|
Hoofdstuk 17 - Meer
over zicht |
|
Wie het weer wil weten, heeft aan
informatie over temperatuur, zon en
regen vaak al genoeg. Soms vraagt
men ook nog naar de wind, maar het
zicht komt zelden ter sprake. Alleen
als je
slechts tweehonderd meter ver
kunt kijken en het wegverkeer er
hinder van ondervindt, krijgt het
zicht meer aandacht. Meteorologen
zijn veel vaker met het zicht bezig.
In de scheepvaart en de luchtvaart
zijn namelijk ook andere
zichtwaarden belangrijk. |
|
|
1a - Nevel |
|
|
|
1b - Goed zicht |
|
|
|
1c - Heiig |
|
|
|
1d - Mist |
|
1. Zicht vanaf het Torensduin in
Egmond aan Zee met dorp, vuurtoren
en Noordzee. a.) goed zicht met een
duidelijke begrenzing tussen de
horizon
en
de hemel. De vuurtoren ligt op vierhonderd meter, de kim op
ongeveer vijftien kilometer b.)
nevel. c.) heiig; de Noordzee en de
kim zijn
nagenoeg verdwenen. d.)
mist. Alleen de contouren van (de
dakkapellen van) de woningen in de Zuiderstraat onder aan het duin
maken nog
aannemelijk dat de foto
van dezelfde positie is genomen als
foto's 1a, 1b en 1c. |
|
Voor een beschrijving van het zicht beschikken we over een paar algemene termen. Bij helder weer (figuur 1a) is het zicht goed. Als stof- of vuildeeltjes een zichtvermindering veroorzaken is het heiig (figuur 1c). Komt het wazige zicht door waterdruppeltjes, dan spreekt men van nevel
(figuur 1b). De nevel mag het zicht echter niet te sterk belemmeren; dan heet het mist (figuur 1d).
Maar waar liggen de grenzen? |
|
Het onderscheid tussen nevel en heiigheid is lang niet altijd goed te maken of te zien. Voor mist is wel een duidelijke bovengrens vastgesteld:
als de 'nevel' zo dicht is dat het zicht minder dan
een kilometer bedraagt, is het mistig. Daarmee zijn we er nog niet. In sneeuwbuien of bij hevige regenval kan het zicht ook tot onder de duizend meter teruglopen
(figuur 2d). En het uitdrukken
van het zicht in een getal blijkt ook nog eens geen eenvoudige zaak. |
|
'Je moet afspreken waar je naar kijkt', zegt Jan Hemink, luc htvaartmeteoroloog en docent luchtvaartmeteorologie bij het KNMI in De Bilt. '
Op welke afstand je een object ziet,
hangt van veel
zaken af. Zo is de belichting of verlichting van het object belangrijk. Ook het contrast met de omgeving speelt een rol. In het donker kijk je vooral naar lichtbronnen. Dan is de sterkte van de
lamp bepalend. Koplichten van een auto zie je nu eenmaal eerder dan stadslichten.' |
|
2a - Goed zicht |
|
|
|
2b - Matig zicht in regen |
|
|
|
2c - Slecht zicht in sneeuw |
|
|
|
2d - Zeer slecht zicht |
|
2. Zicht over de uiterwaarden
van de Neder Rijn op de Betuwe en
het Lexkesveer Wageningen-Randwijk
vanaf de Wageningse Berg. a.) goed
zicht.
b.)
matig zicht in regen; de
rivier is nog vrij goed te zien. c.)
slecht zicht in sneeuw; de rivier is
op de opname nauwelijks terug te
vinden. d.)
verder teruggelopen
zicht tijdens zware sneeuwval, maar
dankzij de begroeiing is te zien dat de waarneempositie dezelfde is als
bij de foto's 2a,
2b en 2c. |
De benodigde afspraken liggen vast
in definities. Er zijn er
verschillende in omloop en Jitze van
der Meulen, als KNMI-onderzoeker
betrokken bij
het internationaal overleg over de
bij zichtmetingen te hanteren
procedures, kent ze allemaal. 'Het
meteorologisch zicht dat een
waarnemer moet schatten, is de
grootste afstand waarop een
voldoende groot zwart voorwerp met
als achtergrond de lichte hemel
nabij de horizon kan worden
gezien en herkend', somt hij de
meest gebruikte omschrijving op.
'Let vooral op het woord herkennen'
benadrukt hij, 'wél zien maar niet
weten
wat
je ziet, is niet genoeg. De
beoordeling van al of niet herkennen
is natuurlijk wel subjectief, dus
waarnemerafhankelijk. 's Nachts heb
je weinig
aan
zo'n definitie van contrastzicht,
geeft Van der Meulen toe. 'Zodra het
donker is, zie je vooral nog lampen
en andere lichtbronnen.
Dan wordt
gelet op de zichtbaarheid van lampen
met geringe lichtsterkte en spreekt
men van het lampenzicht, oudere
meteorologen en
waarnemers zelfs van
vurenzicht.' De definitie blijkt
toch niet helemaal sluitend: de
detectie hangt af van de
belichtingssterkte en de
gevoeligheid
van het netvlies,
dus van de waarnemer. Om de
afhankelijkheid van een waarnemer
uit de definitie te halen, werd het
begrip 'meteorological optical
range' (MOR) geïntroduceerd. 'De MOR
is de lengte
van de weg die licht
door de atmosfeer moet afleggen om
de lichtsterkte van een lamp terug
te brengen tot
vijf procent van de oorspronkelijke
waarde', heeft Van der Meulen ook
deze definitie paraat. 'In die
zichtbepaling is geen rol weggelegd
voor het menselijk oog.' |
Om de afhankelijkheid van de mens te
omzeilen, geeft men dan ook steeds
meer de voorkeur aan zichtmeting met
instrumenten. 'Dat kan op twee
manieren:', zegt Hannelore Bloemink,
onderzoekster bij de Instrumentele
Afdeling van het KNMI, 'met
transmissometers en met
strooilichtmeters'. Een
transmissometer (figuur 3) bestaat
uit een zender die lichtflitsen
produceert en
een ontvanger, die
meet hoeveel licht er uit een bundel
is verdwenen. Op de ontvanger zit
een filter om de karakteristieken
van een standaard menselijk oog zo
goed mogelijk na te bootsen.
Vaak
zijn er
twee ontvangers op verschillende
afstanden van de zender: een op
twaalf meter voor de slechte
zichtwaarden en een op 75 meter
voor
de wat betere omstandigheden. Het
bereik
van de in Nederland gebruikte transmissometers loopt van acht
meter tot drie kilometer.
Een
strooilichtmeter of scatterometer
(figuur 4) bepaalt hoeveel licht de
lucht verstrooit. Ook hierbij zijn
weer een lichtbron en een detector
nodig. Voor de bepaling van het
zicht gebruikt de strooilichtmeter
maar een klein beetje lucht: 0,1
liter. 'Toch is zo'n puntmeting in
de meeste gevallen voldoende om
algemeen geldige zichtwaarden in de
atmosfeer te bepalen van tien meter
tot vijftig kilometer', aldus
Bloemink. "Je moet natuurlijk
wel
het onderhoud op orde hebben', meldt
ze nog, 'wat inhoudt: regelmatig
"poetsen" van de beschermglazen en
filters van de instrumenten.' |
|
3 - Lichtzender |
|
|
|
4 - Lichtstrooimeter |
|
|
|
5 - Grondmist |
|
|
3. Lichtzender (boven) en
dichtstbijzijnde ontvanger van de
transmissometeropstelling op het
waarneemterrein van het KNMI in De
Bilt. |
4. Strooilichtmeter. Links de
schuin naar beneden gerichte houder
van de lichtbron, rechts de eveneens
schuin naar beneden gerichte
detector van
het door de lucht verstrooide licht. |
5. Grondmist boven de Wageningse
uiterwaarden. |
Bij de bepaling van het zicht is het
van belang om te weten wat er met de
resultaten wordt gedaan. Zo is voor
weggebruikers een verdere
opsplitsing naar hoe dicht de mist
is, handig bij de berichtgeving.
Mist levert het wegverkeer namelijk
weinig hinder op zolang het zicht
niet te sterk is afgenomen. In de
verkeersinformatie wordt gewoonlijk
pas voor mist gewaarschuwd als het
zicht onder tweehonderd meter zakt;
de mist is dan
dicht. Als het zicht verder
teruggelopen is tot minder dan
vijftig meter, waarschuwt men voor
zeer dichte mist. De zichtwaarden die de
KNMI-waarneemstations rapporteren,
hoeven overigens niet
noodzakelijkerwijs precies de
situatie weer te geven op de weg. De
dichtheid van de mist fluctueert
namelijk van plaats tot plaats
en
varieert tevens met de hoogte. Ook
hangt het zicht soms af van de
richting waarin je kijkt. |
Daarnaast zijn koplampen en
mistachterlichten van auto's
relatief heldere lichtbronnen,
waarbij de lichtsterkte van het honderd-watt-lampje uit de
definitie
van lampenzicht verbleekt. Verder meten de instrumenten op de
waarneemstations het zicht op
ooghoogte: 1,75 meter, wat voor de
weggebruiker
niet altijd de meest
relevante hoogte hoeft te zijn. In
de luchtvaart laat men zich evenmin
afschepen
met honderd-watt-lampjes. |
|
De baanlichten van de luchthavens
geven aanzienlijk meer licht. Vooral
bij
slecht zicht en in het donker
kan een piloot die een landing
inzet, relatief ver zien; daarmee
kan het vliegveld ook langer open
blijven. Daarom werkt men met het
baangebonden zicht, in
luchtvaartkringen doorgaans
aangeduid als runway visual range
(RVR). Om dit baanzicht
te kunnen bepalen moet ook de
achtergrondhelderheid worden
gemeten. Zichtmeters op luchthavens
zijn dan ook altijd uitgevoerd met
een achtergrond-helderheidsmeter.
Verder staan de instrumenten voor
luchtvaartgebruikers opgesteld op
een hoogte
van 2,5 meter; een piloot
zit nu eenmaal wat hoger dan een
gewone burger of weggebruiker. |
|
De afstanden waarover men moet
kunnen zien, zijn in de luchtvaart
veel langer dan bij het wegverkeer.
Voor veel vluchten zonder
instrumenten geldt een minimaal
zicht van acht kilometer.
|
|
|
|
Strooilichtmeter |
|
|
|
Strooilichtmeter |
|
|
Andere zichtdrempels zijn vijf
kilometer en anderhalve kilometer;
vandaar het belang van uitgebreider
zichtinformatie dan waarmee het
wegverkeer
kan volstaan. Op Schiphol beschikken
alle banen over
eigen zichtmeters.
Daarnaast zijn er op enige afstand
van de luchthaven extra meetpunten
ingericht.
Ook de scheepvaart heeft
niet genoeg aan de waarneemstations
van het KNMI. Langs de toegangswegen
tot de wereldhavens van Rotterdam en
Antwerpen bevinden zich langs de
Nieuwe Waterweg en de Westerschelde
aanvullende zichtmeetposten. |
|
17.5 Luchtvaartwaarnemers |
|
In het voorgaande kan de suggestie
zijn gewekt dat de menselijke
waarnemer volledig uit het zicht is
verdwenen. 'In de luchtvaart varen
we
eigenlijk nooit blind op
instrumenten', zegt Joost Postma,
zelf luchtvaartwaarnemer op Schiphol.
Aan de wand in zijn werkruimte met
uitzicht over
de luchthaven hangt
een grote, gedetailleerde kaart met
een aantal markante punten in de
wijde omgeving. Zo weet hij hoe ver
die objecten weg
zijn
en kan daarmee visueel het zicht
bepalen. 'Een zichtmeter doet niet
meer dan een puntmeting, wij
overzien de situatie in alle
richtingen en kunnen
zo een vollediger beeld schetsen',
licht Postma het verschil tussen een
automatische en een visuele
waarneming toe. De manier waarop
dat vollediger beeld geschetst moet
worden,
werd overigens onlangs nog
veranderd. 'Vroeger moesten we het
zicht opgeven in de richting waar de
slechte zichtwaarden optraden. Dan
moet je bij een mistbank of een
hevige regenbui op afstand een heel
veld sluiten. De militairen werken
trouwens nog steeds zo', weet
Postma, die als docent luchtvaartwaarnemen veel samenwerkt
met de Luchtmacht. 'Op Schiphol
melden we de luchtvaart tegenwoordig
het overheersend zicht. In
luchtvaartjargon: prevailing
visibility. We bepalen het zicht in
acht sectoren. De door ons opgegeven
zichtwaarde wordt in ten minste de
helft daarvan bereikt of
overschreden.' Als het zicht te
sterk terugloopt, is er geen
overzicht meer
te krijgen;
dan verlaten Postma en
zijn collega's zich wél op de
instrumenten. |
|
17.6 Weer geïnteresseerden |
|
'Wie belangstelling heeft voor het
zicht op een bepaald moment, kan
terecht op NOS-Teletekst
of de KNMI-website op internet',
maakt Postma ons wegwijs in het woud
van zichtwaarnemingen. Inmiddels
weten we dat de zichtwaardes die
daar staan veelal op verschillende
manieren tot stand gekomen zijn.
Teletekstpagina 705 en KNMI/actueel
geven de zichtwaarden van de
KNMI-waarneemstations op basis van
instrumentele waarnemingen. Op
Terschelling en in Vlissingen,
Lelystad en De Bilt staan de
zichtmeters wat lager dan op de
overige stations, die bij
vliegvelden liggen. |
|
Teletekstpagina 707 (figuur 5) en
KNMI/actueel/luchtvaart richten zich
op de luchtvaart. De weerrapporten
voor de luchtvaart noemt men METAR.
Automatisch gegenereerde METARs
werken met instrumentele
zichtwaarnemingen;
de instrumenten
staan op 2,5 meter hoogte. Is de
METAR gemaakt door een
luchtvaartwaarnemer, dan is het
zicht visueel vastgesteld als dat
drie kilometer of meer bedraagt. |
|
De waarneemhoogte varieert en wordt
bepaald door de hoogte van de
werkruimte van de waarnemer,
inclusief de bijbehorend terrassen
en platforms, en de eventuele
toegang tot een dak. Amsterdam,
Rotterdam, Groningen en Maastricht
geven het overheersend zicht; de
militaire waarnemers het klassieke
meteorologisch zicht, waarbij de
kortste zichtwaarde in een van de
kijkrichtingen bepalend
is. |
|
|
|
Teletekst 707 |
|
|
Waarnemers van bemande
weerstations rapporteren ook
grondmist (figuur 6) als deze zich
voordoet; de mist mag dan niet hoger
komen dan
twee meter en daarboven
moet het zicht meer dan tien
kilometer bedragen. De zichtwaarden die worden genoemd
in de verkeersinformatie van
teletekstpagina's 710 en 730, kunnen
ook gebaseerd zijn op waarnemingen
van politie of wegenwacht. De
afhankelijkheid van de waarnemer in
dergelijke rapporten is doorgaans
groter dan bij geoefende,
professionele weerwaarnemers. Door
al deze verschillen blijft het zicht
op het 'werkelijke zicht', zo er al
zoiets bestaat, beperkt. |
|
Bron:
Weerkunde -
Meteorologie voor
iedereen (Kees
Floor) |
|
|
|
|