|
Hoofdstuk-10: Temperatuur en vocht op de weg |
|
Dit hoofdstuk gaat over we deze temperatuur dan
ook voortdurend volgen. Daarnaast meldt het gladheidmeldsysteem GMS andere temperaturen,
zoals bijvoorbeeld de luchttemperatuur op
1.5 meter hoogte. Deze luchttemperatuur
wordt ook in weerberichten genoemd, evenals
de grasminimumtemperatuur.
In dit hoofdstuk worden deze verschillende
temperaturen besproken en komt hun
onderlinge samenhang aan de orde. Verder
wordt nagegaan
welke factoren van invloed
zijn op die verschillende temperaturen en
dus ook op de mogelijkheid van het optreden
van gladheid. Daarbij zal blijken dat
vooral bewolking en wind een belangrijk
stempel drukken op de temperatuur, terwijl
daarnaast ondergrond en omliggend terrein
een rol spelen. |
|
|
Temperatuurmeting bij de weg |
|
|
|
`Het meten van de wegdektemperatuur |
|
|
10.2 temperatuurdefinities |
|
De wegdektemperatuur wordt gemeten vlak
onder het wegoppervlak. Als de
wegdektemperatuur onder nul komt en het
wegdek bovendien vochtig is, bestaat er
groot gevaar voor gladheid. Meteorologen
gebruiken voor hun waarnemingen en
verwachtingen gewoonlijk de temperatuur van
de lucht die gemeten wordt op 1.5 meter
boven de grond, de zogeheten
luchttemperatuur.
De luchttemperatuur is,
net als de wegdektemperatuur,
met het GMS af
te lezen. Hoewel er wel verbanden zijn
tussen de luchttemperatuur, de temperatuur
dicht bij de grond en de wegdektemperatuur,
kan het verschil tussen de waarden die deze
temperaturen aannemen ettelijke graden
bedragen; soms liggen luchttemperatuur en
grastemperatuur zelfs zes graden uit elkaar.
Grote verschillen doen zich vooral voor in
rustige, heldere nachten of in situaties
waarin de temperatuur van de lucht en die
van de bodem sterk uiteenlopen. |
|
Voor diverse
toepassingen, zoals bijvoorbeeld in de
landbouw, meten meteorologen de temperatuur
ook op 10 centimeter hoogte boven kort
gemaaid gras; de laagste waarde daarvan
gedurende de nachtperiode is de zogeheten
grasminimumtemperatuur.
De grasminimumtemperatuur is maatgevend voor
de weerberichtgeving als er gesproken wordt
over vorst aan de grond. Men bedoelt dan
dat de waarde van de grasminimumtemperatuur
onder nul ligt. De grasminimumtemperatuur
kan, evenals de luchttemperatuur, sterk
afwijken van de
wegdektemperatuur: door de
isolerende werking van het 10 cm dikke
luchtlaagje ondergaat ze de invloed van de
bodem minder en op de meetterreinen is geen
verkeer. Voor de wegdektemperatuur maakt het
nogal wat
uit of er s nachts warmte uit de
bodem komt of dat er juist warmte in de
bodem verdwijnt.
De temperatuur ónder het
wegdek geeft hierover informatie en is in
het GMS opgenomen. |
|
10.3 rustige, heldere dag en nacht |
|
In
de
figuur
hieronder
is
het
ver
loop
van
enkele
temperaturen
weergegeven
op
een
rustige,
heldere
dag
en
nacht.
Kromme
A
geeft
de
zogeheten
dagelijkse
gang
weer
van
de
luchttemperatuur.
Duidelijk
is
te
zien
dat
in
de
ochtend,
als
gevolg
van
de
steeds
hogere
stand
van
de
zon,
de
luchttemperatuur
oploopt.
De
maximumtemperatuur
treedt
op
ongeveer
twee
uur
na
de
hoogste
stand
van
de
zon;
daarna
daalt
de
temperatuur
weer.
De
afkoeling
zet
in
de
avond
en
nacht
flink
door,
tot
iets
na
zonsopkomst.
De
luchttemperatuur
volgt
dus
heel
goed
de
stand
van
de
zon,
zij
het
met
enige
vertraging.
De
temperatuur
op
10
centimeter
hoogte,
de
zogeheten
grastemperatt1ur,
volgt
de
luchttemperatuur
uur
heel
goed.
Vooral
op
dagen
met
rustig
helder
weer
is
de
graste1nperatuur
overdag
hoger
en
's
nachts
lager
dan
de
luchttemperatuur.
Kromme
B
geeft
de
dagelijkse
gang
weer
van
de
wegdektemperatuur
weer.
Duidelijk
is
dat
de
hoogste
waarde
veel
hoger
is
dan
de
maximumtemperatuur
van
de
lucht
op
1.5
in;
de
laagste
waarde
ligt
onder
de
minimum
temperatuur
van
de
lucht.
Verder
vertoont
ook
deze
kromme
een
duidelijke
dagelijkse
gang
De verschillen tussen luchttemperatuur en
wegdektemperatuur
ontstaan als volgt: Als er
weinig wind is, zoals in het geval van
figuur,
dan wordt
de temperatuur van
het wegdek vrijwel
geheel bepaald door in-
en uitstraling.
Overdag wordt de
zonnestraling door de bovenste paar
millimeter van het wegoppervlak opgenomen en
omgezet in warmte; slechts een klein deel
ervan wordt doorgelaten verder de bodem in.
De temperatuur van het wegdek loopt daardoor
snel op.
Het temperatuurverschil met de
lucht dat zo ontstaat veroorzaakt warmte uitwisseling met de lucht, die op haar
beurt eveneens warmer wordt, zij het minder
snel dan het wegdek. De opwarming van het
wegoppervlak en van de lucht komt pas enkele
uren na de hoogste zonnestand tot
stilstand:
tot het zover is ontvangt het wegdek meer
straling dan het zelf uitzendt. Tegen het
einde van de middag komt er echter een
moment dat het wegdek zelf meer straling
uitzendt dan
het van de zon ontvangt. Vanaf
dat tijdstip verandert de situatie
drastisch.
Nu treedt er warmteverlies op, zodat de temperatuur van het wegoppervlak snel daalt. Er wordt nu vanuit de bodem warmte aangevoerd naar het oppervlak, maar dat is heel weinig. Ook is nu de temperatuur van de lucht hoger en komt er een warmtestroom op
gang van de lucht naar de weg. |
|
|
Verloop van de luchttemperatuur en
wegdek temperatuur |
|
|
Doordat er nauwelijks wind is, is deze warmtestroom betrekkelijk gering. Als gevolg daarvan bepaalt de straling van het wegdek zelf vrijwel volledig zijn temperatuur. De uitgestraalde warmte komt maar uit een heel dun laagje, zodat de temperatuur van de weg snel daalt. De luchttemperatuur zakt wel, maar veel minder snel; dat komt doordat het warmteverlies aan het oppervlak en door straling beperkt is. |
|
|
10.4 gladheid in heldere nacht |
|
In de vorige paragraaf werd beschreven hoe
het wegdek in heldere nachten door
uitstraling van warmte afkoelt. Tijdens het
winterseizoen kan de temperatuur van het
wegdek op die manier gemakkelijk onder het
vriespunt komen. Voor gladheid is dan alleen
nog vereist dat het wegdek
vochtig
is of
wordt. In een heldere nacht valt er
uiteraard geen regen of sneeuw; wel kan het
wegdek nat of glad worden door dauwval,
rijpafzetting of mist. Dauw ontstaat als de
wegdektemperatuur daalt tot onder het
zogeheten dauwpunt. De waterdamp in de lucht
slaat onder
dergelijke omstandigheden op het
wegdek neer als vloeibaar water. Bij
wegdektemperaturen onder nul zet de
waterdamp zich af in de vorm van ijs: rijp.
Tijdens het neerslaan van vocht in de
vorm
van dauw of rijp komt, evenals bij de
vorming van mist, warmte vrij; soms is de
vrijkomende warmte voldoende om verdere
afkoeling te stoppen. Bij voortdurende
uitstraling echter zal het vocht bevriezen
vanaf het moment dat de temperatuur van het
wegdek onder nul komt. Belangrijk voor het
voortduren van condensatie is dat er
voldoende aanvoer van vocht is. Meestal komt
het vocht uit de lucht, maar bij zeer open
asfaltbeton kan het vocht ook uit het asfalt
komen. In plaats van dauwval, kan er ook
mist optreden. Meestal komt daarbij zoveel
condensatiewarmte vrij,
dat het
afkoelingsproces van de lucht vrijwel stopt.
Bovendien gaat de mist verdere uitstraling
van warmte door het wegdek tegen, zodat de
wegdektemperatuur minder snel daalt. Indien
de wegdektemperatuur desondanks zakt tot
onder nul en er zich mist op het wegdek kan
afzetten doordat de wegdektemperatuur lager
is dan het dauwpunt, kan de mistaanslag
bevriezen en gladheid veroorzaken. Als mist
zich vormt bij een luchttemperatuur onder
het vriespunt, zijn de mistdruppeltjes
onderkoeld; ze kunnen zich dan als
ijskristallen afzetten op voorwerpen en het
op wegdek. Men spreekt in dat geval van
ruige rijp of aanvriezende mist. Het
optreden van dauwval of mistvorming hangt
vaak af van subtiele verschillen in
windsnelheid, bewolking en vochtigheid (zie
verder hoofdstuk 11, neerslag en vocht op de
weg). |
Winderige
dagen
tonen
een
heel
ander
beeld
dan
heldere
dagen
met
rustig
weer.
Dat
komt
doordat
de
wind
een
effectievere
warmte-
en
vochtuitwisseling
mogelijk
maakt
tussen
de
lucht
en
het
wegdek.
De
wegdektemperatuur
wordt
als
het
waait
vooral
bepaald
door
de
warmte-uitwisseling
met
de
lucht
erboven.
Overdag
loopt
de
wegdektemperatuur
niet
zo
snel
op
als
op
windstille
dagen;
dat
komt
doordat
de
turbulente
wind
veel
warmte
naar
de
lucht
afvoert
en
de
weg
dus
een
groter
deel
van
de
binnenkomende
warmtestraling
moet
delen
met
de
lucht
erboven.
Wel
is
de
wegdektemperatuur,
net
als
op
windstille
dagen,
hoger
dan
de
luchttemperatuur.
Gedurende
de
nacht
veroorzaakt
de
wind
een
warmtestroom
in
omgekeerde
richting,
dus
van
de
lucht
naar
het
wegdek.
Hoe
harder
het
waait,
des
te
groter
is
die
warmtestroom.
Bovendien
wordt
de
lucht
vlak
bij
de
grond
nu
erg
goed
gemengd
met
lucht
daarboven.
De
luchttemperatuur
op
1.5
meter
hoogte
wijkt
daardoor
nauwelijks
af
van
de
grastemperatuur.
Ook
het
wegdek
koelt
onder
dergelijke
omstandigheden
maar
heel
weinig
af |
|
10.6
Rol
van
de
bewolking |
|
Naast
de
wind
speelt
de
bewolking
een
grote
rol
bij
het
temperatuurverloop
van
de
lucht
en
van
het
wegdek.
Overdag
houdt
bewolking
de
zonnestraling
gedeeltelijk
tegen,
waardoor
de
weg
aanzienlijk
minder
straling
ontvangt
en
de
temperatuur
niet
zo
sterk
oploopt.
Gedurende
de
avond
en
nacht,
als
de
uitstraling
door
het
wegdek
overheerst,
is
de
rol
van
de
bewolking
anders.
Het
wegdek
straalt
uit,
net
als
in
heldere
nachten;
de
straling
verdwijnt
echter
niet
in
de
wereldruimte,
maar
wordt
vrijwel
geheel
geabsorbeerd
door
de
aanwezige
bewolking
en
voor
een
belangrijk
deel
teruggezonden
naar
het
wegdek.
Hierdoor
wordt
de
afkoeling
sterk
tegenwerkt
(figuur). |
De hoeveelheid straling die de wolken opvangen en terugzenden, hangt sterk
af van de bedekkingsgraad en van het type bewolking. Lage bewolking en mist zijn het meest effectief. Een paar gaten in de bewolking maken echter al dat veel straling toch naar de wereldruimte kan ontsnappen en er veel minder naar de weg teruggestraald wordt. Dus ook als er slechts enkele gaten in het wolkendek voorkomen, kan het wegdek toch sterk afkoelen. Men hoeft dus niet op brede opklaringen te wachten! Als de hemel vervolgens weer dichttrekt loopt de wegdektemperatuur overigens meteen weer op. |
|
In weersituaties met buien komen vrijwel altijd ook opklaringen voor waarbij
de wegdektemperatuur flink kan dalen. De combinatie van neerslag uit de buien en een sterk afkoelend wegdek vergroot de kans op gladheid. Als er een omvangrijk neerslaggebied in aantocht is, bijvoorbeeld samenhangend met een warmtefront, dan gaat dat vergezeld van een dik en dicht wolkendek. Tijdens bewolkt weer is de afkoeling van een wegoppervlak minimaal. Vooral na een koude periode, als de vorst nog in de grond zit, is het tijdstip van het overtrekken van de regenzone van groot belang. Als het rond zonsondergang begint te regenen, is er weinig aan de hand. |
|
|
|
Temperatuur verloop op een bewolkte
dag |
|
|
Passeert
de
regenzone
daarentegen
pas
tegen
het
einde
van
de
nacht,
dan
is
de
situatie
geheel
anders:
de
nachtelijke
afkoeling
kan
in
dat
geval
namelijk
samen
met
een
koude
bodem
nog
voor
de
hemel
dichttrekt
aanleiding
geven
tot
een
snelle
daling
van
de
wegdektemperatuur.
Valt
vervolgens
de
regen
op
een
tot
onder
het
vriespunt
afgekoeld
wegdek,
dan
vormt
zich
ijzel
en
is
gladheid
vaak
onvermijdelijk. |
|
10.7 de rol van de ondergrond |
|
Naarmate het wegdek warmte beter geleidt,
kan er gemakkelijker warmte uit de bodem
aangevoerd worden of juist naar de bodem
worden afgevoerd. Doordat asfalt warmte
beter geleidt dan beton, speelt de bodem
daar een relatief belangrijke rol. In
kritieke situaties kan de stroom van
bodemwarmte net de doorslag geven bij het
onder nul geraken van de wegdektemperatuur.
|
|
In het najaar, als de bodemtemperatuur op
z'n hoogst is, is dat gunstig: er komt dan
warmte uit de bodem naar de weg, die
mogelijk net afkoeling tot beneden het
vriespunt weet te verhinderen. Na een lange
kouperiode daarentegen zit de vorst in de
grond. De temperatuur van het wegdek kan dan
wel boven nul zijn, maar is lager dan de
temperatuur van de lucht er vlak boven.
Kortdurende opklaringen zijn dan al
voldoende om de temperatuur van het wegdek
samen met de extra afkoeling vanuit de bodem
tot onder het vriespunt te doen dalen,
terwijl de temperatuur
van
de
lucht
er
vlak
boven
gewoon
enkele
graden
boven
nul
is. |
Is
het wegdek dan bovendien nog vochtig, dan
wordt het glad. Dit type gladheid is zeer
verraderlijk, doordat vorstverklikkers in
auto's, die de luchttemperatuur meten vlak
boven het wegdek, een temperatuur boven nul
aangeven en het ijs op het wegdek vaak
doorzichtig is en dus nauwelijks
te zien. De
snelheid waarmee de bodem kan reageren op
temperatuurveranderingen van het oppervlak,
wordt bepaald door de warmte-eigenschappen
van het wegdekmateriaal, dus door het
warmtegeleidingsvermogen en de
warmtecapaciteit. Dat verschilt per
wegdektype.
Hoe poreuzer
het asfalt,
des te
slechter is
het
geleidingsvermogen.
|
|
ZOAB
bijvoorbeeld is poreuzer dan andere
wegdekmaterialen; het bevat dus meer lucht.
Nu is
lucht een slechte warmtegeleider; de
bodemwarmte wordt daardoor in ZOAB minder
goed doorgegeven en het wegdek kan dus
sneller afkoelen. De rol van de ondergrond
is niet voor alle delen van het wegennet
dezelfde.
Het contact
met de bodem
is bij de
hoger
gelegen toe-
en
afritten
veel
'losser'.
Bruggen en
viaducten
hebben zelfs
helemaal
geen voeling
met een
ondergrond.
Het
temperatuurgedrag
van deze
wegdelen kan
daardoor
sterk
afwijken,
vaak in
ongunstige
zin. Vooral
als de bodem
relatief
warm is moet
men erop
verdacht
zijn dat
deze
warmtebron
bij
bruggen en
viaducten
ontbreekt en
bij hoger
gelegen toe-
en afritten
minder
effectief
is. |
|
|
|
10.8 invloed van het omliggende
terrein |
|
Een volgende factor van invloed op de
wegdektemperatuur die hier aan de orde komt
is de omgeving waarin de weg zich bevindt.
Het terrein oefent zijn invloed uit door
beïnvloeding van de wind. Met name de
zogeheten ruwheid van het terrein is van
belang. Boven ruw terrein, dus waar veel
begroeiing of bebouwing aanwezig is, is de
luchtstroming turbulent. Er vindt veel
warmte uitwisseling plaats tussen lucht en
wegdek en tussen verschillende luchtlagen
onderling. Als gevolg daarvan wordt
afkoeling tegengewerkt. In glad terrein,
waar bebouwing en begroeiing de
langsstromende lucht minder hinderen, wordt
de lucht veel minder gemengd; een wegdek kan
dan ook ongeremd afkoelen. In een vlak
polderlandschap zet die sterke afkoeling al
in bij
windkracht 2, ongeveer 2.5 m/s. Ruw
terrein kan overigens ook beschutting
bieden. Als de weg bijvoorbeeld door een bos
loopt, ondergaat het wegdek geen invloed van
de wind en kan het daardoor relatief snel
afkoelen. Doordat de lucht in
een bosachtige
omgeving vaak vochtiger is dan elders, is de
gevoeligheid voor condensatiegladheid groot
(zie voor condensatiegladheid verder
hoofdstuk 11, neerslag en vocht op de weg)
In een stad, waar bebouwing is, koelt de
lucht 's nachts minder af dan op het
omringende platteland. Mede door de warmte produktie van de stad (verwarming door
gebouwen, verkeer) is de luchttemperatuur er
's nachts hoger dan in de omgeving; bij een
stad als Utrecht zijn wel verschillen
gemeten van 7 graden tussen het centrum van
de stad en even daarbuiten in de
Johannapolder aan de oostzijde. Daarnaast
absorberen gebouwen van de stad veel van de
uitgestraalde energie; ze stralen die weer
naar het aardoppervlak terug, zodat een
wegdek minder afkoelt. Dit effect treedt ook
op als je op een heldere nacht je auto naast
een gebouw hebt staan. De onbeschutte zijde
straalt vrijelijk uit en koelt sterk af
(ijsvorming
op de ruit; krabben). De
beschutte zijde ontvangt straling van het
gebouw en koelt veel minder sterk af,
waardoor ook vaak geen ijsvorming
optreedt. |
|
10.9 invloed van het verkeer |
|
|
|
De temperatuur van een wegdek en de toestand
van de weg worden ook beïnvloed door het
verkeersaanbod.
Zo is het wegdek 's ochtends
om
7 uur soms warmer dan drie uur daarvoor. Op
grond van het uitwisseling met
de lucht, een gevolg van de menging van de
lucht die door het verkeer op gang wordt
gebracht, voldoende om voor die afkoeling
ruimschoots
te compenseren. Voortduren van
de nachtelijke
uitstraling zou je mogen verwachten dat het
wegdek om 7 uur kouder is; kennelijk zijn in
dergelijke gevallen de warmteproduktie door
het verkeer en betere warm |
|
De invloed van
het verkeer blijkt ook bij vergelijking van
de temperatuur van linker- en
rechterrijstrook. Bij weinig verkeer wordt
voornamelijk de rechterrijstrook gebruikt,
die dan soms meer dan een graad warmer is dan de linkerrijstrook. De hogere wegdektemperatuur van de rechterrijstrook maakt tevens dat deze gewoonlijk eerder opdroogt dan de linkerstrook
(zie figuur links). |
|
|
Toe-
en
afritten
krijgen
in
vergelijking
met
de
hoofdrijbaan
eveneens
relatief
weinig
verkeer
te
verwerken;
dat
draagt
eraan
bij
dat
ze
sneller
afkoelen
en
vochtig
of
zelfs
glad
worden |
|
10.10 weersituaties met gladheid |
|
DDe meteorologische omstandigheden waarbij
snelle temperatuurdalingen aan het
aardoppervlak kunnen optreden, doen zich
bijvoorbeeld voor bij
een nachtelijke
koufrontpassage.
Het front trekt over met
veel bewolking, regen en wind, maar
daarachter zwakt de wind af, klaart het op
en daalt de luchttemperatuur, ideale
condities voor een sterke afkoeling van het
wegdek.
Dit alles kan zich gemakkelijk in
een uur tijds voltrekken. Soms zien
we op het GMS temperatuurdalingen van het
wegdek van een paar graden per uur! Als het
wegdek bovendien nog nat of vochtig is door
de tijdens
het passeren van het front gevallen
neerslag, dan leidt dat gemakkelijk tot
gladheid, vooral in vlak terrein. |
Snelle
temperatuurveranderingen aan het
aardoppervlak doen zich voornamelijk voor
bij frontpassages; de ene luchtsoort wordt
vervangen door een luchtsoort met totaal
andere eigenschappen. Voor het ontstaan van
gladheid is zo'n sterke temperatuurdaling
overigens niet strikt noodzakelijk. Uit
onderzoek bleek dat gladheid veel voorkomt
als er in de winter een westelijke of
noordelijke luchtcirculatie boven Nederland
en omgeving staat; er wordt
dan lucht via de
Noordzee aangevoerd.
Deze lucht is in de
onderste lagen erg vochtig. Is het onder
dergelijke omstandigheden gedurende de avond
en nacht helder en valt als gevolg van de
dagelijkse gang van de windsnelheid de wind
weg, dan vindt sterke afkoeling door
uitstraling plaats. De lucht koelt af tot
het dauwpunt en er ontstaat dauw. Een wegdek
koelt dan vaak nog sterker af dan de
omgeving, vaak tot onder het dauwpunt,
waardoor het vocht op het wegdek neerslaat.
In de praktijk zie je dat
als het verschil
tussen wegdektemperatuur en dauwpunts-temperatuur meer dan twee graden
bedraagt de weg na ongeveer twee uur door
condensatie nat is. |
|
Verdere afkoeling tot temperaturen rond of
onder het vriespunt kan in dit soort
situaties leiden tot gladheid, al of niet in
combinatie met mist. Bruggen, met name
stalen bruggen, viaducten, en op- en
afritten zijn hiervoor extra gevoelig.
Ook
lokale effecten spelen een grote rol. Er
treden daardoor in die situaties altijd
aanzienlijke verschillen op tussen de ene
plaats en de andere. |
|
In het voorgaande was er sprake van
condensatiegladheid of van het bevriezen van
natte wegen. Wegen kunnen uiteraard eveneens
glad worden door hagel, sneeuw of ijzel; deze neerslagvormen
worden in het volgende hoofdstuk (neerslag
en vocht op de weg)
uitvoeriger besproken.
Bij een noordelijke luchtcirculatie boven
Nederland en omgeving,
met daarin een
aanvoer van koude onstabiele lucht,
ontwikkelen zich boven het relatief warme
Noordzeewater gemakkelijk winterse buien.
Deze buien komen in de kustprovincies
gedurende het hele etmaal frequent voor;
landinwaarts is dat veelal
alleen overdag.
Wanneer echter de wind in de
avond en nacht niet wegvalt, kunnen deze
buien ver het land binnendringen. De buien
geven in het algemeen aanleiding tot zeer
plaatselijke gladheid. |
|
|
|
Satellietbeeld van een winters Europa. Noord-Nederland is vrij van sneeuw; het zuiden is met sneeuw bedekt |
|
|
Gladheid op grote schaal doet zich voor bij
een dooiaanval na een vorstperiode. De vorst
zit dan nog in de bodem, terwijl ook de
lucht erboven nog een temperatuur beneden
nul graden heeft. Uit een westelijke
richting dringt dan zachtere lucht op naar
ons land. De neerslag die bij het passeren
van het warmtefront valt, is vaak in eerste
instantie sneeuw. In een volgend stadium
heeft de warme lucht op enige hoogte zoveel
terrein gewonnen dat de sneeuw begint te
smelten en overgaat in regen. De regen of
motregen, die dan meestal ook nog onderkoeld
is, bevriest direct op het wegdek. |
|
Veel
regen
hoeft
er
niet
te
vallen:
een
beetje
motregen
is
zelfs
al
voldoende
om
de
weg
spekglad
te
maken.
We
spreken
dan
van
ijzel.
Meestal
duurt
een
ijzelperiode
niet
langer
dan
enkele
uren;
na
het
passeren
van
het
warmtefront,
wat
vaak
gepaard
gaat
met
veel
wind
(dus
veel
menging),
stijgt
de
temperatuur
gewoonlijk
sterk
tot
enkele
graden
boven
nul
en
daardoor
smelt
het
ijs.
Soms
echter
trekt
zo'n
warmtefront
tergend
langzaam
over
of
stagneert
het
zelfs. |
|
Ook kan het voorkomen dat de koude lucht
zich niet laat verdrijven; koude lucht is
namelijk zwaarder dan warme lucht en wanneer
continentale zuidoostenwinden koude lucht
blijven aanvoeren kan de warme lucht alleen
op enige hoogte verder oprukken. Door het
gedwongen opstijgen van
de zachte vochtige
lucht wordt bovendien het ontstaan van
neerslag verder in de hand gewerkt. Een
ijzelperiode kan onder deze omstandigheden
soms wel een etmaal aanhouden. Maar zelfs
wanneer de warme lucht tot de onderste
luchtlagen isdoorgedrongen en ook de temperatuur van het
wegdek boven nul is gekomen, is het gevaar
op gladheid nog niet helemaal geweken.
Tijdens een volgende heldere nacht kan het
wegdek, door het nog aanwezig zijn van vorst
in de grond, opnieuw tot onder vriespunt
afkoelen. Als de weg dan nog nat is of nat
wordt door dauwafzetting kan het onder deze
omstandigheden glad worden. |
|
10.11 zeer open asfaltbeton (Zoab) |
|
Het zeer open asfalt beton vertoont door een
afwijkende samenstelling wat verschillen met
dicht asfalt beton. Deze verschillen worden
veroorzaakt door een ander thermisch gedrag
van het ZOAB-materiaal, voornamelijk door
het aanwezig zijn van lucht in de poriën.
Zoals bekend is lucht een goede isolator
waardoor bodemwarmte in het geval van ZOAB
vrijwel niet wordt doorgegeven aan het
wegdekoppervlak. De wegdektemperaturen van
het ZOAB zijn daardoor in het algemeen lager
dan die van dicht asfaltbeton. |
|
Het zeer open asfalt beton vertoont door een
afwijkende samenstelling wat verschillen met
dicht asfalt beton. Deze verschillen worden
veroorzaakt door een ander thermisch gedrag
van het ZOAB-materiaal, voornamelijk door
het aanwezig zijn van lucht in de poriën.
Zoals bekend is lucht een goede isolator
waardoor bodemwarmte in het geval van ZOAB
vrijwel niet wordt doorgegeven aan het
wegdekoppervlak. De wegdektemperaturen van
het ZOAB zijn daardoor in het algemeen lager
dan die van dicht asfaltbeton. |
|
Bron:
Winter,
weer
en
wegen -
Kees Floor |
|
|
|
|