Hoofdstuk-5: Mist
 
 
Mist vormt een van de grootste bedreigingen voor wegbeheerder en weggebruiker, zeker als het ook nog glad is. Dat komt doordat mist veelal zeer plaatselijk is of verrassend snel komt opzetten. Vooral in het winterhalfjaar veroorzaakt mist vaak langdurig hinder; 's zomers is eventuele mist gewoonlijk snel weer verdwenen. Verder beïnvloedt de aanwezigheid van mist de afkoeling van het wegdek. Hoewel plaats en tijd van de mist moeilijk exact voorspelbaar zijn, kunnen we toch een aantal typische weersituaties aanwijzen waarbij de kans op mist erg groot is. Alle reden er in
dit hoofdstuk dieper op in te gaan.
 
   
 
5.2 gevaren van mist 
 
Mist is meestal zo plaatselijk, dat je er compleet door overvallen kunt worden. Het ene moment rijd je nog in stralend helder weer met prima zicht, een paar honderd meter verderop zit je in een dichte mistbank. De verrassing is extra groot als je de weg op gaat zonder de verkeersinformatie of het weerbericht te hebben beluisterd of als de mist niet was gemeld of aangekondigd.
 
Mist heeft de uitwerking dat je meteen gedesoriënteerd raakt, zeker als je maar een meter of twintig vooruit kunt zien. Alle gevoel voor richting is dan weg. Zulk slecht zicht geeft bovendien aanleiding tot een verkeerd taxeren van de situatie. Geluiden worden gedempt en afstanden worden door het wazige beeld gemakkelijk overschat, zodat andere weggebruikers verder weg lijken te zijn. De wazige overgang tussen lucht en wegdek maakt alles vager en het geheel leidt bovendien gemakkelijk tot een onderschatten van de snelheid van andere weggebruikers. Treedt er tegelijkertijd nog gladheid op, dan zijn grote kettingbotsingen soms onvermijdelijk.
 
5.3. wat is mist
 
Net als wolken bestaat mist uit hele kleine waterdruppeltjes, ontstaan door het condenseren van waterdamp. Deze fijne druppeltjes zweven in de lucht en belemmeren het zicht zeer sterk. Hoe meer van die fijne druppeltjes er in de lucht zweven, des te dichter is de mist en des te kleiner de afstand waarop we nog wat kunnen zien. 
 
Officieel wordt in de weerkunde van mist gesproken als voorwerpen op een afstand van 1000 meter of meer niet meer te zien zijn. Kunnen voorwerpen verder weg ondanks de aanwezigheid van kleine waterdruppeltjes nog wel onderscheiden worden, dan spreekt men van nevel. Is het zicht minder dan 200 meter, dan hanteert men de term 'dichte mist'; deze is ronduit verkeersbelemmerend. Wordt het zicht nog veel slechter, minder dan 50 meter, dan wordt gesproken van 'zeer dichte mist'. Een automobilist kan in zeer dichte mist nauwelijks nog reageren
als er onverwacht een obstakel opdoemt. Situaties met zeer dichte mist zijn geen uitzondering, maar komen geregeld voor.  
 
5.4 ontstaan van mist 
 
Mist ontstaat door afkoeling van lucht tot iets onder de zogeheten dauwpunt temperatuur, het punt waarop de waterdamp in de lucht gaat condenseren. (Het dauwpunt werd uitvoeriger besproken in het hoofdstuk-4 over luchtvochtigheid). Afhankelijk van de manier waarop de afkoeling tot stand gebracht wordt, onderscheidt men de volgende typen mist:   
 
Stralingsmist 
Stralingsmist ontstaat doordat de bodem warmte uitstraalt, zelf kouder wordt en vervolgens de lucht er vlak boven aan de onderkant afkoelt tot onder de dauwpunt temperatuur. Dit proces treedt vooral op tijdens heldere nachten, als de ondergrond vrijelijk z'n warmte uit kan stralen. Is er
veel bewolking aanwezig, dan koelen bodem en lucht veel minder af, zodat de kans op mist kleiner is. Voorwaarde voor het ontstaan van de mist is datde afkoeling, die aan de onderkant begint, zich naar boven voortzet. Dat gebeurt alleen als de lucht dicht bij het aardoppervlak met de bovenliggende lucht gemengd wordt. Er moet dus wat wind zijn, want anders is er geen menging, zoals we zagen in het hoofdstuk over wind. Minimaal moet de windsnelheid ongeveer 1 m/s bedragen. Is de windsnelheid kleiner, dan breidt de mist zich niet naar boven uit.
 
Het vocht slaat neer op het wegdek:
er treedt uitsluitend dauwvorming op. Anderzijds mag er ook niet te veel wind staan, want dan is de menging weer te sterk. Het luchtlaagje dat zich het dichtst bij de bodem bevindt, wordt dan aan de onderkant weer verwarmd door de menging met de warmere, meestal tevens drogere lucht van boven en mistvorming wordt tegengewerkt. Als de windsnelheid meer dan ongeveer 3 m/s bedraagt, is stralingsmist nauwelijks nog mogelijk
 
Dat het aardoppervlak afkoelt door uitstraling is een van de
belangrijkste processen voor mistvorming. Bron: Buienradar
 
Het aardoppervlak is afgekoeld en de lucht is verzadigd:
er ontstaat mist. Bron: Buienradar
 
In figuren is het ontstaan van stralingsmist schematisch weergegeven. Naarmate de afkoeling sterker is en langer duurt, wordt de laag waarin mist ontstaat, dikker en het zicht slechter. In het winterhalfjaar, als de nachtelijke uitstraling lang duurt, ontstaat zo gemakkelijk een mistlaag van een
paar honderd meter dikte. De mist kan dan erg hardnekkig zijn en soms helemaal niet meer verdwijnen; de zon mist in die tijd van het jaar namelijk de kracht om de mist op te ruimen. In het zomerseizoen duurt de nachtelijke uitstraling niet zo lang en ontstaat er maar een dun laagje mist, dat na zonsopkomst weer snel oplost. Deze grondmist is vaak boven weilanden te zien en drijft met wat wind soms de weg op. Plaatselijk kunnen de mistbanken enig tijd zeer dicht zijn.
 
   
 
Advectieve mist 
Mist kan ook ontstaan als tamelijk warme en vochtige lucht over een koud oppervlak stroomt en daarbij afkoelt tot onder het dauwpunt. De lucht raakt verzadigd met waterdamp, die dan gaat condenseren: er ontstaat mist. Omgekeerd kan ook koude lucht over een warm ter-oppervlak stromen. Het verdampende water maakt de binnenkomende lucht vochtiger. Als voldoende vocht wordt toegevoerd, treedt condensatie en mistvorming op. Boven sloten, meren en rivieren kan op deze wijze mist ontstaan, die overigens zelden belemmeringen opwerpt voor het verkeer. De koude lucht is vaak afkomstig van het omliggende land. Na zonsondergang daalt de temperatuur daarboven veel sneller dan boven water.
De koude lucht is zwaarder en zakt naar beneden, naar het lager gelegen water. De mist die op deze manier ontstaat noemen we slootmist en
treedt vooral op in het najaar en voorjaar; hij is dan 's avonds vaak fraai te zien.   
 
Advectieve mist die boven zee ontstaat kan erg dik zijn en heet zeemist. De wind blaast deze mist soms ook het land op. Na een koude periode
met ijsvorming in het IJsselmeer doet dit verschijnsel zich ook voor in Flevoland en Friesland. De westen- of zuidwestenwinden voeren dan zachte, vochtige lucht aan die boven het ijs afkoelt tot onder het dauwpunt. De mist is hardnekkig en handhaaft zich zelfs bij windkracht 5 of 6.
Ook in een met sneeuw bedekt landschap kan op deze wijze mist ontstaan, evenals na een dooiaanval bij een aanvoer van warme, vochtige lucht over een koud landoppervlak. In figuur 2 is het ontstaan van advectieve mist geschetst. Wanneer stralingsmist met de heersende luchtstroming
mee van de plaats waar hij zich heeft gevormd naar elders wordt gevoerd, spreekt men eveneens van advectieve mist. Zulke mist kan Nederland bijvoorbeeld bereiken vanuit Frankrijk. Als er daar een hogedrukgebied ligt, vormt er zich 's nachts mist. Een stroming uit zuid tot zuidwest voert deze mist vervolgens in de loop van de ochtend over België naar ons land.  
 
 
 
Regenmist en frontmist
Regenmist ontstaat als regen naar beneden valt en geheel of gedeeltelijk verdampt in de lucht waar hij door valt. De warmte die daarvoor nodig is, wordt aan de lucht onttrokken; deze koelt daarbij af en kan, mede door de toevoer van vocht van de verdampende neerslag, oververzadigd raken. Dit misttype treedt soms op bij fronten, maar ook op de grens tussen twee heel verschillende luchtsoorten, die in een smalle zone gemengd worden. In deze gevallen spreken we meer van frontmist. De frontale mist lijkt veel op laaghangende bewolking, die tot op de grond zakt en waarin het zicht heel slecht is. Regenmist en frontmist zijn gewoonlijk niet gevaarlijk voor het wegverkeer. 
 
5.5 gedrag van mist
 
Zeemist en frontale mist zijn bijna onafhankelijk van de windkracht. Zelfs bij windkracht 5 tot 6 kunnen deze misttypen nog ontstaan.
Ook aanwezigheid van bewolking speelt nauwelijks een rol. Bij de misttypen waarbij straling een grote rol speelt, werkt het mechanisme veel subtieler. Weinig wind en heldere hemel bevorderen het ontstaan ervan. Veel wind en bewolking werken het ontstaan tegen. Daarnaast is ook de bodemgesteldheid van belang. Zo straalt zand bijvoorbeeld gemakkelijk warmte uit en het bovenste laagje van de zandgrond wordt daardoor snel kouder. Water verliest zijn warmte veel langzamer en vult het verlies van onderen aan. Boven water ontstaat dan ook geen stralingsmist. Vanzelfsprekend bevordert een watervlakte in de buurt mistvorming wel; het verdampende water maakt de vochtigheid van de lucht veel hoger, zodat minder afkoeling nodig is voor het ontstaan van mist. Al deze factoren verschillen van plaats tot plaats erg sterk; bewolking en wind veranderen van uur tot uur. Het voorspellen van plaats en tijd van stralingsmist is daardoor een moeilijke zaak.
 
Mist verdwijnt alleen maar weer door opwarming of door menging met veel drogere lucht. Heeft zich eenmaal een laag mist gevormd, dan kan deze zich heel goed handhaven, ook bij hogere windsnelheden. Toename van bewolking verhindert verwarming door de zon en bevordert dan juist het aanhouden van de mist. Tijdens het ontstaan van de mist, is er uitwisseling van warmte met bovenliggende luchtlagen. Is de mistlaag eenmaal goed ontwikkeld, dan wordt die uitwisseling moeilijker. Ook bij een krachtiger wind blijft die uitwisseling dan vaak slecht, zodat de mist niet zo gemakkelijk meer verdwijnt. De wind verplaatst het mistveld dan alleen maar. Toename van de wind heeft meestal wel het effect dat de mistlaag zelf beter gemengd wordt; plekken met de dichtste mist verdwijnen daardoor.
 
5.6 mist boven de weg
 
Door de grotere vochtigheid van weilanden en de afkoelingbevorderende isolerende werking van de grasmat, zal mist meestal eerst daar ontstaan en niet boven het (droge) en door contact met de bodem soms warmere wegdek. De wind blaast de mist dan de weg op,
of de mist zakt de weg op als die in een dal ligt. Staan er bomen of struiken langs de weg, dan kunnen die de mist aanvankelijk nog wel tegenhouden. Bovendien stralen de bomen en struiken warmte naar het wegdek, zodat de temperatuur boven de weg nog wat hoger is
dan boven de weilanden. Pas langzamerhand slaagt de wind erin de mist de weg op te blazen. Dat leidt ook tot mistbanken boven de weg: plaatsen waar (dichte) mist is en plaatsen waar nog geen mist is.
 
Is de temperatuur van het wegdek al onder de dauwpunt temperatuur, dan zal de mist op
het wegdek neerslaan. Boven het wegdek is er dan vrijwel geen mist meer, tenzij de aanvoer uit de omgeving sterk is. Daalt de temperatuur van het wegdek door de nachtelijke afkoeling tot onder het vriespunt, dan kan gladheid optreden. Is de temperatuur van het wegdek al onder nul als de mist op komt zetten, dan zal de mist zich als rijp op de weg af kunnen zetten; ook dan ontstaat er dus gladheid.
 
 
5.7 Jaarlijkse en dagelijkse gang van mist
 
In de figuur links is het gemiddeld aantal dagen met mist voor midden-Nederland over het jaar weergegeven.De onderste kromme geeft het aantal dagen met dichte mist (zicht minder dan 200 meter) weer. Direct valt op dat in de periode van oktober tot en met januari de kans op mist het grootst is. Dit is het echte mistseizoen. In de zomermaanden is de kans op mist veel kleiner. Ook is de duur van de mist veel korter. In de zomer verdwijnt de mist meestal snel na zonsopkomst, door de sterke zonnestraling. De duur van de mist is dan ook beperkt tot zo'n drie uur en dichte mist tot ongeveer twee uur; veel langer duurt de mist 's zomers bijna nooit. In het mistseizoen daarentegen duurt de mist gemiddeld een uur of zes en dichte mist een uur of vier; er komen in deze periode echter grote afwijkingen voor. Geregeld gebeurt het dat de mist overdag helemaal niet verdwijnt en ook nauwelijks dunner wordt.
 
Frequentie van mist en dichte mist, De Bilt
 
Dagelijkse gang van mist
 
Na zonsopkomst, als de zonnestraling snel sterker wordt, neemt de kans op stralingsmist snel af. De figuur geeft een gemiddelde weer en er is geen rekening gehouden met andere effecten, zoals toenemen van de wind en dergelijke. Desondanks geeft deze figuur een heel aardig beeld van het verloop van mist en is in de praktijk goed te hanteren.  Dat de kans op mist in Nederland in herfst en winter veel groter is dan in het voorjaar, terwijl de zon dan toch even laag aan de hemel staat, hangt samen met de temperatuur van het oppervlaktewater. Die ijlt namelijk na vergeleken met de zonnestand. In de herfst is het water nog warm en koelt maar langzaam af. Het warme water verdampt makkelijker en er ontstaat eerder mist. In het voorjaar is het water afgekoeld en warmt maar langzaam op. Het koude water verdampt moeilijker; vandaar dat de kans op mist in dat jaargetijde kleiner is. 
 
5.7 Typische mistsituaties
 
In de praktijk is het maken van een verwachting voor mist heel moeilijk, niet alleen voor een bepaalde locatie, maar ook op landelijke schaal. Weersverwachtingen gaan op dit punt geregeld figuurlijk de mist in. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk een aantal typische weersituaties is
aan te geven waarbij de kans op mist relatief groot is. Het onderkennen van zulke situaties geeft je het voordeel dat je meer verdacht bent op
mist en er minder snel door overvallen wordt. We zetten die situaties eens op een rij.
 
Hogedrukgebieden
Hogedrukgebieden zijn uitstekende 'broedplaatsen' voor mist. Ze gaan vaak vergezeld van een heldere hemel en weinig wind, een ideale uitgangssituatie voor een sterke nachtelijke uitstraling. Bovendien is bij hogedrukgebieden vaak een zogeheten inversie aanwezig; zo'n luchtlaag
in de atmosfeer waar de temperatuur toeneemt met de hoogte, maakt uitwisseling tussen de luchtlagen eronder en erboven vrijwel onmogelijk.
Het weer speelt zich onder die omstandigheden af in de onderste paar honderd meter van de dampkring. Deze laag wordt door verdamping,
verkeer, verwarming van huizen en gebouwen en industriële processen steeds vochtiger en vuiler; soms vormt zich zogeheten smog. Vooral in de wintermaanden spelen inversies bij het optreden van mist een belangrijke rol. In het zomerseizoen treden in hogedruksituaties geregeld lokale mistbanken op, die plaatselijk erg dicht kunnen zijn.
 
Na zonsopkomst verdwijnen ze snel. In het mistseizoen geeft de aanwezigheid van een hogedrukgebied vaak aanleiding tot mist die zich heel lang, soms de hele dag of zelfs dagenlang, kan handhaven. Als het hogedrukgebied afkomstig is uit het zuidwesten van de oceaan, is het al gevuld met
vrij vochtige subtropische lucht. Boven land ontstaat bij zo'n hogedrukgebied bij heldere hemel door de nachtelijke afkoeling dan bijna altijd mist.
Blijft het hogedrukgebied in de buurt, dan kan de mist zich dagenlang handhaven. Een aanwijzing voor de meteoroloog is vaak dat omringende
landen al iets eerder mist melden. Niet elk hogedrukgebied gaat van mist vergezeld. Zo bevat een hogedrukgebied dat komt aanzetten uit Rusland
of Scandinavië, vaak veel drogere lucht en de kans op mist is dan kleiner. Wel kan er, als het hogedrukgebied enkele dagen in de buurt blijft, na een paar dagen mist ontstaan door steeds verdere afkoeling van de lucht en door het toenemen van de luchtvochtigheid door verdamping, industrie enzovoort. Plaatselijk kunnen weer enorme verschillen optreden.
 
Mistsituatie (1): hoge-drukgebied afkomstig van de Atlantische Oceaan (stralingsmist).
 
Mistsituatie (2): Hoge drukgebied boven Engeland met een
noorden wind (advectieve mist)
 
Ook verplaatst de wind vaak hele mistvelden over grote afstand. Dit soort situaties wordt in het algemeen redelijk goed aangekondigd. Advectieve mist ontstaat geregeld in het najaar als er een hogedrukgebied boven de Britse Eilanden ligt. De noordenwind die dan waait, voert koude polaire lucht aan, die boven de nog warme Noordzee steeds vochtiger wordt. Dat vocht blijft in de onderste laag opgesloten en de hoeveelheid vocht neemt steeds verder toe. Het wordt vooral in de kustgebieden steeds mistiger. Aan mistsituaties veroorzaakt door hogedrukgebieden in het mistseizoen, komt pas een einde als de hogedrukgebieden wegtrekken en plaats maken voor depressies.
 
Trekhoog
Mist komt vaak voor bij het overtrekken van een hogedrukgebied of een rug van hoge luchtdruk, vlak voor een depressie. In dit type situaties
zie je heel vaak dat bewolking die overdag aanwezig is, 's avonds rond zonsondergang heel snel oplost, waarna het heel helder wordt. De wind
valt weg en er is een ideale situatie ontstaan voor een sterke nachtelijke uitstraling. Dergelijke zogeheten trekhogen en ruggen van hoge luchtdruk
die voorafgaan aan een depressie, komen meestal vanuit het westen. Boven de Noordzee wordt de lucht dan vochtiger en boven land ontstaat
's nachts mist. Lokaal zijn de verschillen zeer groot. Op sommige plaatsen blijft het helder, andere plaatsen zitten al snel potdicht van de mist.
Door het snel trekken van deze systemen duren deze situaties meestal niet langer dan ongeveer een halve dag; daarna neemt de wind op de nadering van de volgende depressie zo sterk toe, dat de mist verdwijnt. Het wel of niet ontstaan van mist in deze situaties hangt sterk af van de precieze ontwikkeling van de lokale weersituatie. Vooral de mate waarin de bewolking oplost en de tijd waarop de rug overtrekt zijn bepalend.
 
 Mistsituatie (3): een uitloper van een hoge-drukgebied, een zogeheten rug van hoge luchtdruk, trekt over (stralingsmist).
 
Mistsituatie (4): frontmist
 
Frontpassages
Sommige warmtefronten gaan in voorjaar en voorzomer vergezeld van mist, zelfs als er een vrij stevige wind staat. Als een warmtefront vanuit
het zuidwesten nadert, dan is de lucht achter het warmtefront erg vochtig en warm. Boven het koude water van Het Kanaal en de Noordzee,
maar ook boven het koude IJsselmeer, treedt dan afkoeling en mistvorming op. Door menging in de omgeving van het warmtefront, kan de mist
al voor de warmtefrontpassage aanwezig zijn. Soms verdwijnt de mist een eind achter het front; we hebben dan te maken met frontale mist.
Het gebeurt echter ook dat de mist zich overal in de warme lucht voordoet en pas optrekt als de warme lucht tijdens een volgend frontpassage wordt verdreven en er drogere lucht binnenstroomt. We kunnen dan beter van advectieve mist spreken.
 
Land-zee circulaties
Het komt geregeld voor dat mist die zich boven zee gevormd heeft, zich verplaatst naar het land en omgekeerd. Juist een situatie met land- en zeewind (zie het hoofdstuk over de nachtelijke grenslaag), die in voorjaar en voorzomer geregeld voorkomt, bevordert dit. Helder weer en weinig wind zijn dan gunstig voor het ontstaan van land- en zeewind en voor mist. Overdag voert de zeewind de mist van zee naar de kust en het land op. 's Nachts draait de circulatie om en tegen de ochtend voert de landwind mist van het land naar zee. Vooral vlak aan zee kan men dan
lang last hebben van de mist, die ook plaatselijk wel boven de duinen of zelfs verder landinwaarts kan blijven hangen. 
 
Bron: Winter, weer en wegen - Kees Floor
 
 
 
    Categorieën: Cursus meteorologie wegbeheerders  Cursus meteorologie  I  Meteorologie  I  Weer A tot Z
 
 
Web Design