|
|
Mist
vormt
een
van
de
grootste
bedreigingen
voor
wegbeheerder
en
weggebruiker,
zeker
als
het
ook
nog
glad
is.
Dat
komt
doordat
mist
veelal
zeer
plaatselijk
is
of
verrassend
snel
komt
opzetten.
Vooral
in
het
winterhalfjaar
veroorzaakt
mist
vaak
langdurig
hinder;
's
zomers
is
eventuele
mist
gewoonlijk
snel
weer
verdwenen.
Verder
beïnvloedt
de
aanwezigheid
van
mist
de
afkoeling
van
het
wegdek.
Hoewel
plaats
en
tijd
van
de
mist
moeilijk
exact
voorspelbaar
zijn,
kunnen
we
toch
een
aantal
typische
weersituaties
aanwijzen
waarbij
de
kans
op
mist
erg
groot
is.
Alle
reden
er
in
dit
hoofdstuk
dieper
op
in
te
gaan. |
|
|
5.2 gevaren
van mist |
|
Mist
is
meestal
zo
plaatselijk,
dat
je
er
compleet
door
overvallen
kunt
worden.
Het
ene
moment
rijd
je
nog
in
stralend
helder
weer
met
prima
zicht,
een
paar
honderd
meter
verderop
zit
je
in
een
dichte
mistbank.
De
verrassing
is
extra
groot
als
je
de
weg
op
gaat
zonder
de
verkeersinformatie
of
het
weerbericht
te
hebben
beluisterd
of
als
de
mist
niet
was
gemeld
of
aangekondigd. |
|
Mist
heeft
de
uitwerking
dat
je
meteen
gedesoriënteerd
raakt,
zeker
als
je
maar
een
meter
of
twintig
vooruit
kunt
zien.
Alle
gevoel
voor
richting
is
dan
weg.
Zulk
slecht
zicht
geeft
bovendien
aanleiding
tot
een
verkeerd
taxeren
van
de
situatie.
Geluiden
worden
gedempt
en
afstanden
worden
door
het
wazige
beeld
gemakkelijk
overschat,
zodat
andere
weggebruikers
verder
weg
lijken
te
zijn.
De
wazige
overgang
tussen
lucht
en
wegdek
maakt
alles
vager
en
het
geheel
leidt
bovendien
gemakkelijk
tot
een
onderschatten
van
de
snelheid
van
andere
weggebruikers.
Treedt
er
tegelijkertijd
nog
gladheid
op,
dan
zijn
grote
kettingbotsingen
soms
onvermijdelijk. |
Net als wolken
bestaat mist uit
hele kleine
waterdruppeltjes,
ontstaan door het
condenseren van
waterdamp. Deze
fijne druppeltjes
zweven in de lucht
en belemmeren het
zicht zeer sterk.
Hoe meer van die
fijne druppeltjes er
in de lucht zweven,
des te dichter is de
mist en des te
kleiner de afstand
waarop we nog wat
kunnen zien. |
|
Officieel wordt in
de weerkunde van
mist gesproken als
voorwerpen op een
afstand van 1000
meter of meer niet
meer te zien zijn.
Kunnen voorwerpen
verder weg ondanks
de aanwezigheid van
kleine
waterdruppeltjes nog
wel onderscheiden
worden, dan spreekt
men van nevel. Is
het zicht minder dan
200 meter, dan
hanteert men de term
'dichte mist'; deze
is ronduit
verkeersbelemmerend.
Wordt het zicht nog
veel slechter,
minder dan 50 meter,
dan wordt gesproken
van 'zeer dichte
mist'. Een
automobilist kan in
zeer dichte mist
nauwelijks nog
reageren
als
er
onverwacht een
obstakel opdoemt.
Situaties met zeer
dichte mist zijn
geen uitzondering,
maar komen geregeld
voor. |
Mist ontstaat door
afkoeling van lucht
tot iets onder de
zogeheten
dauwpunt temperatuur,
het punt waarop de
waterdamp in de
lucht gaat
condenseren. (Het
dauwpunt werd
uitvoeriger
besproken in het
hoofdstuk-4 over
luchtvochtigheid).
Afhankelijk van de
manier waarop de
afkoeling tot stand
gebracht wordt,
onderscheidt men de
volgende typen mist:
|
|
Stralingsmist |
Stralingsmist ontstaat doordat de bodem warmte uitstraalt, zelf kouder wordt en vervolgens de lucht er vlak boven aan de onderkant afkoelt tot onder de dauwpunt temperatuur. Dit proces treedt vooral op tijdens heldere nachten, als de ondergrond vrijelijk z'n warmte uit kan stralen. Is er
veel bewolking aanwezig, dan koelen bodem en lucht veel minder af, zodat de kans op mist kleiner is. Voorwaarde voor het ontstaan van de mist is datde afkoeling, die aan de onderkant begint, zich naar boven voortzet. Dat gebeurt alleen als de lucht dicht bij het aardoppervlak met de bovenliggende lucht gemengd wordt. Er moet dus wat wind zijn, want anders is er geen menging, zoals we zagen in het hoofdstuk over wind. Minimaal moet de windsnelheid ongeveer 1 m/s bedragen. Is de windsnelheid kleiner, dan breidt de mist zich niet naar boven uit. |
|
Het vocht slaat neer op het wegdek:
er treedt uitsluitend dauwvorming op. Anderzijds mag er ook niet te veel wind staan, want dan is de menging weer te sterk. Het luchtlaagje dat zich het dichtst bij de bodem bevindt, wordt dan aan de onderkant weer verwarmd door de menging met de warmere, meestal tevens drogere lucht van boven en mistvorming wordt tegengewerkt. Als de windsnelheid meer dan ongeveer 3 m/s bedraagt, is stralingsmist nauwelijks nog mogelijk |
|
|
Dat het aardoppervlak afkoelt door uitstraling is een van de
belangrijkste processen voor mistvorming. Bron: Buienradar |
|
|
|
Het aardoppervlak is afgekoeld en de lucht is verzadigd:
er ontstaat mist. Bron: Buienradar |
|
|
In figuren is het ontstaan van stralingsmist schematisch weergegeven. Naarmate de afkoeling sterker is en langer duurt, wordt de laag waarin mist ontstaat, dikker en het zicht slechter. In het winterhalfjaar, als de nachtelijke uitstraling lang duurt, ontstaat zo gemakkelijk een mistlaag van een
paar honderd meter dikte. De mist kan dan erg hardnekkig zijn en soms helemaal niet meer verdwijnen; de zon mist in die tijd van het jaar namelijk de kracht om de mist op te ruimen. In het zomerseizoen duurt de nachtelijke uitstraling niet zo lang en ontstaat er maar een dun laagje mist, dat na zonsopkomst weer snel oplost. Deze grondmist is vaak boven weilanden te zien en drijft met wat wind soms de weg op. Plaatselijk kunnen de mistbanken enig tijd zeer dicht zijn. |
|
|
|
Advectieve
mist |
Mist kan ook
ontstaan als
tamelijk warme en
vochtige lucht over
een koud oppervlak
stroomt en daarbij
afkoelt tot onder
het dauwpunt.
De lucht raakt
verzadigd met
waterdamp, die dan
gaat condenseren: er
ontstaat mist.
Omgekeerd kan ook
koude lucht over een
warm ter-oppervlak
stromen. Het
verdampende water
maakt de
binnenkomende lucht
vochtiger.
Als voldoende vocht
wordt toegevoerd,
treedt condensatie
en mistvorming op.
Boven sloten, meren
en rivieren kan op
deze wijze mist
ontstaan,
die overigens zelden
belemmeringen
opwerpt
voor het
verkeer. De koude
lucht is vaak
afkomstig van het
omliggende land. Na
zonsondergang daalt
de temperatuur
daarboven veel
sneller dan boven
water.
De koude
lucht is zwaarder en
zakt naar beneden,
naar het lager
gelegen water. De
mist
die op deze manier
ontstaat noemen we
slootmist en
treedt
vooral op in het
najaar en voorjaar;
hij is dan 's avonds
vaak fraai te zien.
|
|
Advectieve mist die
boven zee ontstaat
kan erg dik zijn en
heet zeemist. De
wind blaast deze
mist soms ook het
land op. Na een
koude periode
met ijsvorming in
het IJsselmeer doet
dit verschijnsel
zich ook voor in
Flevoland en
Friesland. De
westen- of
zuidwestenwinden
voeren dan zachte,
vochtige lucht aan
die boven het ijs
afkoelt tot onder
het dauwpunt. De
mist is hardnekkig
en handhaaft zich
zelfs bij windkracht
5 of 6.
Ook in een
met sneeuw bedekt
landschap kan op
deze wijze mist
ontstaan, evenals na
een dooiaanval bij
een aanvoer van
warme, vochtige
lucht over een
koud
landoppervlak. In
figuur 2 is het
ontstaan van advectieve mist
geschetst. Wanneer
stralingsmist met de
heersende
luchtstroming
mee
van de plaats waar
hij zich heeft
gevormd naar elders
wordt gevoerd,
spreekt men eveneens
van advectieve mist.
Zulke mist kan
Nederland
bijvoorbeeld
bereiken vanuit
Frankrijk. Als er
daar een
hogedrukgebied ligt,
vormt er zich 's
nachts mist. Een
stroming uit zuid
tot zuidwest voert
deze mist vervolgens
in
de loop van de
ochtend over België
naar ons land. |
|
|
|
|
|
Regenmist en
frontmist |
Regenmist ontstaat
als regen naar
beneden valt en
geheel of
gedeeltelijk
verdampt in de lucht
waar hij door valt.
De warmte die
daarvoor nodig is,
wordt aan de lucht
onttrokken;
deze
koelt daarbij af en
kan, mede door de
toevoer van vocht
van de verdampende
neerslag,
oververzadigd raken.
Dit misttype treedt
soms op bij fronten,
maar ook op de grens
tussen twee
heel
verschillende
luchtsoorten, die in
een smalle zone
gemengd worden. In
deze gevallen
spreken we meer van
frontmist. De
frontale mist lijkt
veel op laaghangende
bewolking, die tot
op de grond
zakt en
waarin het zicht
heel slecht is.
Regenmist en
frontmist zijn
gewoonlijk niet
gevaarlijk voor het
wegverkeer. |
Zeemist en frontale
mist zijn bijna
onafhankelijk van de
windkracht. Zelfs
bij windkracht 5 tot
6 kunnen deze
misttypen nog
ontstaan.
Ook aanwezigheid van
bewolking speelt
nauwelijks een rol.
Bij de misttypen
waarbij straling een
grote rol speelt,
werkt het mechanisme
veel subtieler.
Weinig wind en
heldere hemel
bevorderen het
ontstaan ervan. Veel
wind en bewolking
werken het ontstaan
tegen. Daarnaast is
ook de
bodemgesteldheid van
belang. Zo straalt
zand bijvoorbeeld
gemakkelijk warmte
uit en het bovenste
laagje van de
zandgrond wordt
daardoor snel
kouder. Water
verliest zijn warmte
veel langzamer en
vult het verlies van
onderen aan. Boven
water ontstaat dan
ook geen
stralingsmist.
Vanzelfsprekend
bevordert een
watervlakte in de
buurt mistvorming
wel; het verdampende
water maakt de
vochtigheid van de
lucht veel hoger,
zodat minder
afkoeling nodig is
voor het ontstaan
van mist. Al deze
factoren verschillen
van plaats tot
plaats erg sterk;
bewolking en wind
veranderen van uur
tot uur. Het
voorspellen van
plaats en tijd van
stralingsmist is
daardoor een
moeilijke zaak. |
|
Mist verdwijnt alleen maar weer door
opwarming of door menging met veel drogere
lucht. Heeft zich eenmaal een laag mist
gevormd, dan kan deze zich heel goed
handhaven, ook bij hogere windsnelheden.
Toename van bewolking verhindert verwarming
door de zon en bevordert dan juist het
aanhouden van de mist. Tijdens het ontstaan
van de mist, is er uitwisseling van warmte
met bovenliggende luchtlagen. Is de mistlaag
eenmaal goed ontwikkeld, dan wordt die
uitwisseling moeilijker. Ook bij een
krachtiger wind blijft die uitwisseling dan
vaak slecht, zodat de mist
niet zo
gemakkelijk meer verdwijnt. De wind
verplaatst het mistveld dan alleen maar.
Toename van de wind heeft meestal wel het
effect dat de mistlaag zelf beter gemengd
wordt; plekken met
de dichtste mist
verdwijnen daardoor. |
Door de grotere vochtigheid van weilanden en
de afkoelingbevorderende isolerende werking
van de grasmat, zal mist meestal eerst daar
ontstaan en niet boven het (droge) en door
contact met
de bodem soms warmere wegdek. De
wind blaast de mist dan de weg op,
of de
mist zakt de weg op als die in een dal ligt.
Staan er bomen of struiken langs de weg, dan
kunnen die de mist aanvankelijk nog wel
tegenhouden. Bovendien stralen de bomen en
struiken warmte naar het wegdek, zodat de
temperatuur boven de weg nog wat hoger is
dan boven de weilanden.
Pas langzamerhand
slaagt de wind erin de mist de weg op te
blazen. Dat leidt ook tot mistbanken boven
de weg: plaatsen waar (dichte) mist is en
plaatsen waar nog geen mist is. |
|
Is de temperatuur van het wegdek al onder de dauwpunt temperatuur, dan zal de mist op
het
wegdek neerslaan. Boven het wegdek is er dan
vrijwel geen mist meer, tenzij de aanvoer
uit de omgeving sterk is. Daalt de
temperatuur van het wegdek door de
nachtelijke afkoeling tot onder het
vriespunt, dan kan gladheid optreden. Is de
temperatuur van het wegdek al onder nul als
de
mist op komt zetten, dan zal de mist zich
als rijp op de weg af kunnen zetten; ook dan
ontstaat er dus gladheid. |
|
|
|
|
5.7 Jaarlijkse en dagelijkse gang
van mist |
|
In de figuur links is het gemiddeld aantal
dagen met mist voor midden-Nederland over
het jaar weergegeven.De onderste kromme
geeft het aantal dagen met dichte mist
(zicht minder dan
200 meter) weer. Direct
valt op dat in de periode van oktober tot en
met januari de kans op mist het grootst is.
Dit is het echte mistseizoen. In de
zomermaanden is de kans op mist veel
kleiner. Ook is de duur van de mist veel
korter. In de zomer verdwijnt de mist
meestal snel na zonsopkomst, door de sterke
zonnestraling. De duur van de mist is dan
ook beperkt tot zo'n drie uur en dichte mist
tot ongeveer twee uur; veel langer duurt de
mist 's zomers bijna nooit. In het
mistseizoen daarentegen duurt de mist
gemiddeld een uur of zes en dichte mist een
uur of vier;
er komen in deze periode echter
grote afwijkingen voor. Geregeld gebeurt het
dat de mist overdag helemaal niet verdwijnt
en ook nauwelijks dunner wordt. |
|
|
Frequentie van mist en dichte mist,
De Bilt |
|
|
|
Dagelijkse gang van mist |
|
Na zonsopkomst, als de zonnestraling snel
sterker wordt, neemt de kans op
stralingsmist snel af. De figuur geeft een
gemiddelde weer en er is
geen rekening gehouden met andere effecten,
zoals toenemen van de wind en dergelijke.
Desondanks geeft deze figuur een heel aardig
beeld van
het verloop van mist en is in de praktijk
goed te hanteren. Dat de kans op mist in
Nederland in herfst en winter veel groter is
dan in het voorjaar, terwijl de zon dan toch
even laag aan de hemel staat, hangt samen
met de temperatuur van het oppervlaktewater.
Die ijlt namelijk na vergeleken
met de zonnestand. In de herfst is het water
nog warm en koelt maar langzaam af. Het
warme water verdampt makkelijker en er
ontstaat eerder
mist. In het voorjaar is het water afgekoeld
en warmt maar langzaam op. Het koude water
verdampt moeilijker; vandaar dat de kans op
mist in dat jaargetijde kleiner is. |
|
5.7 Typische mistsituaties
|
|
In de praktijk is het maken van een
verwachting voor mist heel moeilijk, niet
alleen voor een bepaalde locatie, maar ook
op landelijke schaal. Weersverwachtingen
gaan op dit punt geregeld figuurlijk de mist
in. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk
een aantal typische weersituaties is
aan
te geven waarbij de kans op mist relatief
groot is. Het onderkennen van zulke
situaties
geeft je het voordeel dat je meer
verdacht bent op
mist en
er minder snel door
overvallen wordt. We zetten die situaties
eens op een rij. |
|
Hogedrukgebieden
|
Hogedrukgebieden zijn uitstekende
'broedplaatsen' voor mist. Ze gaan vaak
vergezeld van een heldere hemel en weinig
wind, een ideale uitgangssituatie voor een
sterke nachtelijke uitstraling. Bovendien is
bij hogedrukgebieden vaak een zogeheten
inversie aanwezig; zo'n luchtlaag
in
de atmosfeer waar de temperatuur toeneemt
met de hoogte, maakt uitwisseling tussen de
luchtlagen eronder en erboven vrijwel
onmogelijk.
Het weer speelt zich onder die
omstandigheden af in de onderste paar
honderd meter van de dampkring. Deze laag
wordt door verdamping,
verkeer, verwarming
van huizen en gebouwen en industriële
processen steeds vochtiger en vuiler; soms
vormt zich zogeheten smog. Vooral in de
wintermaanden spelen inversies bij het
optreden van
mist een belangrijke rol. In
het zomerseizoen treden in hogedruksituaties
geregeld lokale mistbanken op, die
plaatselijk erg dicht kunnen zijn. |
|
Na
zonsopkomst verdwijnen ze snel. In het
mistseizoen geeft de aanwezigheid van een
hogedrukgebied vaak aanleiding tot mist die
zich heel lang, soms de hele dag of zelfs
dagenlang, kan handhaven. Als het
hogedrukgebied
afkomstig is uit het zuidwesten van de
oceaan, is het al gevuld met
vrij vochtige
subtropische lucht. Boven land ontstaat bij
zo'n hogedrukgebied bij heldere hemel door
de nachtelijke afkoeling dan bijna altijd
mist.
Blijft het hogedrukgebied in de buurt,
dan kan de mist zich dagenlang handhaven.
Een aanwijzing voor de meteoroloog is vaak
dat omringende
landen al iets eerder mist
melden. Niet elk hogedrukgebied gaat van
mist vergezeld.
Zo bevat een hogedrukgebied dat komt
aanzetten uit Rusland
of Scandinavië, vaak
veel drogere lucht en de kans op mist is dan
kleiner.
Wel kan er, als het hogedrukgebied enkele
dagen in de buurt blijft, na een paar dagen
mist ontstaan door steeds verdere afkoeling
van de lucht en door het toenemen van de
luchtvochtigheid door verdamping, industrie
enzovoort. Plaatselijk kunnen weer enorme
verschillen optreden. |
|
|
Mistsituatie (1): hoge-drukgebied
afkomstig van de Atlantische Oceaan
(stralingsmist). |
|
|
|
Mistsituatie (2): Hoge drukgebied
boven Engeland met een
noorden wind (advectieve mist) |
|
|
Ook
verplaatst
de
wind
vaak
hele
mistvelden
over
grote
afstand.
Dit
soort
situaties
wordt
in
het
algemeen
redelijk
goed
aangekondigd. Advectieve mist ontstaat
geregeld in het najaar als er
een
hogedrukgebied boven de Britse Eilanden
ligt. De noordenwind die dan waait, voert
koude polaire
lucht aan, die boven de nog warme Noordzee
steeds vochtiger wordt. Dat vocht blijft in
de onderste laag opgesloten en de
hoeveelheid vocht neemt steeds verder toe.
Het wordt vooral in de kustgebieden steeds mistiger. Aan mistsituaties veroorzaakt door
hogedrukgebieden in het mistseizoen, komt
pas een einde als de hogedrukgebieden
wegtrekken en plaats maken voor depressies. |
|
Trekhoog
|
Mist komt vaak voor bij het overtrekken van
een hogedrukgebied of een rug van hoge
luchtdruk, vlak voor een depressie. In dit
type situaties
zie je heel vaak dat
bewolking die overdag
aanwezig is, 's avonds
rond zonsondergang heel snel oplost, waarna
het heel helder wordt. De wind
valt weg
en er is een ideale situatie ontstaan voor
een sterke nachtelijke uitstraling.
Dergelijke zogeheten trekhogen en ruggen van
hoge luchtdruk
die voorafgaan aan een
depressie, komen meestal vanuit het westen.
Boven de Noordzee wordt de lucht dan
vochtiger en boven land ontstaat
's nachts
mist. Lokaal zijn de verschillen zeer groot.
Op sommige plaatsen blijft het helder,
andere plaatsen zitten al snel potdicht van
de mist.
Door het snel trekken van deze
systemen duren deze situaties meestal niet
langer dan ongeveer een halve dag; daarna
neemt de wind op de nadering van de volgende
depressie zo sterk toe, dat de mist
verdwijnt.
Het wel of niet ontstaan van mist
in deze situaties hangt sterk af van de
precieze
ontwikkeling van de lokale weersituatie.
Vooral de mate waarin de bewolking oplost en
de tijd waarop de rug overtrekt zijn
bepalend. |
|
|
Mistsituatie (3): een uitloper
van een hoge-drukgebied, een
zogeheten rug van hoge luchtdruk,
trekt over (stralingsmist). |
|
|
|
Mistsituatie (4): frontmist |
|
|
Frontpassages
|
Sommige warmtefronten gaan in voorjaar en
voorzomer vergezeld van mist, zelfs als er
een vrij stevige wind staat. Als een
warmtefront vanuit
het zuidwesten nadert,
dan is de lucht achter het warmtefront erg
vochtig en warm. Boven het koude water van
Het Kanaal en de Noordzee,
maar ook boven
het koude IJsselmeer, treedt dan afkoeling
en mistvorming op. Door menging in de
omgeving van het warmtefront, kan de mist
al
voor de warmtefrontpassage aanwezig zijn.
Soms verdwijnt de mist een eind achter het
front; we hebben dan te maken met frontale
mist.
Het gebeurt echter ook dat de mist
zich overal in de warme lucht voordoet en
pas optrekt als de warme lucht tijdens een
volgend frontpassage wordt verdreven en er
drogere lucht
binnenstroomt. We kunnen dan
beter van advectieve mist spreken. |
|
Land-zee circulaties
|
Het komt geregeld voor dat mist die zich
boven zee gevormd heeft, zich verplaatst
naar het land en omgekeerd. Juist een
situatie met land- en zeewind (zie het
hoofdstuk over de nachtelijke grenslaag),
die in voorjaar en voorzomer geregeld
voorkomt, bevordert dit. Helder weer en
weinig wind zijn dan gunstig voor het
ontstaan van land- en zeewind en voor mist.
Overdag voert de zeewind de mist van zee
naar de kust en het land op. 's Nachts
draait de circulatie om en tegen de ochtend
voert de landwind mist van het land naar
zee. Vooral vlak aan zee kan men dan
lang
last hebben van de mist, die ook plaatselijk
wel boven de duinen of zelfs verder
landinwaarts kan blijven hangen. |
|
Bron:
Winter,
weer
en
wegen -
Kees Floor |
|
|
|
|