|
Hoofdstuk 7 - Zicht,
mist en dauw |
|
7.1 Zicht |
Een van de meteorologische grootheden die uurlijks gemeten en gerapporteerd worden, is het zicht. Voor veel mensen is de precieze waarde niet
zo van belang, behalve in zeer dichte mist bij uitzonderlijk slechte zichten van hooguit enkele honderden meters. In de luchtvaart zijn ook andere zichtdrempels van belang, bijvoorbeeld bij het verkrijgen van toestemming om zonder instrumenten te vliegen |
|
Mist, Bunnikseweg/A28, De Bilt. |
|
|
|
Mist op de snelweg |
|
|
|
Tulpen koppen in de mist, Wimmenum. |
|
|
|
7.1.1 Heiigheid,
nevel en mist |
Stofdeeltjes, rook, kleine
waterdruppeltjes en neerslag
kunnen alle
zichtvermindering
veroorzaken. In het geval
van stofdeeltjes en
industriële verontreiniging
spreekt men gewoonlijk van
heiigheid. Heiigheid treedt
vaak op in hogedruk
situaties met zonnig weer en
een oosten- of
zuidenwind.
Onder die omstandigheden
raakt de lucht van dag op
dag sterker verontreinigd.
De verontreinigde lucht komt
vaak aanwaaien vanuit
industriegebieden als het
Ruhrgebied, Wallonië of het
Antwerpse havengebied.
Wanneer kleine
waterdruppeltjes in de
atmosfeer raakt de lucht van dag op
dag sterker verontreinigd.
De verontreinigde lucht komt
vaak aanwaaien vanuit
industriegebieden als het
Ruhrgebied, Wallonië of het
Antwerpse havengebied.
Wanneer kleine
waterdruppeltjes in de
atmosfeer
leiden tot
zichtafname, spreekt men van
nevel; het zicht mag daarbij
niet onder de 1 km komen.
Loopt het zicht verder
terug, dan spreekt men van
mist.
Deze hoeft in eerste
instantie
niet
verkeersbelemmerend
te zijn.
Pas bij dichte of zeer
dichte mist ondervindt het
wegverkeer hinder. Bij
dichte mist bedraagt het
zicht minder dan 200 m; bij
zeer dichte
mist is het
zicht hooguit 50m. |
|
Helder, Torenduin, Egmond aan Zee. |
|
|
|
Heiig Torenduin, Egmond aan Zee. |
|
|
|
Mist, Torenduin, Egmond aan Zee. |
|
7.1.2 Meteorologisch
zicht |
Vroeger werd het zicht
uitsluitend bepaald 'op het
oog'. Een waarnemer schatte
het zicht aan de hand van
geschikte kenmerkende
objecten,
zoals gebouwen en
boomgroepen op
bekende
afstand. Het zicht werd in
alle richtingen geschat; de
laagste waarde zette de
waarnemer in het
weerrapport. Tegenwoordig
wordt het meteorologisch
zicht veelal bepaald met
instrumenten,
wat de
verschillende
zichtwaarnemingen
objectiever
en beter vergelijkbaar
maakt. |
|
7.1.3 Zichtbare baanlengte
(RVR) en schuin zicht (SVR) |
Wanneer het zicht op een
luchthaven onder de1500 m
zakt, wordt naast het
meteorologisch zicht een
tweede zichtwaarde gemeld:
de zichtbare baanlengte, ook
bekend als de Runway Visual
Range of RVR. Dit wordt
gedaan omdat de
landingslichten bij de baan
vaak over grotere afstand te
zien zijn dan het 'normale'
zicht suggereert. Een
vlieger, die zich in de
lucht bevindt,
kijkt schuin
naar beneden door een
mistlaag of een andere laag
met slecht zicht naar de
naderende baan. Doordat zijn
blik vlak voor de landing
een langere weg door de laag
moet afleggen
dan
wanneer hij horizontaal over
de baan zou kijken, is dit
schuine zicht, de Slant
Visual Range (SVR) slechter
dan de heersende RVR. Dat is
één van de redenen, dat
vliegers wel eens klagen,
dat de opgegeven RVR en het
meteorologisch zicht nogal
afwijken van het door hen
waargenomen zicht. Maar
SVR's kunnen door de
meteo-diensten niet gemeten worden. |
|
Transmissometer (zichtmeter). |
|
|
|
Meting van de RVR |
|
|
|
Present weather sensor met strooilichtmeter. |
|
|
7.1.4 Zicht in
neerslag |
Het meteorologisch zicht
komt zelfs in zeer zware
regen- of hagelbuien niet
onder 200 meter. Bij een
sneeuwbui is dat wel het
geval. Wanneer de
sneeuwintensiteit 5
mm/uur (omgerekend
naar
hoeveelheid water die de
sneeuw bevat) of meer
bedraagt, dan kan het zicht
beneden 200 meter komen. In
dat geval zal de gladheid in
combinatie met het sterk
teruggelopen zicht leiden
tot gevaarlijke situaties in
het verkeer. |
|
Het zicht in regen- en
sneeuwbuien kan gerelateerd
worden aan de
neerslagintensiteit. Bij een
neerslagintensiteit van 5
mm/uur is het zicht in regen
gemiddeld 2500 m, in sneeuw
400m.
Voor 10 mm/uur
bedragen die zichtwaarden
respectievelijk 1700 en 300
m. In een hagelbui hebben de
hagelstenen niet allemaal
dezelfde grootte, maar er is
een bepaalde verdeling van
de grootte. De diameter van
de meeste stenen ligt tussen
de
5 en 20 millimeter. Het
blijkt dat het teruglopen
van het zicht door
hagelstenen maar gering is.
Het zicht in een hagelbui
loopt vooral terug
doordat
er in een zomerse hagelbui
naast hagel ongeveer een
zelfde hoeveelheid regen
valt. |
Net als wolken bestaat mist
uit hele kleine
waterdruppeltjes, ontstaan
door het condenseren van
waterdamp. Deze fijne
druppeltjes zweven dicht
bij
het aardoppervlak in de
lucht en verminderen het
zicht zeer sterk. Hoe meer
van die fijne druppeltjes er
in de lucht zweven, des te
dichter is de mist en des te
kleiner de afstand waarop we
nog wat kunnen zien.
Mist is
dus eigenlijk een wolk die
laag bij de grond hangt. |
|
7.2.1 Mist en dauw |
Mist ontstaat door afkoeling
van lucht tot iets onder de
zogeheten
dauwpuntstemperatuur, het
punt waarop de waterdamp in
de lucht gaat condenseren.
(Het dauwpunt werd
uitvoeriger
besproken in het
hoofdstuk over
luchtvochtigheid). Een deel
van het overtollige vocht
slaat neer als dauw, dat
zich afzet op gras, planten,
overige begroeiing en
allerlei voorwerpen dicht
bij het aardoppervlak. Om
naast dauw ook mist te
krijgen,
moet aan extra voorwaarden
zijn voldaan. Afhankelijk
van de manier waarop de
afkoeling tot stand gebracht
wordt, onderscheidt
men
verschillende typen mist,
die hieronder worden
besproken. |
7.2.2 Stralingsmist |
Stralingsmist ontstaat
doordat de bodem warmte
uitstraalt, zelf kouder
wordt en vervolgens de lucht
er vlak boven aan de
onderkant afkoelt tot
onder de
dauwpuntstemperatuur.
Dit
proces treedt vooral op
tijdens heldere nachten, als
de ondergrond vrijelijk z'n
warmte uit kan stralen.
Is er veel bewolking
aanwezig, dan koelen bodem
en lucht veel minder af,
zodat de kans op mist
kleiner is. Voorwaarde voor
het ontstaan van de
mist is dat de afkoeling,
die aan de onderkant begint,
zich naar boven voortzet.
Dat gebeurt alleen als de
lucht
dicht bij het
aardoppervlak met de
bovenliggende lucht gemengd
wordt. Er moet dus wat wind
zijn, want anders is er geen
menging, zoals we zagen in
het hoofdstuk over wind.
Minimaal moet de
windsnelheid ongeveer 1 m/s
bedragen. Is de windsnelheid
kleiner, dan breidt de mist
zich niet naar boven uit.
Het vocht slaat neer: er
treedt uitsluitend
dauwvorming op. Anderzijds
mag er ook niet te veel wind
staan,
want dan is de
menging weer te sterk.
Het luchtlaagje dat zich het
dichtst bij de bodem
bevindt, wordt dan aan de
onderkant weer verwarmd door
de menging met de warmere,
meestal tevens drogere lucht
van boven en mistvorming
wordt tegengewerkt. Als de
windsnelheid meer dan
ongeveer 3 m/s bedraagt, is
stralingsmist nauwelijks nog
mogelijk. |
|
|
Stralingsmist,
Groenekan |
|
|
|
Stralingsmist,
Landgoed Pijnenburg,
Soest. |
|
|
|
Stralingsmist,
Bunnik |
|
|
In de figuur (onder, links)
is het ontstaan van
stralingsmist schematisch
weergegeven. Naarmate de
afkoeling sterker is en
langer duurt, wordt de
laag waarin mist ontstaat,
dikker en het zicht
slechter. In het
winterhalfjaar, als de
nachtelijke uitstraling lang
duurt, ontstaat zo
gemakkelijk een mistlaag van
een paar honderd meter
dikte. De mist kan dan erg
hardnekkig zijn; de zon mist
in die tijd van het jaar
namelijk de kracht om de
mist
op te ruimen. In het
zomerseizoen duurt de
nachtelijke uitstraling niet
zo lang en ontstaat er maar
een dun laagje mist, dat na
zonsopkomst weer snel
oplost. Deze grondmist is
hooguit 2 m dik en treedt
vaak op boven weilanden,
waar het vochtig is en snel
afkoelt; de mist drijft met
wat wind soms de weg op.
Plaatselijk kunnen de
mistbanken zeer dicht zijn.
|
|
|
|
|
7.2.3 Advectieve
mist |
Mist kan ook ontstaan als
tamelijk warme en vochtige
lucht over een koud
oppervlak stroomt en daarbij
afkoelt tot onder het
dauwpunt. De lucht
raakt verzadigd met
waterdamp, die dan gaat
condenseren: er ontstaat
mist. Omgekeerd kan ook
koude lucht over een warm
wateroppervlak stromen. Het
verdampende water maakt de
binnenkomende lucht
vochtiger.Als voldoende
vocht wordt toegevoerd,
treedt condensatie en
mistvorming op. Boven
sloten, meren en rivieren
kan op deze wijze mist
ontstaan (zie foto). De
koude lucht is vaak
afkomstig
van het omliggende
land.
Na zonsondergang daalt
de temperatuur daarboven
veel sneller dan boven
water. De koude lucht is
zwaarder en zakt naar
beneden, naar het lager
gelegen water. De mist die
op deze manier ontstaat
noemen we slootmist en
treedt vooral op in het
najaar en voorjaar; hij is
dan 's avonds
vaak fraai te zien. |
|
Advectieve mist die boven
een koude zee ontstaat kan
erg dik zijn en heet ook wel
zeemist. De wind blaast deze
mist soms ook het land op.
Na een koude periode met
ijsvorming in het IJsselmeer
doet dit verschijnsel zich
ook voor in Flevoland en
Friesland. De westen- of
zuidwestenwinden voeren dan
zachte, vochtige lucht aan
die boven het ijs afkoelt
tot onder het dauwpunt.
De
mist is hardnekkig en
handhaaft zich zelfs bij
windkracht 5 of 6. Ook in
een met verse sneeuw bedekt
landschap kan op deze wijze
mist ontstaan, evenals na
een
dooiaanval bij een
aanvoer van warme, vochtige
lucht over een koud
landoppervlak. In figuur 2
is het ontstaan van advectieve mist geschetst. |
|
Wanneer stralingsmist met de
heersende luchtstroming mee
van de plaats waar hij zich
heeft gevormd naar elders
wordt gevoerd, spreekt men
eveneens van advectieve
mist. Zulke mist kan
Nederland bijvoorbeeld
bereiken vanuit Frankrijk.
Als er daar een
hogedrukgebied ligt, kan er
zich 's nachts mist vormen.
Een stroming uit zuid tot
zuidwest voert deze mist
vervolgens in de loop van de
ochtend over België naar ons
land. |
|
7.2.4 Regenmist en frontale
mist |
Regenmist ontstaat als er
regen naar beneden valt die
geheel of gedeeltelijk
verdampt in de lucht waar
hij door valt. De warmte die
daarvoor nodig is, wordt aan
de lucht onttrokken;
deze
koelt daarbij af en kan,
mede door de toevoer van
vocht van de verdampende
neerslag, oververzadigd
raken.
Dit misttype treedt soms op
bij fronten en op andere
grenzen tussen
twee
luchtsoorten met
verschillende temperatuur en
vochtigheid die in een
smalle zone gemengd worden.
In deze gevallen spreken we
meer van frontmist. De
frontale mist lijkt veel op
laaghangende bewolking, die
tot op
de grond zakt en waarin het
zicht heel slecht is.
Regenmist en frontmist zijn
gewoonlijk niet gevaarlijk
voor het verkeer. |
|
|
|
Sloot- en kanaalmist boven de Nederrijn,
gezien vanaf de Wageningse Berg. |
|
|
|
Sloot- en kanaalmist boven warmwaterbron, Yellowstone USA. |
|
|
|
sloot- of kanaalmist |
|
7.2.5 Rijp, ruige
rijp en witte dauw |
Mist en dauw kunnen zich ook
vormen bij temperaturen
onder het vriespunt. In dat
geval zet er zich geen dauw
af, maar rijp. De
ijskristallen die
zich afzetten op gras,
begroeiing en voorwerpen
aan
het aardoppervlak, geven
deze een witte tint. Soms
daalt de temperatuur pas
onder nul als
er zich
al
dauw heeft gevormd. De
dauwdruppels bevriezen dan
en krijgen
daarbij een witte
tint;
het verschijnsel heet
witte dauw.
De
waterdruppeltjes
die
de mist vormen zijn bij
een luchttemperatuur onder
nul gewoonlijk onderkoeld.
Ze bevriezen pas als ze in
aanraking
komen met
voorwerpen.
In dat geval spreekt men van
ruige rijp. De ruige rijp
groeit verder aan naarmate
de situatie met onderkoelde
mist langer voortduurt;
de aangroeirichting is tegen
de wind in. |
|
|
Rijp, Hoog Kanje, Zeist.. |
|
|
|
Ruige rijp |
|
|
|
Rijp op de auto |
|
7.3 Gedrag van mist |
Zeemist en frontale mist
zijn bijna onafhankelijk van
de windkracht. Zelfs bij
windkracht 5 tot 6 kunnen
deze misttypen nog ontstaan.
Ook aanwezigheid van
bewolking speelt nauwelijks
een rol.
Bij de misttypen
waarbij straling een grote
rol speelt, werkt het
mechanisme veel subtieler.
Weinig wind en heldere hemel
bevorderen het ontstaan
ervan. Veel wind en
bewolking werken het
ontstaan tegen. Daarnaast is
ook de bodemgesteldheid van
belang. Zo straalt zand
bijvoorbeeld makkelijk
warmte uit en het bovenste
laagje van de zandgrond
wordt daardoor snel
kouder.
Water verliest zijn
warmte veel langzamer en
vult het verlies van onderen
aan. Boven water ontstaat
dan ook geen stralingsmist.
|
|
|
Mist op de Noordzee en een zeevlam |
|
|
|
Mist op zee |
|
|
|
Mist op de Noordzee |
|
Vanzelfsprekend bevordert
een watervlakte in de buurt
mistvorming wel; het
verdampende water maakt de
vochtigheid van de lucht
veel hoger,
zodat minder afkoeling nodig
is voor het ontstaan van
mist. Al deze factoren
verschillen van plaats tot
plaats erg sterk; bewolking
en wind veranderen van uur
tot uur. Het maken van een
verwachting van plaats en
tijd van stralingsmist is
daardoor een moeilijke zaak.
Mist verdwijnt
alleen maar
weer door opwarming of door
menging met veel drogere
lucht. Heeft zich eenmaal
een laag mist gevormd,
dan
kan deze zich heel goed
handhaven,
ook bij hogere
windsnelheden. Toename van
bewolking verhindert
verwarming door de zon en
bevordert dan juist het
aanhouden van de mist.
Tijdens het ontstaan van de
mist, is er uitwisseling van
warmte met bovenliggende
luchtlagen. Is de mistlaag
eenmaal goed ontwikkeld, dan
wordt
die uitwisseling moeilijker.
Ook bij een krachtiger wind
blijft die uitwisseling dan
vaak slecht, zodat de mist
niet zo gemakkelijk meer
verdwijnt.
De wind verplaatst het
mistveld dan alleen maar.
Toename van de wind heeft
meestal wel het effect dat
de mistlaag zelf beter
gemengd wordt; plekken met de dichtste mist verdwijnen daardoor |
|
7.3.1 Jaarlijkse en
dagelijkse gang van mist
|
In de figuur links is het
gemiddeld aantal dagen met
mist voor midden-Nederland
over het jaar weergegeven.De
onderste kromme geeft het
aantal dagen met dichte mist
(zicht minder dan 200 meter)
weer. Direct valt op dat in
de periode van oktober tot
en met januari de kans op
mist het grootst is. Dit is
het echte mistseizoen. In de
zomermaanden is de kans op
mist veel kleiner.
Ook is de
duur van de mist veel
korter. In de zomer
verdwijnt de mist meestal
snel na zonsopkomst, door de
sterke zonnestraling. De
duur van de mist is dan ook
beperkt tot zo'n drie uur en
dichte mist tot ongeveer
twee uur; veel langer duurt
de mist 's zomers bijna
nooit. In het mistseizoen
daarentegen duurt de mist
gemiddeld een uur of zes en
dichte mist een uur of vier;
er komen in deze periode
echter grote afwijkingen
voor. Geregeld gebeurt het
dat de mist overdag helemaal
niet verdwijnt en ook
nauwelijks dunner wordt. |
|
Frequentie van mist en dichte mist, De Bilt |
|
|
|
Dagelijkse gang van
mist |
|
Na zonsopkomst, als de
zonnestraling snel sterker
wordt, neemt de kans op
stralingsmist snel af. De
figuur geeft een gemiddelde
weer en er is
geen rekening gehouden met
andere effecten, zoals
toenemen van de wind en
dergelijke. Desondanks geeft
deze figuur een heel aardig
beeld van
het verloop van mist en is
in de praktijk goed te
hanteren. Dat de kans op
mist in Nederland in herfst
en winter veel groter is dan
in het voorjaar, terwijl de
zon dan toch even laag aan
de hemel staat, hangt samen
met de temperatuur van het
oppervlaktewater.
Die ijlt
namelijk na vergeleken
met de zonnestand. In de
herfst is het water nog warm
en koelt maar langzaam af.
Het warme water verdampt
makkelijker en er ontstaat
eerder
mist. In het voorjaar is het
water afgekoeld en warmt
maar langzaam op. Het koude
water verdampt moeilijker;
vandaar dat de kans op mist
in dat jaargetijde kleiner
is. |
|
7.4 Typische mistsituaties
|
|
In de praktijk is het maken
van een verwachting voor
mist heel moeilijk, niet
alleen voor een bepaalde
locatie, maar ook op
landelijke schaal.
Weersverwachtingen gaan op
dit punt
geregeld figuurlijk
de mist in. Dat neemt niet
weg dat er wel degelijk een
aantal typische
weersituaties is
aan
te geven waarbij de kans op
mist relatief groot is. Het
onderkennen van
zulke
situaties geeft
je het
voordeel dat je meer
verdacht bent op
mist en
er
minder snel door overvallen
wordt. We zetten die
situaties eens op een rij. |
|
7.4.1 Hogedrukgebieden
|
Hogedrukgebieden zijn
uitstekende 'broedplaatsen'
voor mist. Ze gaan vaak
vergezeld van een heldere
hemel en weinig wind, een
ideale uitgangssituatie voor
een sterke nachtelijke
uitstraling. Bovendien is
bij hogedrukgebieden vaak
een zogeheten inversie
aanwezig; zo'n luchtlaag
in
de atmosfeer waar de
temperatuur toeneemt met de
hoogte, maakt uitwisseling
tussen de
luchtlagen eronder
en erboven vrijwel
onmogelijk.
Het weer speelt zich onder
die omstandigheden af in de
onderste paar honderd meter
van de dampkring. Deze laag
wordt door verdamping,
verkeer, verwarming van
huizen en gebouwen en
vaak
veel drogere lucht en de
kans op mist is dan kleiner.
Wel kan er, als het
hogedrukgebied enkele dagen
in de buurt blijft, na een
paar dagen mist ontstaan
door steeds verdere
afkoeling van de lucht en
door het toenemen van de
luchtvochtigheid door
verdamping, industrie
enzovoort. Plaatselijk
kunnen weer enorme
verschillen optreden.
Ook verplaatst de wind vaak
hele mistvelden over grote
afstand.
Dit soort situaties
wordt in het algemeen
redelijk goed aangekondigd.. Advectieve mist ontstaat
geregeld in het
najaar als
er een hogedrukgebied boven
de Britse Eilanden ligt. De
noordenwind die dan waait,
voert koude polaire
lucht aan, die boven de nog
warme Noordzee steeds
vochtiger wordt. Dat vocht
blijft in de onderste laag
opgesloten en de hoeveelheid
vocht neemt steeds verder
toe.
Het wordt vooral in de
kustgebieden steeds mistiger.
Aan mistsituaties
veroorzaakt door
hogedrukgebieden in het
mistseizoen, komt pas een
einde als de
hogedrukgebieden wegtrekken
en plaats maken voor
depressies. |
|
7.4.2 Trekhoog
|
Mist komt vaak voor bij het
overtrekken van een
hogedrukgebied of een rug
van hoge luchtdruk, vlak
voor een depressie. In dit
type situaties zie je heel
vaak dat bewolking die
overdag aanwezig is, 's
avonds rond zonsondergang
heel snel oplost, waarna het
heel helder wordt. De wind
valt weg
en er is een ideale situatie
ontstaan voor een sterke
nachtelijke uitstraling.
Dergelijke zogeheten
trekhogen en ruggen van hoge
luchtdruk die voorafgaan aan
een depressie, komen meestal
vanuit het westen. Boven de
Noordzee wordt de lucht dan
vochtiger en boven land
ontstaat 's nachts mist.
Lokaal zijn de verschillen
zeer groot. Op sommige
plaatsen blijft het helder,
andere plaatsen zitten al
snel potdicht van de mist.
Door het snel trekken van
deze systemen duren deze
situaties meestal niet
langer dan ongeveer een
halve dag; daarna neemt de
wind op de nadering van de
volgende depressie zo sterk
toe, dat de mist verdwijnt.
Het wel of niet ontstaan van
mist in deze situaties hangt
sterk af van de precieze
ontwikkeling van de lokale
weersituatie. Vooral de mate
waarin de bewolking oplost
en de tijd waarop de rug
overtrekt zijn bepalend. |
|
7.4.3 Frontpassages
|
Sommige warmtefronten gaan
in voorjaar en voorzomer
vergezeld van mist, zelfs
als er een vrij stevige wind
staat. Als een warmtefront
vanuit het zuidwesten
nadert, dan is de lucht
achter het warmtefront erg
vochtig en warm. Boven het
koude water van Het Kanaal
en de Noordzee, maar ook
boven het koude IJsselmeer,
treedt dan afkoeling en
mistvorming op. Door menging
in de omgeving van het
warmtefront, kan de mist al
voor de warmtefrontpassage
aanwezig zijn. Soms
verdwijnt de mist een eind
achter het front; we hebben
dan te maken met frontale
mist.
Het gebeurt echter ook
dat de mist zich overal in
de warme lucht voordoet en
pas optrekt als de warme
lucht tijdens een volgend
frontpassage wordt verdreven
en er drogere lucht
binnenstroomt. We kunnen dan
beter van advectieve mist
spreken. |
|
7.4.4 Land-zee circulaties
|
Het komt geregeld voor dat
mist die zich boven zee
gevormd heeft, zich
verplaatst naar het land en
omgekeerd. Juist een
situatie met land- en
zeewind (zie het hoofdstuk
over de nachtelijke
grenslaag), die in voorjaar
en voorzomer geregeld
voorkomt, bevordert dit.
Helder weer en weinig wind
zijn dan gunstig voor het
ontstaan van land- en
zeewind en voor mist.
Overdag voert de zeewind de
mist van zee naar de kust en
het land op. 's Nachts
draait de circulatie om en
tegen de ochtend voert de
landwind mist van het land
naar zee. Vooral vlak aan
zee kan men dan
lang last
hebben van de mist, die ook
plaatselijk wel boven de
duinen of zelfs verder
landinwaarts kan blijven
hangen. |
|
Bron:
Weerkunde -
Meteorologie voor
iedereen (Kees
Floor) |
|
|
|
|