|
De waargenomen klimaat verandering
|
|
Klimaatverandering is van alle tijden, en kan veroorzaakt worden door: |
|
1: natuurlijke oorzaken (bijv. El Niño,
ijstijden, vulkaanuitbarstingen) óf, |
2: menselijk handelen (bijv. door
veranderingen in landgebruik en door de
uitstoot van broeikasgassen). |
|
Waarnemingen laten het gecombineerde effect van natuurlijke factoren en menselijk handelen zien of alleen de natuurlijke variabiliteit. In de KNMI klimaatscenario's wordt de klimaatverandering als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen en aerosolen ten opzichte van het klimaat in 1990 gegeven. Sinds 1990 is de langjarige gemiddelde temperatuur in Nederland al veranderd, maar het is niet aan te geven wel deel van de verandering komt door het versterkte broeikasgas en welk deel door natuurlijke fluctuaties. |
|
Temperatuur: waargenomen wereldwijd |
Sinds 1900 is de temperatuur op aarde gemiddeld met 0,8°C gestegen (figuur 1). Het grootste deel van die stijging vond plaats in de afgelopen
30 jaar: sinds 1975 is de temperatuur gemiddeld met 0,5°C gestegen. Op grond van vergelijking van modelberekeningen en waarnemingen kan
men concluderen dat de opwarming in de afgelopen 30 jaar vooral door de mens is veroorzaakt. Vóór 1975 hield de temperatuurstijging voornamelijk verband met natuurlijke oorzaken. De temperatuur is niet overal op aarde in dezelfde mate gestegen. De opwarming was het grootst boven de continenten op het Noordelijk Halfrond. |
|
Temperatuur: waargenomen in Nederland |
In ons land is de temperatuur sinds 1900 met gemiddeld 1,2°C gestegen. De stijging van temperatuur resulteerde in een afname van het aantal vorstdagen en een toename van het aantal zomerse dagen. De top tien van de warmste jaren sinds 1900 bestaat volledig uit jaren na 1988. |
|
|
Afbeelding-1 |
|
|
|
Afbeelding-2 |
|
|
1: Gemiddelde jaartemperatuur op aarde
tussen 1860 en 2005. De dikke zwarte
lijn volgt een voortschrijdend
30-jaar gemiddelde. |
2: Gemiddelde jaartemperatuur in De
Bilt tussen 1900 en 2005. De dikke
zwarte lijn volgt een
voortschrijdend 30-jaar gemiddelde. |
|
|
Afbeelding-3 |
|
|
|
Afbeelding-4 |
|
|
3: Gemiddelde wintertemperatuur (december-februari)
in De Bilt tussen 1900 en 2005. De
dikke zwarte lijn volgt een
voortschrijdend
30-jaar gemiddelde.. |
4: Gemiddelde zomertemperatuur (juni-augustus)
in De Bilt tussen 1900 en 2005. De
dikke zwarte lijn volgt een
voortschrijdend
30-jaar gemiddelde. |
|
|
Afbeelding-5 |
|
|
|
Afbeelding-6 |
|
|
5: Aantal vorstdagen (minimum
temperatuur < 0°C: blauw) en aantal
zomerse dagen (maximum temperatuur
25°C of hoger: oranje) in De Bilt
tussen
1900 en 2005. De dikke gekleurde
lijnen
volgen de voortschrijdende
30-jaar gemiddelden. |
6: Trends in aantal dagen per jaar met
minimaal 20 mm neerslag, gemeten op
Europese weerstations tussen 1946 en
2004. Bron: eca.knmi.nl.. |
|
Vooral februari en maart zijn de afgelopen 20 jaar aanzienlijk warmer geworden. Behalve door de wereldwijde opwarming komt dit door een toename van het aantal dagen waarop de wind uit het zuidwesten waait. De temperatuur in ons land wordt sterk beïnvloed door de overheersende wind. Een westenwind, die lucht aanvoert vanaf de zee, zorgt in de winter voor zacht weer. Oostenwind (over land dus) leidt in de zomer tot relatief hoge temperaturen. Onduidelijk is of de toename van ‘warme’ winden in februari en maart deels samenhangt met menselijke invloed op het klimaat of dat die verandering uitsluitend wordt veroorzaakt door natuurlijke schommelingen. |
|
Neerslag: waargenomen wereldwijd |
In de gematigde streken op het Noordelijk Halfrond – waartoe Noordwest Europa behoort – is de neerslag in de 20e eeuw gemiddeld met 5 à 10% toegenomen. Deze toename wordt gedeeltelijk veroorzaakt doordat warmere lucht meer waterdamp kan opnemen. Ook het feit dat de luchtstroming meer westelijk is geworden speelt een rol. Gemiddeld over Europa is de hevigheid van extreme neerslag in de afgelopen 50 jaar toegenomen. Net als in veel andere gebieden op de wereld geldt dat op de meeste plaatsen in Europa het aantal zeer natte dagen is toegenomen (figuur links). |
|
Neerslag: waargenomen in Nederland |
In Nederland is de jaarlijkse neerslag vanaf 1906 toegenomen met 18% (figuur 7). Dit komt vooral voor rekening van de winter (+26%),
het voorjaar (+21%) en de herfst (+26%). In de zomer is de neerslaghoeveelheid nauwelijks veranderd (+3%) |
|
|
Afbeelding-7 |
|
|
|
Afbeelding-8 |
|
|
7: Jaarlijkse neerslag in Nederland
(gemiddelde van 13 stations) tussen
1906 en 2005. De dikke zwarte lijn
volgt een voortschrijdend
30-jaar
gemiddelde. |
8: Winterneerslag in Nederland (december-februari;
gemiddelde van
13 stations) tussen 1900 en 2005. De
dikke zwarte lijn volgt een
voortschrijdend 30-jaar gemiddelde. |
|
|
Afbeelding-9 |
|
|
|
Afbeelding-10 |
|
|
9: Jaarlijkse neerslag in Nederland
(gemiddelde van 13 stations) tussen
1906 en 2005. De dikke zwarte lijn
volgt een voortschrijdend
30-jaar
gemiddelde. |
10: Winterneerslag in Nederland (december-februari;
gemiddelde van
13 stations) tussen 1900 en 2005. De
dikke zwarte lijn volgt een
voortschrijdend 30-jaar gemiddelde. |
|
In de winter nam ook de neerslaghoeveelheid
in lange periodes met veel regen toe. De
hoogste 10-daagse neerslagsom per winter is
sinds 1906
met 29% gestegen. In de zomer is geen
duidelijke trend in extreme neerslag
vastgesteld. |
|
Wind en stormen: waargenomen wereldwijd |
In de gematigde streken hangt het aantal stormen en de kracht van de stormen vooral af van de sterkte en van de koers van de stroming in de bovenlucht. In de afgelopen decennia was die stroming boven het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan gemiddeld sterker dan daarvoor. Bovendien volgde de stroming een noordelijker baan. Of die verandering samenhangt met het door de mens versterkte broeikaseffect is niet vastgesteld. |
|
Wind en stormen: waargenomen in Nederland |
Uit metingen op KNMI-stations blijkt dat het totaal aantal ‘stormen’ (vanaf windkracht 6 in het binnenland en vanaf windkracht 7 aan de kust) in Nederland sinds 1962 is afgenomen (figuur 11). Dergelijke gebeurtenissen komen gewoonlijk gemiddeld 10 keer per jaar voor, maar momenteel kennen we er 20-40% minder dan begin jaren zestig. |
|
|
Afbeelding-11 |
|
|
|
Afbeelding-12 |
|
|
11: Aantal stormen in Nederland (vanaf
windkracht 6 in het binnenland en
vanaf windkracht 7 aan de kust)
tussen 1962 en 2005
(gemiddelde van
13 stations). De dikke zwarte lijn
volgt een voortschrijdend 30-jaar
gemiddelde. |
12: Hoogste daggemiddelde windsnelheid
per jaar in IJmuiden tussen 1962 en
2005. De dikke zwarte lijn volgt een
voortschrijdend
30-jaar gemiddelde. |
|
|
Afbeelding-13 |
|
|
|
Afbeelding-14 |
|
|
13: Hoogste daggemiddelde windsnelheid
per jaar in De Bilt tussen 1962 en
2005. De dikke zwarte lijn volgt een
voortschrijdend
30-jaar gemiddelde. |
14: Zeespiegelstijging in mm per jaar
tussen 1993 en 2004 zoals gemeten
door satellieten. Bron: Leuliette et
al., Marine Geodesy, 2004. |
|
De trends in de hoogste daggemiddelde
windsnelheden per jaar zijn niet voor alle
stations in Nederland gelijk:
vergelijk de
trends in IJmuiden en De Bilt (figuren 12 en
13). Nederland is te klein en de meetreeksen
zijn
te kort om veranderingen in het aantal
zware stormen (minstens windkracht 10 à 11)
bij ons vast te stellen. Daarvoor komen ze
te weinig voor, gemiddeld namelijk minder
dan 1 keer per jaar. |
|
Zeespiegel: waargenomen wereldwijd |
Volgens waarnemingen in kustgebieden en met boeien op zee bedroeg
de zeespiegelstijging vanaf 1900 gemiddeld 1 à 2 mm per jaar. Vooral tussen 1930 en 1960 en in het afgelopen decennium was de stijging relatief groot. Satellietwaarnemingen vanaf 1993 laten een wereldwijde zeespiegelstijging van ongeveer 3 mm per jaar zien, met plaatselijk sterke verschillen van -20 tot +20 mm per jaar. Deze regionale verschillen worden veroorzaakt door veranderingen in stromingspatronen in de lucht en in de oceaan. Of de versnelling van dezeespiegelstijging in de afgelopen 13 jaar veroorzaakt wordt door het versterkte broeikaseffect is niet vastgesteld. |
|
|
|
|
Zeespiegel: waargenomen in Nederland |
Tussen 1993 en 2004 steeg de waterstand in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (inclusief Noordzee) ook ongeveer met 3 mm
per jaar. Voor de periode vanaf 1900 was de stijging in de Noordzee gemiddeld 2 mm per jaar, ofwel 20 cm in de 20e eeuw (figuur 15).
Deze waterstand wordt niet alleen bepaald door de zeespiegelstijging in de Atlantische Oceaan, maar ook door veranderingen in de opstuwing van
het water in de Noordzee. Het totale effect aan de Nederlandse kust (= relatieve zeespiegelstijging) is groter door de opgetreden bodemdaling.
In Nederland varieerde de bodemdaling in de 20e eeuw afhankelijk van de plaats gemiddeld tussen 0 en 4 mm per jaar. |
|
|
|
|
|
|