Zicht - hoofdstuk 9
 
Benaming van de basisgrootheid
Benaming: Zicht.
Internationale aanduiding: Visibility
 
Definities, omschrijving van de begrippen
 
De WMO definieert het zicht (visibility, meteorological visibility en meteorological visibility at night) volgens: Grootste afstand waarop een zwart object van vol doende afmetingen bij daglicht kan worden gezien en herkend tegen de hemel vlak boven de horizon gedurende daglicht of zou kunnen worden gezien en herkend gedurende de nacht indien de algemene verlichting zou zijn opgevoerd tot aan het niveau van daglicht.
 
In de meteorologie worden de volgende grootheden met betrekking tot zicht onderscheiden:
1) Meteorological Optical Range (MOR), ook wel meteorologisch dagzicht genoemd; dit is een objectieve fysische variabele waarbij de specifieke
    eigenschappen van het menselijk oog en de achtergrondhelderheid (AH) geen rol spelen.
2) Waargenomen Zicht (VIS), het visueel bepaalde zicht, waarbij de mate van duisternis, uitgedrukt in achtergrondhelderheid (AH) en de
    aanwezigheid van lichtbronnen wel een rol spelen. Uit VIS en AH kan een waarnemer volgens WMO voorschrift de MOR herleiden.
3) Naast genoemde variabelen, die betrekking hebben op het al dan niet automatisch waarnemen is er ook de variabelle Visual Range (VR).
    Deze VR heeft echter betrekking op de presentatie van het zicht aan gebruikers en dient gebaseerd te zijn op volledig gedefinieerde
    specificaties van het menselijk oog, de lichtsterkte van lichtbronnen en de achtergrondhelderheid. Een VR, die uitsluitend in de luchtvaart
    wordt gebruikt voor de herkenning van start- en landingsbanen is de Runway Visual Range (RVR).
 
Meteorological Optical Range (MOR)
Instrumenteel gemeten zicht wordt gerepresenteerd door de Meteorological Optical Range (MOR). Deze "range" is de lengte van het pad in de atmosfeer waarbij de luminantie (Cd/m2) van een evenwijdige lichtbundel, afkomstig van een bron met temperatuur 2700 Kelvin corresponderend met een golflengte van ca. 550 nm, wordt verminderd tot 5% van de oorspronkelijke waarde. MOR moet worden gezien als een objectieve
fysische parameter, die uitsluitend wordt bepaald door de toestand van de atmosfeer en onafhankelijk is van de kwaliteit van het menselijk oog
dan wel van enige meteorologische toepassing: het is een pure meetwaarde. Overigens is gekozen voor een waarde van 5% omdat de
bijbehorende MOR dan het beste overeenkomt met het door de mens waargenomen zichtbereik. Dit bereik betreft daarbij het kunnen her kennen van een donker object tegen een lichte achtergrond.De MOR is bepalend voor de (gecodeerde) zichtwaarde in de SYNOP-bericht geving, alsmede voor de met zicht samenhangende weerindicatoren in SYNOP- en KLIM-berichtgeving
 
Visual range (VIS)
Met de visual range wordt bedoeld de mate van doorzichtigheid (ander begrip: mate van transparantie) van de atmosfeer, zoals deze wordt vastgesteld door de menselijke waarnemer. Zichtmerken kunnen een hulpmiddel zijn voor de waarnemer bij het bepalen van het zicht. In de waarneming wordt weergege ven het kleinste horizontale zicht op ooghoogte bij volledig rondom kijken (0 - 360 booggraden).
 
Opmerking: de WMO geeft geen nadere precisering met betrekking tot "ooghoogte", in principe wordt bedoeld een hoogte van ca. 1.50 m
boven het aardoppervlak. De visual range is in Nederland nog uitsluitend bepalend voor de (gecodeerde) zichtwaarde in de METAR-berichtgeving, hetgeen wordt aangeduid met visibility for aeronautical purposes.
 
a) zichtmerken
Op de meeste meteorologische stations wordt het zicht geschat aan de hand van zogeheten zichtmerken, zoals torens, flatgebouwen, bomen, elektriciteits masten, e.a. In principe dienen er rondom het meteorologisch station en per richting/ sector op verschillende afstanden zichtmerken
te worden gekozen. De afstanden tot deze objecten zijn bekend, zodat de waarnemer een goed hulpmiddel in handen heeft voor het bepalen
van de juiste zichtwaarde en -code.
 
Echter, lang niet bij alle stations zal sprake zijn een dergelijk omvangrijk park van zichtmerken. De waarnemer moet dan roeien met de riemen
die hij/zij heeft en mede op basis van de enkele wel beschikbare objecten èn met behulp van zijn /haar meteorologische kennis en ervaring
komen tot een adequate zichtwaarneming en -code.
 
b) dagzicht
Het dagzicht is de afstand, waarop een zwart voorwerp van voldoende grootte tegen een heldere horizon nog net te zien en te herkennen is.
 
c) nachtzicht
Nachtzicht is de afstand, waarop een zwart voorwerp van voldoende grootte tegen een heldere horizon nog net te zien en te herkennen is/ kan
zijn, indien bedoeld object verlicht is/wordt tot daglichtsterkte. In de praktijk wordt echter meestal gekeken naar lampen van verschillende, onbekende sterktes op een bekende afstand. Het wmo schrijft voor hoe hieruit de MOR kan worden herleid.
 
Op de aeronautische stations in Nederland wordt de zichtwaarde ten behoeve van de METAR automatisch gegenereerd. Hierbij wordt de beoogde visual range (visibility for aeronautical purposes) waarde door middel van een algo ritme herleid uit de gemeten waarde van de MOR en de ter
plekke met een aparte sensor gemeten waarde van de achtergrondhelderheid AH. Hierbij wordt ook rekening gehouden met te herkennen lampen met een lichtsterkte I van 100 Cd (Candela). In ICAO verband is voorgesteld om ten behoeve van deze visibility for aeronautical purposes een waarde van 1000 Cd te kiezen.
 
Runway Visual Range (RVR)
De grootheid Runway Visual Range (RVR) is speciaal voor de luchtvaart gedefinieerd. Deze "range" is de afstand waarover de piloot van een
vliegtuig op ca. 5 meter boven de centre line van de landingsbaan de baan kan identificeren. Zowel de lichtsterkte van de “centre-line” verlichting
als van de edge verlichting van de landingsbaan wordt daarbij gebruikt (deze lichtsterkte kan gevarieerd worden, afhankelijk van de RVR waarde
zelf. In ICAO verband is echter voorgesteld om de berekening van RVR te baseren op een '100%  setting', onafhankelijk van de werkelijke setting). De intensiteit van de verlich ting is in de ordegrootte van enkele kCd.
Ter plekke van de landingsbaan (touch down zone) wordt de zichtwaarde MOR instrumenteel gemeten alsmede wordt de achtergrondhelderheid
AH instrumenteel gemeten. Het gaat hierbij om de helderheid van de achtergrond in noordelijke richting. De gemeten waarden MOR en AH worden middels een algoritme omgezet in een waarde RVR.
 
Eenheden
De gebruikte eenheden zijn conform het internationale stelsel van eenheden (SI)
- Meteorological Optical Range (MOR)
- Visual range (VIS): m (meter) of km (kilometer
- Runway Visual Range RVR: m (meter)
- Achtergrondhelderheid AH: Cd/m2
 
Beschrijving van de variabelen
 
Zoals in de definities staat beschreven is sprake van een objectieve gemeten variabele MOR en een subjectief vastgestelde VIS. De VIS mag niet worden verwisseld met de VIS of RVR, zoals die aan de gebruiker wordt doorgegeven, tenzij de subjectieve elementen goed gedefinieerd zijn en overeenkomen met de gebruikers eisen. Hiertoe wordt de waargenomen VIS eerst herleid tot MOR  en daarna weer vertaald in een door de
gebruiker vastgestelde visual range (VIS of RVR), dus volgens:
 
{VIS, AH, I} g MOR g VIS(AH', I')
 
Bij de herleiding van de waargenomen VIS tot MOR wordt, indien VIS is bepaald aan de hand van verlichting, rekening gehouden met de mate van
duisternis (bij een heldere dag prevaleert contrastzicht, d.w.z. het zicht bepaald aan de hand van een donker object waargenomen tegen een
heldere achter grond). Bij deze berekening dient ook de lichtsterkte van de waargenomen lamp te worden meegenomen; voor een doorsnee
lamp geldt: I=100 Cd.
 
Primaire gemeten variabelen:
Meteorological Optical Range (MOR)
MOR, instrumenteel gemeten uit de atmosferische extinctie σ. Volgens internationale afspraak is MOR gedefi nieerd volgens
MOR = –ln(5%)/σ
Deze grootheid MOR wordt ook wel aangeduid met het symbool P
Visual range (VIS)
VIS, visueel waargenomen aan de hand van herkenbare objecten (meestal gebouwen en lampen. Kennis van de achtergrond-helderheid
(c.q. mate van duisternis, zie hierna) en lichtsterkte I (indien het waargenomen object een lichtbron is) is noodzakelijk voor verdere
verwerking van deze waarneming
Achtergrondhelderheid. (AH)
Ook wel aangeduid met het symbool LB. Het kunnen herkennen van een lichtgevend object hangt in feite af van de (actuele) gevoeligheid van het menselijk oog. Voor de bepaling van een visual range is kennis vereist van de drempelwaarde van het oog om belichting van het netvlies te kunnen vaststellen. Dankzij een eenduidige, internationaal vastgestelde relatie tussen achtergrondhelderheid en deze verlichting drempelwaarde, aangeduid met ET, kan ET uit de gemeten LB worden herleid.
 
Herleide variabelen
- Visual Range of VIS, herleid uit MOR, AH en I (overdag, bij voldoende helderheid prevaleert contrastzicht boven het waarnemen van lichten
  en geldt VIS = MOR
- Runway Visual Range (RVR) is een speciale wel gedefinieerde visual range, speciaal ontwikkeld voor de luchtvaartmeteorologie.
 
Elementcodes (zie handboek H09)
 
Operationele eisen
 
In deze paragraaf worden de operationele eisen beschreven met betrekking tot het MOR, visual range en RVR.
 
Meetbereik
Het operationeel bereik (range) voor zicht in de berichtgeving (SYNOP, METAR) is:
- MOR, visual range: 10 m - 100 km
- RVR: 10 m - 1500 m (bij uitzondering tot 3700 m)
 
De ondergrens impliceert dat tevens gedetecteerd dient te kunnen worden dat het zicht minder dan genoemde waarde is, de bovengrens idem
dat het zicht meer dan genoemde waarde is.
 
Waarneemresolutie in verband met de berichtgeving
De SYNOP-berichtgeving (MOR) vereist de volgende resolutie met betrekking tot zicht:
- Zicht tussen 0 en 100 m: resolutie: 10 m.
- Zicht tussen 100 m en 5 km: resolutie: 100 m.
- Zicht tussen 5 en 30 km: resolutie: 1 km.
- Zicht tussen 30 en 70 km: resolutie: 5 km.
De METAR-berichtgeving (visual range) vereist de volgende resolutie met betrekking tot zicht:
- Zicht tussen 0 en 800 m: resolutie: 50 m.
- Zicht tussen 800 m en 5 km: resolutie: 100 m.
- Zicht tussen 5 en 10 km: resolutie: 1 km.
 
De METAR-berichtgeving voor RVR vereist de volgende resolutie met betrek king tot zicht:
- RVR tussen 50 en 400 m: resolutie: 25 m
- RVR tussen 400 en 800 m: resolutie: 50 m
- RVR boven 800 m: resolutie: 100 m.
 
Operationeel vereiste meetonzekerheid
 
De vereiste meetonzekerheden voor MOR en RVR zijn:
- MOR ≤ 600 m: 50m
- 600 m ≤ MOR ≤ 1500 m: 10%
- MOR > 1500 m 20%
- RVR ≤ 400 m: 10 m
- 400 m < RVR ≤ 800 m 25 m
- RVR > 800 m 10%
 
Vereiste waarneemfrequentie
 
1-minuut gemiddelden meteorologisch zicht MOR
Overeenkomstig de richtlijnen van de WMO dient de berichtge ving gebaseerd te zijn op 1-seconde en 10-secinde gemiddelde waarden.
Deze gemiddelden betreffen steeds het rekenkundig gemiddelde van de continue waarnemingen van de afgesloten periode, in dit geval een
of tien minuten.
 
1-minuut gemiddelde achtergrondhelderheid AH
De actuele waarde van de achtergrondhelderheid wordt eveneens elke 12 s berekend, alsmede de gemiddelde waarde over de afgelopen
minuut uit het rekenkundig gemiddelde van de laatste vijf 12-seconden registraties, dit is inclusief de laatst geregistreerde 12-seconde waarde.
 
10-minuten waarden
Ofschoon uurlijkse (SYNOP) en halfuurlijkse (METAR) berichtgeving nog wel gebruikelijk is, is er een duidelijke internationale ontwikkeling gaande
in het presenteren van gegevens met een 10 minuten resolutie. Om hieraan te voldoen is de generatie van 10-minuten gemiddelden en de bijbehorende standaard deviaties wenselijk. Overigens zijn deze parameters een goed hulpmiddel  voor de validatie van de metingen zelf.
Voor het bepalen van de standaard deviatie, gemeten met digitale instrumenten, dient de sample frequentie voldoende hoog te zijn.
Voor MOR en AH zijn 12-seconde samples goed geschikt.
 
extremen: maxima en minima
Iedere 12 seconden wordt het 10-minuten maximum en het 10-minuten minimum MOR berekend. Deze wordt gemeten op 150 cm hoogte
over de afgelopen 10 minuten. Deze methodiek geldt eveneens voor de achtergrondhelderheid.
 
gemiddelde en standaard deviatie
De 10-minuten gemiddelde en bijbehorende standaard deviatie, gemeten op 150 cm hoogte hebben betrekking op de afgelopen 10 minuten.
Dit is het rekenkundig gemiddelde van een voldoende groot aantal metingen van σ, bijvoorbeeld op basis van vijftig 12-seconde waarden,
inbegrepen de momentane σ op het laatste tijdstip van het 10 minuten vak. Deze methodiek geldt eveneens voor de achtergrondhelderheid
 
uurwaarde (SYNOP)
De MOR op 150 cm hoogte gemiddeld over de afgelopen minuut en bepaald op precies 10 minuten voor het gehele uur wordt gebruikt voor
het bepalen van de waar den van MOR in de uurlijkse SYNOP. Deze waarneemtijd ligt binnen de periode die internationaal gesteld wordt voor
het verrichten van de SYNOP waarneming.
 
halfuurwaarde METAR
Het tijdstip voor het METAR-bericht is precies 5 minuten vóór het gehele uur c.q. precies 5 minuten vóór het halve uur. Het zicht in de METAR
wordt afgeleid uit de 10 minuut gemiddelde waarden MOR en AH geregistreerd op 5 minuten vóór het tijdstip METAR-bericht, dat wil zeggen
geregistreerd op 10 minuten voor het hele uur c.q. 10 minuten voor het halve uur.
 
vereiste data-aanwezigheid per specifi eke periode
De gemiddelde waarden MOR en AH worden gebaseerd op de beschikbare 12-seconde meetwaarden. Gelet op de aard van de parameter is
voor het operationeel vaststellen van een gemiddelde 100% beschikbaarheid van de onderhavige 12-seconde waarden niet vereist. De systemen garanderen een beschikbaarheid van 95%. Dit is ruim voldoende voor de bepaling van een gemiddelde waarde zicht.
 
Instrumenten en techniek
 
Het KNMI gebruikt twee typen instrumenten voor de meting van het Meteorologisch zicht:
 
De transmissometer
Dit instrument bepaalt het lichtdoorlatingsvermogen van de atmosfeer (de transmittivity), en daaruit de zogeheten transmissiefactor met een 
bereik van 0 tot 100%. Uit deze factor kan de extinctie coëfficiënt σ worden bepaald en de Meteorological Optical Range (MOR) worden afgeleid.
Voor de operationele metingen wordt de Mitras transmissometer (fabr. Vaisala) gebruikt.
 
De scatterometer
Dit instrument bepaalt de verstrooiingsfactor van het licht in de atmosfeer. Ook uit deze factor kan de extinctie coëfficiënt σ worden bepaald
en de Meteorological Optical Range MOR worden afgeleid. Er zijn momenteel 2 typen scatterometer operationeel, te weten de FD12P (fabr.
Vaisala) en de HSS 402B (fabr. HSS). Beide instrumenten kunnen als present weather sensor fungeren en leveren naast het MOR ook de neerslaginformatie. Op termijn zal HSS 402B worden vervangen door de FD12P.
 
 
 
Links: Opstelling transmissometer (schematisch, met links de zender met achtergrondhelderheidsmeter en rechts de twee ontvangers).
          De zender en ontvangers staan op gelijke hoogte 
Recht:  Opstelling transmissometer op Schiphol. Links twee ontvangers en rechts de zender met daarop de achtergrond helderheidsmeter.
 
Transmissometer 
De transmissometer-opstelling bestaat uit: 
a) een lichtbron (of zender) die hoogfrequent lichtpulsen (zichtbaar of infrarood) van zeer korte duur en zeer grote constante intensiteit uitzendt.
    Middels optica (parabolische spiegel, lenzenstelsel en diafragma's) wordt een smalle, evenwijdige lichtbundel geproduceerd, die gericht is op
    een of meerdere ontvangers, welke zich op enige afstand van de zender bevindt c.q. bevinden (bijv. 15 m, resp. 75 m). De lichtbron is
    gemonteerd op een mast en bevindt zich tussen de 2,0 m (synoptische stations) tot 2,5 m (aeronautische stations) boven het aardoppervlak.
    De hoogte verschilt weliswaar per locatie, en is niet overal geheel conform de gestelde norm (1,5 m) voor representatieve metingen, maar
    aangenomen mag worden dat de op deze hoogten verkregen metingen ruimschoots  binnen de vereiste meetonzekerheid, geldig voor de
    representatieve metingen, zal liggen.
b) Een lichtdetector (of ontvanger) die de ontvangen lichtsterkte kan vaststellen, en deze sterkte in relatie kan brengen met de lichtsterkte van
    de uitgezonden lichtpuls. De detector is eveneens gemonteerd op een mast en bevindt zich op dezelfde hoogte boven het aardoppervlak als
    de zender. De meetonzekerheid van een transmissometer is afhankelijk van de gemeten transmissiecoëfficiënt, welke naast σ afhangt van de
    onderlinge afstand tussen zender en ontvanger. Het meetbereik van een transmissometer is daarom beperkt en een meetsysteem bestaat
    daarom uit een zender met meer dere ontvangers, geplaatst op verschillende afstanden. Om aan het gestelde bereik (10 m tot 1500 m)
    voor RVR bepalingen te kunnen voldoen wordt op luchthavens gebruik gemaakt van een 12 m en een 75 m baseline. 
 

 
 
Bovenaanzicht scatterometer. Het verstrooiingsvolumeligt op het kruispunt van de twee optische lijnen 
Links:  scatterometer opstelling zonder achtergrondhelderheidsmeter 
 
De technische specifi caties van de transmissometer zijn : 
 
Meetbereik: 10 m - 3 km 
Resolutie: 1 m
Nauwkeurigheid: 10% - 20%
Meetfrequentie: 1/12 Hz. 
 
Scatterometer 
De scatterometeropstelling bestaat uit één mast van 1,7 tot 2,5 meter hoogte, waarop gemonteerd zijn:  
 
- een lichtbron vergelijkbaar met de lichtbron in de transmissometer opstelling (fl itslamp met licht in het IR gebied) 
- een ontvanger die de hoeveelheid verstrooid licht meet van een optisch volume bestraald door de lichtbron. Hierbij wordt licht gemeten dat is
   verstrooid onder een hoek van ca.33°. De grootte van deze intensiteit in relatie tot de intensiteit van het uitgezonden licht is afhankelijk
   van grootte en aantal deeltjes in dit verstrooiingsvolume, ook wel "sample volume"genaamd.
 
Uit de meting en kennis omtrent genoemd verband volgt een schatting van de zogeheten extinctiecoëffi ciënt σ waaruit MOR kan worden herleid.
Door middel van vergelijkende metingen tussen scatterometer en transmissometer kan deze kennis worden verkregen. De opstellingshoogte is dezelfde als bij de transmissometer 
 
De technische specificaties van de scatterometer FD12 P zijn:  De technische specifi caties van de scatterometer HSS 402B zijn: 
Meetbereik: 10 m – 50 km  Meetbereik: 10 m – 150 km; 
Resolutie: 1 m;  Resolutie: 1 m 
Nauwkeurigheid: 10% op 10m – 10 km, 20% op 10 km – 50 km Nauwkeurigheid: < 5% op 10m – 10 km, 
                         (30 % bij neerslag)                           < 10% op 10 km – 50 km, 50% voor > 50 km 
Meetfrequentie: 1/12 Hz.  Meetfrequentie: 1/12 Hz. 
 
 
 
Foto links: Opstelling scratterometer, inclusief achtergrondhelderheids–meter. Locatie: Beek 
Foto rechts: Close-up opstelling scratterometer, inclusief achtergrond helderheids–meter. Locatie: De Bilt
                   (De neerslagdetector rechtsboven is ten behoeve van metingen van neerslagsoort) 
 
Sensor achtergrondhelderheid  
Op de zender van de transmissometeropstelling, alsmede op de top van de mast van de scatterometeropstelling, is een sensor gemonteerd ten behoeve van de meting van de achtergrondhelderheid 
 
De technische specificaties van de Vaisala-sensor achtergrondhelderheid zijn als volgt:  De technische specificaties van de HSS-sensor achtergrondhelderheid zijn als volgt: 
Meetbereik: 10 - 30.000 Cd/m2  Meetbereik: 9 - 28.000 lux = 3 - 10.000 Cd/m2 
Resolutie: 1 Cd/m2  Resolutie: 9 lux = 3 Cd/m2 
Nauwkeurigheid: 10%  Nauwkeurigheid: 10% 
Hoekbereik: 7 graden (Field of View)  Hoekbereik: 7 graden (Field of View) 
Meetfrequentie: 1/12 Hz  Meetfrequentie: 1/12 Hz 
 
Onderhoud en kalibratie procedures 
Bij transmissometers met een bereik tot 1500 m (max. baseline < 100 m) volstaat een meting bij voldoende goed zicht (> 10 km),
waarbij met optische filters diverse zichtwaardes kunstmatig kunnen worden gegenereerd. Dit is een primaire kalibratie en vindt plaats te
velde. Kalibreren van een scatterometer gaat met behulp van een of meerdere zgn. scatterplaten, welke dienen om bepaalde waardes van σ te
simuleren. Deze scatterplaten zijn gekalibreerd tegen een referentie transmissometer. Het betreft hier dus een secundaire kalibratie, die te velde plaatsvindt. Omdat het niet goed genoeg mogelijk is om vast te stellen wat de meetonzekerheid is na kalibratie, is het noodzakelijk om
scatterometers ook te kalibreren ten opzichte van een (standaard) transmisso meter. Op het meetveld van het KNMI in De Bilt is een dergelijke kalibratieop stelling gerealiseerd. 
 
Essentieel voor het goed functioneren van deze optische systemen is de eis dat de optica voldoende schoon is. De onderhoudsprocedure voor metingen op luchtvaartterreinen staat omschreven in ref. 6. Voor de synoptische stations is een speciale regeling met de locale beheerder van
kracht, gebaseerd op regel matige controle en zo nodige reiniging. 
 
Procedures 
 
Procedures bij uitval automatische waarnemingen 
De richtlijnen bij afwezigheid van data zijn als volgt: 
 
a. niet-luchtvaartstations: 
Indien de zichtmeting van omringende stations aanwezig is, wordt de reparatie binnen 3 werkdagen uitgevoerd. Indien de zichtmeting van omringende stations (tenminste 2 binnen 50 km. afstand) onvoldoende aanwezig is, wordt de reparatie aangevangen binnen 12 uur na het
begin van de storing. 
 
b. luchtvaartstations:
Indien kan worden teruggevallen op de metingen van een andere zichtsensor op het vliegveld, wordt de reparatie binnen 12 uur na het begin
van de storing uitgevoerd. Indien geen backup zichtmeting ter plaatse beschikbaar is, wordt de reparatie onmiddellijk uitgevoerd.
 
Aanvulling bij uitval van automatisch gegenereerde gegevens in SYNOP vindt niet plaats. Op bemande stations kunnen eventueel de visuele waarnemingen als alternatief gebruikt worden (alleen lokaal gebruik en METAR). Alleen bij uitzonderingssituaties kan hiervan worden afgeweken. 
 
Procedures voor achteraf validatie zichtwaarden 
De daglijsten met de SYNOP-waarden van alle stations in Nederland worden op de eerstvolgende werkdag uitgeprint. In deze lijsten zijn de
verdachte of ontbrekende waarden opgeslagen. De verdachte of ontbrekende waarden worden zo mogelijk handmatig vervangen. 
De alternatieve waarde wordt gebaseerd op: 
- lineaire interpolatie van aangrenzende (correcte) waarden in de tijdreeks
- ruimtelijke interpolatie op grond van synchrone waarden van 2 of meer nabije stations
- inschatting van de uurwaarde op grond van de tijdserie 10-minuten waarden
- vergelijking met waarden van verwante parameters zoals relatieve vochtigheid, straling, wind, wolken(-hoogte), weercode e.d.
   Vervanging geschiedt handmatig.
 
procedures voor inspectie 
De inspectie omvat de volgende controles: 
 
1) Een visuele beoordeling of de meetomstandigheden en de omgeving aan de gestelde condities voldoen (zie par.6). Indien dit niet het geval is,
    kwalificeert de inspecteur de betreffende locatie voor wat betreft  de operationele waarnemingen zicht met onmiddellijke ingang als
    onvoldoende. Afhankelijk van de situatie beoordeelt de stationsinspecteur welke correctieve acties ondernomen dienen te worden om een en
    ander te herstellen conform de operationele eisen. De acties kunnen variëren van een opdracht c.q. verzoek aan de beheerder van het
    betreffende waarneemterrein tot aanpassing van de terreinsituatie tot de start van een procedure om een nieuw waarneemterrein te zoeken.
    Bij defecten aan de meetopstelling wordt een opdracht voor herstel aan de instrumentele afdeling gestuurd. 
 
2) Controle of de ijktermijn van het meetinstrument nog niet is verlopen. Is dit het geval dan wordt de instrumentele afdeling hierover
    geïnformeerd, opdat uitwisseling zal plaatsvinden. Van alle inspectiebezoeken wordt een rapport opgesteld door de stations inspecteur.
    Dit rapport wordt opgeslagen in het Stations Administratie en Informatie Systeem (SAIS) 
 
Herleiding parameters 
 
Herleiding VIS/RVR voor de METAR 
De METAR bevat (gecodeerde) zichtwaarden conform de visual range VIS. In het geval deze waarden worden gebaseerd op instrumentele
metingen (Meteo rological Optical Range MOR, Achtergrondhelderheid AH), dient herleiding vanuit deze instrumentele basisgegevens plaats te
vinden. Hierbij zijn 2 alternatieve processen te onderscheiden. 
 
a) De op het betreffende meteorologische station aanwezige waarnemer stelt de METAR - waarden (i.e. visual range VIS) vast aan de hand van
    de instrumentele gegevens. Deze methode wordt thans nog op de luchthavens (civiel en militair) gehanteerd. 
b) De instrumentele gegevens worden middels een geprogrammeerd algoritme herleid naar de corresponderende METAR - waarden (i.e. visual
    range VIS). Deze methode wordt ook 0p de Nederlandse luchthavens gehanteerd, indien geen waarnemers aanwezig zijn. 
 
De RVR - waarden voor de onderhavige landingsbaan worden automatisch bepaald op basis van de meetgegevens die afkomstig zijn van de bij de betref fende baan/ banen aanwezige instrumenten, te weten de gemeten waarden MOR, alsmede de gemeten waarden achtergrondhelderheid AH.
 
Opstellingseisen en omgevingscondities 
 
De instrumenten worden geplaatst op een hoogte van 1,5 tot 2,5 meter boven voldoende vlak terrein. Deze referentie spreekt van ooghoogte,
dat wil zeggen bekeken vanuit de positie van een waarnemer op ca. 1,6 m hoogte, die op de grond staat en niet op een verhoging of uitkijkpost.
Voor het bepalen van RVR echter, waarbij een representatieve meting van MOR halverwege tussen 0 en 5 meter plaatsvindt, is een hoogte van
ca. 2,5 gewenst. Op stations, waarbij het zicht voor zowel synoptische als aeronautische berichtgeving (RVR) wordt bepaald is het voor de
synoptische meteorologie acceptabel dat gekozen wordt voor een hoogte van 2,5 m. Hierbij wordt aangenomen dat het eventuele verschil in waargenomen σ binnen de vereiste meetonzekerheid ligt. 
 
De prestatie van transmissometers en scatterometers wordt sterk beïnvloed door de mate van vervuiling van de optica. Bij het plaatsen van
deze meet instrumenten moet hiermee terdege rekening gehouden worden. Voorts kunnen de ontvangers van deze instrumenten slecht gaan functioneren indien zij direct of indirect (bijv. via een water oppervlak) worden beschenen door de zon. Bij een scatterometer opstelling geniet oriëntatie naar het noorden daarom de voorkeur. Bij transmissometers moet voldoende aandacht worden besteed aan de optische uitlijning
van de componenten. Stabiliteit en ongevoe ligheid voor trillingen, uitzetting door verwarming en verzakking van het fun dament zijn daarbij
zaken die de meting in sterke mate gunstig of ongunstig kunnen beïnvloeden en waarop dus gelet moet worden. 
 
De sensor achtergrondhelderheid gemonteerd op een van de masten dient in principe om bovengenoemde reden (lichtinval zon) eveneens op het noorden te worden gericht, onder een hoek vlak boven de horizon, en wel zodanig dat de hemel wordt waargenomen. Voor metingen van RVR echter dient de gekozen (horizontale) richting samen te vallen met de kijkrichting van de piloot. Voor landingsbanen met meerdere RVR-meters
is plaatsing van een enkele achtergrondshelderheidsmeter afdoende. Indien echter landing uit beide richtingen plaatsvindt, zijn uiteraard twee
meters gewenst. Indien gekozen wordt voor een horizontale richting, die afwijkt van de noordelijke, kan bij operationeel gebruik dus wellicht hinder worden ondervonden door directe instraling van de zon (bijv. bij zonsopgang en -ondergang) en zullen beschermende maatregelen nodig blijken.  
 
Condities m.b.t. omgeving en meetlocatie/representativiteit waarnemingen 
 
De directe omgeving dient vrij te zijn van atmosferische verontreiniging, zoals rook, industriële emissies, stof, e.d.. Tevens dient voorkomen te worden dat de meting wordt beïnvloed door enige niet natuurlijke oorzaak (bijv. verwarming van de lucht, waardoor het zicht beter wordt). 
 
In de nabijheid mogen zich geen obstakels als gebouwen en bosschages bevinden. Ook beïnvloeding door wateroppervlaktes in de directe
nabijheid moet worden voorkomen. Deze kunnen de (relatieve) vochtigheid en ook het zicht beïnvloeden. Aldus wordt de representativiteit
van de waarneming voor een ruimere omgeving aangetast. Concreet gaat het om de volgende condities: 
 
- er mogen zich geen obstakels binnen een afstand van 100 meter vanaf de locaties van de sensoren (zenders c.q. ontvangers) alsmede
   vanaf de baan  van de lichtbundel bevinden.  
-  Te land moeten de sensoren (zenders c.q. ontvangers), alsmede de baan van de lichtbundel zich op een afstand van tenminste 5 meter
    van water oppervlakten bevinden (sloten, kanalen, plassen, rivieren, etc,). Geringere afstand impliceert een atmosfeer in de bundel die
    (sterk) beïnvloed is door de lokale vochthuishouding boven en nabij bedoelde wateroppervlakten.
 
In het kader van het KNMI project Automatisering Visuele Waarnemingen is aandacht besteed aan automatisering van waarnemingen van het
zicht ten behoeve van de luchtvaart meteorologie. Daartoe heeft de "toetsgroep AVW" een aantal condities toegevoegd, die van belang zijn
voor de overgang van waarnemingen door waarnemers naar instrumentele waarnemingen.
 
zicht (visual range) 
a) De zichtwaarden in de take off reports moeten representatief zijn voor het take off en climb out gebied en in de landing reports voor het
    naderings- en landingsgebied. 
b) De zichtwaarden in de reports welke buiten de luchthaven worden verspreid (METAR, SPECI) moeten representatief zijn voor de luchthaven
    en een gebied rondom de luchthaven. Hierbij moet speciale aandacht gegeven worden aan signifi cante richtingsvariaties. 
c) In de reports welke buiten de luchthaven worden verspreid moet op de volgende wijze zicht- en richtingswaarden
    in de reports worden vermeld:
-  als het zicht rondom niet dezelfde waarde heeft moet het minste zicht gerapporteerd worden.
-  als het zicht in de verschillende richtingen niet hetzelfde is en het zicht in een of meer richtingen meer dan 50% hoger is dan het laagste zicht,
   dan moet het laagste zicht en de richting gerapporteerd worden.
-  als het laagste zicht in meer dan een richting wordt waargenomen dan moet de meest operationele significante richting gerapporteerd worden.
-  richtingsvariaties in zicht moeten gerapporteerd worden als het laagste zicht minder is dan 1500 m en het zicht in een andere richting meer
   dan 5000 m is. Als dergelijke variaties in zicht worden waargenomen in meer dan één richting, moet de meest operationele significante richting
   gerapporteerd worden.
De richtingafhankelijkheid vergt een bijzondere, complexe infrastructuur waarvoor nog geen goede oplossing voorhanden is.


      Bronnen: KNMI handboek waarnemen hoofstuk-9 - Versie 2005  
      Categorieën: Handboek waarnemen  I  Meteorologische instrumenten  I  Weer A tot Z  
 
Web Design