Blytt-Sernandertijdschaal
 
De tijdschaal van Blytt-Sernander is een opeenvolging van geologische etages in de afgelopen 15.000 jaar. De indeling werd opgesteld aan de hand van onderzoek naar de opeenvolging van hoogveen in Deense vennetjes, dat gegevens over het klimaat en klimaatveranderingen tijdens de laatste 13.000 jaar opleverde. Dit onderzoek werd gedaan door Axel Blytt (1876) en Rutger Sernander (1908). De onderverdeling werd later door Lennart von Post samengevoegd met een door hem opgestelde serie pollenzones.
 
Subperiode (geologie) Etage1 Pollen- zone1 Tijd geleden (jaar)
  Holoceen  Subatlanticum   X   0 - 2.400
  IX
 Subboreaal   VIII   2.400 - 5.660
 Atlanticum   VII   5.660 - 9.220
  VI
 Boreaal   V   9.220 - 10.640
 Preboreaal   IV   10.640 - 11.560
  Pleistoceen  Laat- glaciaal  Jonge Dryas   III   11.560 - 12.700
 Allerød   II   12.700 - 13.350
 Oude Dryas   Ic   13.350 - 13.480
 Bølling   Ib   13.480 - 13.730
 Oudste Dryas   Ia  13.780 - 13.860
 
Geschiedenis van de tijdschaal
 
Gelaagdheid in hoogveen werd voor het eerst ontdekt door Heinrich Dau in 1829. De Koninklijke Deense Academie van Wetenschappen loofde een prijs uit aan wie een verklaring kon geven. Blytt bedacht dat de donkerdere lagen konden zijn afgezet in droge tijden en de lichtere in natte tijden.
Hij noemde de droge tijden Boreaal (een koel en droog klimaat), de natte tijden Atlantisch (warm en nat klimaat). Carl Albert Weber deed rond 1900 soortgelijk onderzoek naar hoogveen in Duitsland, waar hij scherpe overgangen van lichte in donkere turf ontdekte. Hij noemde deze overgangen grenzhorizonten en kon ze correleren aan de natte en droge perioden van Blytt. Sernander maakte een vierdeling van twee droge (Boreaal en Subboreaal) en twee natte (Atlanticum en Subatlanticum) tijden. Bovendien breidde hij de tijdschaal uit door ook het laatste deel van de laatste ijstijd (Weichselien) toe te voegen en onder te verdelen. De schaal is daarna nog verder uitgebreid en verfijnd door diverse onderzoekers
 
De indeling werd gemaakt voor de ontwikkeling van de C14- en O18-dateringen, waarmee het mogelijk werd lagen te dateren en het klimaat nauwkeuriger te reconstrueren.
 
Op het moment is onderzoek gaande met verschillende technieken en methodes om de tijdschaal verder te verfijnen, zoals 18O in ijskernen, kernen uit diepzeesedimenten, warven en jaarringonderzoek bij bomen. Voor zover mogelijk probeert men correlaties te leggen tussen deze verschillende bronnen van informatie. Tegelijkertijd blijkt het soms maar beperkt mogelijk klimaatveranderingen in het ene deel van de wereld met het andere deel te correleren. Desondanks blijken de belangrijkste klimaatveranderingen in Noord-Europa, Noord-Amerika en Siberië duidelijk overeen te komen.
 
De cycli van klimaatveranderingen blijken veel ingewikkelder dan aan de hand van de simpele warm-koud indeling van de Blytt-Sernandertijdschaal mag worden verwacht. Zo toonden recente kernen uit het Roskildefjord en het Kornerupmeer in Denemarken 40 en 62 cycli van pollen.
 
Problemen
 
Datering en kalibratie
Exacte datering van pollenlagen was pas mogelijk na de ontwikkeling van de C14-methode in 1949. De eerste dateringen waren ongekalibreerd,
ze waren gedaan met de veronderstelling dat de uitwisseling van radioactief 14C tussen het materiaal en de omgeving door de tijd heen gelijk was. Deze veronderstelling bleek later niet te kloppen, waarna men de metingen ging kalibreren. Dit gebeurt door met andere technieken gedane dateringen te vergelijken met via C14 verkregen waardes, en deze vervolgens in een grafiek te zetten. In de grafiek kan de echte ouderdom afgelezen worden.
 
Het gevolg is dat in de literatuur en op internet chronologieën te vinden zijn die tot een paar duizend jaar van elkaar afwijken. Het verschil wordt veroorzaakt door kalibratie of de onnauwkeurigheid van de metingen. Soms is bij de dateringen van gebeurtenissen bovendien de standaarddeviatie weggelaten, omdat een enkele datum handiger werkt dan een bepaalde periode. Slechts zeer zelden kan een bepaalde gebeurtenis met zekerheid in één jaar worden geplaatst.
 
Toepassing binnen de archeologie
De Blytt-Sernandertijdschaal wordt weleens gebruikt om archeologische culturen in een extra referentiekader te plaatsen. Sommigen gaan hier zo
ver in, dat bepaalde technologische ontwikkelingen worden gekoppeld aan klimaatveranderingen. Dit wordt echter meestal gezien als een
versimpeling en is niet onomstreden. Er is bijvoorbeeld geen logische reden te bedenken waarom men in Noord-Europa op de overgang van het Subboreaal naar het Subatlanticum (rond 600 BC) overging van de bronstijd naar de ijzertijd.
 
Bronnen: Wikipedia-nl, Wikipedia-en

    Categorieën: Klimaat en klimaatverandering  I  Weer en klimaat A tot Z  
 
Web Design