|
Meteorologische encyclopedie - hoofdstuk G |
|
GAFOR: (General Aviation Forecast) |
Vroegere codenaam van een
luchtvaartverwachting ten behoeve van de
lichte luchtvaart in het Nederlandse
luchtruim. Tegenwoordig is deze verwachting
opgenomen in het zgn.
weerbulletin op pagina
707 van Teletekst. Deze berichten worden
gemaakt door de Luchtvaart
Meteorologische
Dienst (LMD) te Schiphol. |
|
Galerne: (giboulée) |
Een lokale wind in Frankrijk zonder
specifieke kenmerken. Het is een
noordwestenwind aan de westkust, die
samenhangt met de passage van
een koufront
uit het westen, dat koude maritieme lucht
aanvoert. De wind gaat gepaard met sterke
windvlagen en zware regenbuien. |
|
Galilei thermometer: |
Hoewel eigenlijk de Franse natuurkundige
Jean Rey de eer toekomt, wordt door sommigen
de Italiaanse geleerde Galileo Galilei
genoemd als
uitvinder van deze thermometer
die al drie en een halve eeuw geleden werd
gebruikt en nu in een geheel eigentijdse
vormgeving te koop is.
Het principe is als volgt: voorwerpen in een
vloeistof, bij gelijkblijvende grootte en
gewicht, hebben de neiging te zinken als
die vloeistof warm
wordt. De opwaartse
kracht van de vloeistof wordt namelijk bij
verwarming minder. Wordt de vloeistof
kouder, dan neemt de opwaartse kracht
juist
toe en daarmee het drijfvermogen van de
voorwerpen die zich in die vloeistof
bevinden.
Een Galilei thermometer maakt gebruik van
deze eigenschap. De voorwerpen in deze
thermometer zin meestal glazen bolletjes
gevuld met een gekleurde vloeistof.
Het
gewicht van elk bolletje is zodanig gekozen
dat dit bolletje stijgt of daalt als de
omringende vloeistof een bepaalde
temperatuur bereikt. Meestal is onderaan
het
glazen
bolletje een metalen schijfje
bevestigd met daarop de temperatuurwaarde in
graden Celcius. |
|
Garbe: |
Een lokale zeewind in Spanje aan de kust van
Catalonië. |
|
Garbin: |
Een lokale zeewind in Frankrijk die vanaf de
Middellandse Zee waait, aan de kusten van de
Zuid-Franse Basse-Languedoc
en Roussillon. |
|
Geheel bewolkt: |
Term die in een weersverwachting kan
voorkomen. Verwacht wordt dan dat de zon in
de gehele verwachtingstermijn achter de
wolken zal
schuilgaan. Deze term wordt zowel
voor overdag als 's nachts gebruikt. |
|
Geleidelijk: |
Een in de weersverwachtingen veelvuldig
gebruikte term. Bedoeld wordt dat een
verandering van een weerbeeld zich niet
plotseling
of abrupt voltrekt. |
|
Geluidsmetingen: |
Het KNMI beschikt op de vliegbasis Deelen
over een netwerk van microbarografen voor
registratie van infrageluid, met onhoorbare
frequenties
onder de 20 Hertz. De metingen worden
gebruikt voor onderzoek van knallen
afkomstig van vliegtuigen die sneller
vliegen dan het geluid,
maar
het systeem
legt ook andere explosies vast, zoals op 13
mei 2000 de geluidsgolven de vuurwerkramp
Enschede, bovengrondse
kernproeven en
het
binnendringen van meteoren in de aardse
atmosfeer. De seismologen van het KNMI
hebben met het speciale meetsysteem
voor
detectie van laagfrequente geluidsgolven het infrageluid vastgelegd van
vulkaanuitbarstingen, zoals die van de Etna
op Sicilië. Ook het geluid
van vuurbollen
bij binnenkomst in de atmosfeer wordt
geregistreerd. Een meteoor die met supersone
snelheid (35 km/s) door de atmosfeer reist
genereert
laag frequent geluid. Vallende sterren of
vuurbollen, zoals dergelijke
hemelverschijnselen ook worden genoemd,
komen geregeld voor. |
|
Gematigde breedte: |
Geografisch: over het algemeen het gebied
tussen 40°N.B. en 65°N.B. |
|
Gematigde lucht: (GL) |
Een Luchtsoort, die zijn oorsprong heeft
tussen de polaire en tropische luchtsoorten.
De maritiem gematigde lucht (mGL) heeft als
brongebied
de Atlantische Oceaan en de
continentaal gematigde lucht (cGL) ontstaat
boven Rusland. De eigenschappen van
gematigde lucht liggen dan ook
tussen die van polaire lucht en tropische
lucht in. Als koude massa lijkt deze
luchtsoort
het meest op polaire lucht, als
warme massa het meest
op tropische lucht, zij het in beide
gevallen met minder uitgesproken kenmerken.
Een overgang van tropische lucht naar
polaire lucht of
omgekeerd
hoeft niet altijd door de aanwezigheid van
gematigde lucht te worden voorafgegaan. |
|
Gematigde luchtstreek: |
Gebied gelegen tussen de tropen en de polen.
Volgens een zeer algemene indeling is elk
halfrond verdeeld in drie zones: de tropen,
de gematigde luchtstreek. en de poolstreken.
In de gematigde luchtstreekzone worden warme
of hete jaargetijden afgewisseld met koude.
De gematigde zone wordt wel gekenschetst als
het gebied op aarde begrensd door de 10°C
isotherm van de warmste maand en de 18°C
isotherm van de koudste maand. |
|
Gematigd klimaat: |
Klimaat dat wordt gevonden op de gematigde
breedten, tussen 40 en 60° NB en ZB. Het
kenmerkt zich door niet al te hete zomers en
niet
te koude winters. Het zeeklimaat in het
westen van Europa kan een gematigd klimaat
worden genoemd. |
|
Gemengde wolk: |
Wolk waarin zowel, al dan niet onderkoelde,
vloeibare wolkenelementen als vaste
elementen (ijskristalletjes) voorkomen.
Boven het
nulgradenniveau zijn de
wolkendruppels in onderkoelde toestand. Hoe
lager de temperatuur in de wolk, des te
groter de kans dat de onderkoelde
waterdruppels bevriezen. Boven een zekere
hoogte (niveau) zal al het onderkoelde water
overgaan in ijs. De temperatuur waarbij dat
gebeurt, varieert sterk van wolk tot wolk,
namelijk van -15 tot -40°C. In de meeste
wolken zullen echter bij een temperatuur
lager dan -23°C alleen maar ijskristallen
voorkomen. |
|
Gemiddelde dagtemperatuur: |
Dit is het etmaalgemiddelde van de
temperatuur. Deze wordt berekend door alle
temperaturen van gehele dag op te tellen en
te delen door 24. |
|
Gemiddelde jaartemperatuur: |
Deze temperatuur wordt berekend door de
gemiddelde maandtemperaturen bij elkaar op
te tellen en te delen door 12. |
|
Gemiddelde maandtemperatuur: |
Deze temperatuur wordt berekend door de
gemiddelde dagtemperatuur van alle dagen van
een maand op te tellen en te delen door het
aantal
dagen van die maand. |
|
Gemiddeld zeeniveau: (MSL = mean sea level) |
Alle barometerstanden in weerrapporten
moeten zijn herleid tot het gemiddelde
zeeniveau.
In Nederland neemt men voor MSL:
NAP (Normaal Amsterdams Peil). |
|
Gending: |
Een lokale wind in het oosten van Djawa. Het
is een warme valwind met föhneigenschappen. |
|
Genitus: |
Ontstaan uit. |
|
Genualaag: |
Een lagedrukgebied dat vaak in de Golf van
Genua (in de Middellandse Zee) te vinden is.
Samenhangend met het Genualaag steekt in het
Zuid-Franse Rhöne-dal vaak de mistral op.
Het Genualaag begint vaak als een lijvore
achter het Alpengebied bij een noordelijke
stroming. |
|
Geografische breedte: |
Kortste afstand van een punt tot aan de
evenaar, gemeten in graden langs de
meridiaan van dat punt. |
|
Geografische lengte: |
Kortste afstand van een punt tot aan de
nulmeridiaan, gemeten in graden langs de
parallel van dat punt. |
|
Geografische noordpool: |
Het noordelijke punt waar de denkbeeldige
aardas door het aardoppervlak steekt. |
|
Geografische zuidpool: |
Het zuidelijke punt waar de denkbeeldige
aardas door het aardoppervlak steekt. |
|
Geopotentiaal: |
Door de Noorse meteoroloog Bjerkness
ingevoerd begrip, gedefinieerd als: De
potentiële energie van een eenheidsmassa in
het zwaartekrachtveld van de aarde. Bij het
bepalen van de dikte van een luchtlaag
speelt de aantrekkingskracht van de aarde
een rol. Deze is niet overal op aarde
gelijk. Daar waar de zwaartekracht het
grootst is (aan de beide polen), wordt het
hardst aan een luchtlaag getrokken en is een
luchtlaag dus
relatief dun,
al zijn de bedoelde verschillen uiterst
gering. De bijbehorende eenheid heet de geopotentiële meter (gpm).
Daarin is de
zwaartekracht
van de aarde verrekend. Deze
eenheid wordt dan ook bij hoogte- en
dikteberekeningen van luchtlagen op de hele
aarde gebruikt in plaats van de normale
meter.
De geopotentiële voet komt overeen met
0,3048 gpm. |
|
Geopotentiële hoogte: |
Benadert de actuele hoogte van een bepaald
drukvlak boven gemiddelde zeeniveau.
Bijvoorbeeld: een geopotentiële hoogte van
1500 is het
aantal meter boven gemiddeld
zeeniveau om
het drukvlak van 850 hPa te
bereiken. |
|
Geostationair: |
Stilstaand t.o.v. de aarde. Meestal gebruikt
in de context van geostationaire
weersatellieten; dit zijn satellieten die
schijnbaar stil hangen t.o.v. de aarde zodat
deze steeds beelden nemen van hetzelfde deel
van de aardbol. Deze satellieten bevinden
zich op een hoogte van ca. 36200 km.
Lees meer over satellietbanen |
|
Geostrofische wind: (geowind) |
De ongestoorde windrichting en windsnelheid
die bij rechtlijnige en evenwijdige isobaren
zou heersen, alleen ten gevolge van de
gradiëntkracht
en
de Coriolis-kracht. Er mag dus geen invloed
van de wrijvingskracht meer zijn. Zodra een
luchtdeeltje (op het noordelijk halfrond)
gaat bewegen van
een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied,
dus haaks op de isobarenrichting, treedt de
Coriolis-kracht in werking, waardoor het
deeltje naar rechts zal worden afgebogen.
Dat zal net zo lang doorgaan tot er
evenwicht is tussen de gradiëntkracht en de
Coriolis-kracht.
De geostrofische wind waait
dan dus evenwijdig aan de isobaren, met de
hoge luchtdruk aan de rechterkant. Op dit
verschijnsel is de
wet van Buys Ballot
gebaseerd. |
|
Geostrofische windschaal: |
Een grafische windschaal waarmee op een
weerkaart aan de hand van de afstand tussen
de isobaren en de geografische breedte de
geostrofische wind kan worden afgelezen.
De geostrofische windsnelheid is omgekeerd
evenredig met de isobarenafstand.
Anders
gezegd: hoe groter de afstand tussen de
isobaren, des te kleiner de geostrofische
wind. |
|
Gevoelstemperatuur: |
Gedurende koude en winderige winterdagen is
het niet de actuele luchttemperatuur wat het
direkt koud maakt, maar de zogenaamde
gevoelstemperatuur of windchill. Deze waarde
is niet een temperatuur zoals weerkundigen
deze m.b.v. een thermometer meten, maar een
maat
voor de hoeveelheid aan warmte die delen van
blote huid verliezen. De windchill is
afhankelijk van de temperatuur en de
windsnelheid
(liefst gemiddeld). Hoe sneller
lucht (de wind) over onze huid stroomt, hoe
sneller de warmte hiervan zal worden
afgevoerd. Wij ervaren dit
als het sneller
koud krijgen, aangezien de oppervlakte van
de blootgestelde huid hierdoor sneller
afkoelt. |
|
Voor de berekening van deze
gevoelstemperatuur bestaan verschillende
methoden. Door het verschil in de gebruikte
factoren en formules
komen verschillende
uitkomsten voor bij dezelfde aanvangswaarden
van temperatuur en windsnelheid. In
Nederland maakt men gebruik van de formule
die een Amerikaanse textielfabrikant heeft
ontwikkeld. Deze Robert Steadman baseerde
zijn berekening op het evenwicht tussen
warmteverlies en warmteproduktie van een
gezond persoon. Bij zijn formule gaat hij
uit van kleding dat is aangepast aan de
weersomstandigheden en dat de persoon met
een snelheid van bijna vijf kilometer per
uur voortbeweegt. |
|
Verder betrekt Steadman in zijn formule
behalve de genoemde factoren ook de
luchtvochtigheid en zonnestraling.
Voorbeeld: een wandelaar
zal een paar graden
vorst bij een matige wind (windkracht 3) al
als enkele graden kouder ervaren. Bij een
stormachtige wind is het voor zijn
gevoel 15
tot 20 graden kouder. Een (brom)fietser zal
de kou weer heel anders ervaren,
zeker
wanneer hij de wind tegen heeft. U weet het
eigen ervaring: bij -10 en windstil weer
voelt het minder koud aan dan bij -10 en
bijvoorbeeld windkracht 5. Het heeft geen
zin de windchill te berekenen bij
temperaturen van meer dan ca. 5 graden boven
nul en bij windsnelheden lager dan ongeveer
2 m/sec. Hieronder ziet u een
tabel van de windchill zoals deze in o.a. Nederland
gebruikt wordt (bovenaan de normale
temperatuur en links de
windsnelheid/windkracht): |
|
Wind snelheid |
Temperatuur |
km/u |
m/s |
Bft |
10 |
5 |
0 |
-5 |
-10 |
-15 |
-20 |
-25 |
-30 |
5 |
1.4 |
1 |
10 |
4 |
-2 |
-7 |
-13 |
-19 |
-24 |
-30 |
-36 |
10 |
2.8 |
2 |
9 |
3 |
-3 |
-9 |
-15 |
-21 |
-27 |
-33 |
-39 |
15 |
4.2 |
3 |
8 |
2 |
-4 |
-11 |
-17 |
-23 |
-29 |
-35 |
-41 |
20 |
5.6 |
4 |
7 |
1 |
-5 |
-12 |
-18 |
-24 |
-31 |
-37 |
-43 |
25 |
7.0 |
4 |
7 |
0 |
-6 |
-12 |
-19 |
-25 |
-32 |
-38 |
-45 |
30 |
8.3 |
5 |
7 |
0 |
-6 |
-13 |
-20 |
-26 |
-33 |
-39 |
-46 |
35 |
9.7 |
5 |
6 |
0 |
-7 |
-14 |
-20 |
-27 |
-33 |
-40 |
-47 |
40 |
11.1 |
6 |
6 |
-1 |
-7 |
-14 |
-21 |
-27 |
-34 |
-41 |
-47 |
45 |
12.5 |
6 |
6 |
-1 |
-8 |
-15 |
-21 |
-28 |
-35 |
-42 |
-48 |
50 |
13.9 |
7 |
5 |
-1 |
-8 |
-15 |
-22 |
-29 |
-35 |
-42 |
-49 |
55 |
15.3 |
7 |
5 |
-2 |
-8 |
-15 |
-22 |
-29 |
-36 |
-43 |
-50 |
60 |
16.7 |
7 |
5 |
-2 |
-9 |
-16 |
-23 |
-30 |
-36 |
-43 |
-50 |
65 |
18.1 |
8 |
5 |
-2 |
-9 |
-16 |
-23 |
-30 |
-37 |
-44 |
-51 |
70 |
19.5 |
8 |
5 |
-2 |
-9 |
-16 |
-23 |
-30 |
-37 |
-44 |
-51 |
75 |
20.8 |
9 |
5 |
-2 |
-10 |
-17 |
-24 |
-31 |
-38 |
-45 |
-52 |
80 |
22.2 |
9 |
4 |
-3 |
-10 |
-17 |
-24 |
-31 |
-38 |
-45 |
-52 |
WCET berekeningen (volgens
Steadman bij referentiewindsnelheid =
1,3 meter per seconde (4,8 kilometer per
uur) |
|
Gharbi: |
Dit zijn lokale winden in de Adriatische
en Egeïsche Zee, in het noordelijke en
oostelijke Middellandse-Zeegebied. Het
zijn hete, stofbeladen,
zuidelijke
winden vanuit de Sahara, die onderweg
boven de Middellandse Zee nogal wat
vocht oppikken. De winden gaan gepaard
met zware
regenval. Het mengsel van vocht en Sahara-zand veroorzaakt vaak de rode
regen. |
|
Ghibli: |
In voor- en najaar waait af en toe de
Ghibli in Libië. Het is een hete droge
zuidelijke Sahara-wind die vergelijkbaar
is met de Sirocco. De wind
voert zand en
stof mee, waardoor de lucht roodbruin
kleurt en het zicht daalt tot minder dan
dertig meter. Omdat Libië vrijwel geen
natuurlijke barrières heeft bereikt de
wind het hele land. Als de Ghibli de
Middellandse Zee bereikt loopt de
temperatuur snel op en daalt de
luchtvochtigheid binnen enkele uren. Een
stijging van 40 naar 50 graden Celsius
en een luchtvochtigheid van 80 naar 10
procent is mogelijk.
De Ghibli waait
vooral in mei,
juni en oktober en duurt één tot vier
dagen. Het openbare leven ligt zo goed
als stil tijdens het waaien van de Ghibli. De Ghibli
hangt samen met het
passeren van depressie op de
Middellandse Zee. De aanzuigende werking
van deze Middellandse Zee depressies is
doorgaans de oorzaak van de krachtige
wind. De Ghibli is daarom voorspelbaar. |
|
Gidsverwachting: |
Statistische verwachtingsmethode ten
behoeve van het opstellen van
weersverwachtingen. Met behulp van
computers wordt het meest
waarschijnlijke weerbeeld berekend,
uitgaande van de heersende en de
verwachte grootschalige luchtcirculatie.
Als basis voor deze
berekeningen wordt
de uitvoer van de meteorologische
modellen van het ECMWF gebruikt. |
|
Glaciaal: |
1. Onder invloed van landijs of
gletsjers gevormd. |
2. IJstijd. Tijdens de laatste 2,5
miljoen jaar zijn er ongeveer 2
glacialen geweest, afgewisseld met wat
warmere perioden, de interglacialen.
|
|
We spreken van een ijstijd als de
gemiddelde temperatuur van de warmste
maand hier tot gemiddeld beneden de 10
graden Celsius daalt.
In Skandinavië
vormde zich het brongebied van het ijs dat grote delen van Europa bedekte en
ook Nederland bereikte. In het
brongebied
werd het ijs
wel 4000 meter dik. Ook in andere delen
van de wereld heeft een ijstijd invloed
gehad.
De zeespiegel werd bijv. 100
tot150 m.
lager dan nu.
Ook werden klimaatzones opgeschoven of
ingedrukt. |
|
Glaciale erosie: |
Uitschurende werking van met materiaal
beladen ijs. Een langzaam naar beneden
bewegende gletsjer schuurt een U-vormig
dal uit.
De schurende werking van het ijs is ook
te zien aan
de gletsjerkrassen, die door
in het ijs opgenomen stenen in de
dalwand worden gekrast.
De polijstende werking van het ijs
herkent men aan bultrotsen: door ijs
afgeschaafde rotsen,
die veel
regelmatiger zijn dan de rotsen die
boven
het
ijs uit bleven steken. Ook de Noorse
fjorden zijn het resultaat van glaciale
erosie. |
|
Gladheid: |
Een temperatuur van enkele graden boven
het nul kan al leiden tot ijsvorming en
gladheid. Het kan glad worden door
bevriezing van natte weggedeelten,
opvriezing of neerslag in de vorm van
ijzel, onderkoelde regen of sneeuw. |
|
Glasthermometer: |
Vloeistofthermometer waarvan het
omhulsel, het reservoir met capillair en
(meestal ook) de afleesschaal gemaakt is
van glas. De vulvloeistof
is kwik of een
organische vloeistof (meestal alcohol).
De schaalverdeling is doorgaans
aangebracht op een stuk opaalglas, zo
dicht mogelijk
achter het capillair.
Voorbeelden van glasthermometers zijn de droge-bolthermometer, de
natte-bolthermometer, de
maximumthermometer
en de
minimumthermometer. |
|
Gletsjer: |
Een gletsjer is een ijsmassa die gevormd
wordt op land en dik en groot genoeg is om
bergafwaarts te stromen. Gletsjers,
inclusief de Antarctische en Groenlandse
ijskap, bedekken circa 15 miljoen km²
aardoppervlak en bevatten 29 miljoen km³
ijs, ongeveer 87% van alle zoetwater op
aarde. Gletsjers oefenen door hun enorme
gewicht en sterke slijpende werking grote
invloed op het land eronder uit.
Een gletsjerdal heeft een U-vormige
doorsnede, in tegenstelling tot een
rivierdal dat meer V-vormig is. |
|
Waar in de winter meer sneeuw valt dan er
afsmelt in de zomer zal deze zich
opstapelen.
Een gletsjer wordt gevormd wanneer dikke
sneeuwlagen door hun eigen gewicht aan de
onderkant tot ijs worden verdicht.
Dat gaat
in fasen. Sneeuw wordt eerst omgezet tot
firn,
een korrelige ijsmassa die gevormd
wordt doordat sneeuwkristallen onder de
toenemende druk van de bovenliggende lagen
van vorm veranderen en zich herordenen. |
|
Onder invloed van sijpelend smeltwater kan
dit proces sneller plaatsvinden. Later, en
dus dieper in de gletsjer, vormt firn door
de
toenemende druk wit gletsjerijs.
Tenslotte wordt het verdicht tot blauw
gletsjerijs. Het ijs wordt door de enorme
druk plastisch en kan onder invloed van de
zwaartekracht langzaam bergafwaarts gaan
stromen. |
|
Klimatologische voorwaarden voor het
ontstaan van gletsjers zijn voldoende
neerslag en voldoende
lage temperaturen. Deze omstandigheden doen
zich voor in hooggebergten en in de
poolgebieden. Aan het eind
van de gletsjer
vindt afsmelting plaats. Het smeltwater
stroomt hier uit de gletsjerpoort
en vormt een riviertje. Gletsjers kunnen worden getypeerd aan de hand van hun vorm en grootte: |
|
|
|
Glacier de Taconnaz met Dome de
Gouter,
Franse Alpen |
|
|
Cirquegletsjer: |
Dit is een kleine gletsjer (0,1 - 4 km²) die
wordt aangetroffen in cirques, bijna
cirkelvormige uitsparingen in een berg. Een
voorbeeld van een
Europese cirquegletsjer is
de Glacier de Saint Sorlin in de Franse
Alpen |
|
Valleigletsjer: |
Deze verzamelt doorgaans zijn massa in een
gletsjerbekken tussen bergen, waarna het een
dal in stroomt. Bekende Europese
valleigletsjers
zijn
de Aletschgletsjer in Zwitserland,
de Pasterzegletsjer in Oostenrijk, Mer de Glace
in Chamonix in Frankrijk en de
Jostedalsbreen in Noorwegen. |
|
Pedmontgletsjer: |
Dit is een valleigletsjer die uitstroomt op
een laagvlakte, en daardoor 'uitwaaiert' in
een cirkelvorm. In Europa zijn geen
piedmontgletsjers maar
wel
op Groenland en in Alaska (de
Malaspinagletsjer).
Doordat de lengte en omvang van een gletsjer
bepaald wordt door het plaatselijke klimaat
(temperatuur en neerslag), en omdat een
gletsjer voornamelijk reageert op langdurige
klimaatveranderingen, is de lengte en het
volume van een gletsjer een goede en
robuuste graadmeter voor veranderingen in
het lokale klimaat. In Europa trekken sinds
1850 vrijwel alle gletsjers zich terug,
na
het einde van de Kleine IJstijd. Het feit
dat op
dit ogenblik veruit de meeste gletsjers
overal op aarde kleiner worden geeft aan dat
wereldwijd
de gemiddelde temperatuur aan het
oppervlak stijgt. |
Gletsjerwind: |
Lokale wind die voorkomt in de directe omgeving van gletsjers. Deze wind is in feite nergens in te delen, maar als lokale(duidelijk plaatsgebonden)
wind te vergelijken met de bergwind. De gletsjerwind is echter niet gevoelig voor de dagelijkse gang van de temperatuur, omdat de lucht direct
aan het gletsjerijs bijna altijd kouder is dan de aangrenzende lucht. Door de grotere dichtheid van de koude lucht ontstaat daardoor een, in dit
geval continue, luchtstroming langs de gletsjer naar beneden. |
|
Globale straling: |
Hoeveelheid zonnestraling per
oppervlakte-eenheid. De globale straling
wordt gemeten met een pyranometer en
uitgedrukt in Joules per vierkante meter.
Hieruit wordt de duur van de zonneschijn
berekend. |
|
Global Telecommunication System: (GTS) |
Wereldomvattend meteorologisch
communicatienetwerk ten behoeve van de
uitwisseling van meteorologische gegevens.
Het systeem is opgezet onder auspiciën van
de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO).
Om het verzamelen en uitwisselen van
gegevens te stroomlijnen, heeft de
WMO in 1967 de World Weather Watch (WWW)
ingesteld. Er zijn drie hoofdcentra in de
wereld, namelijk in Washington, Moskou en
Melbourne,
waar alle gegevens worden
verzameld. Vanuit deze drie wereldcentra
gaan de gegevens naar een aantal egionale
centra. Voor Europa is dat de Engelse plaats Bracknell, met als backup het Duitse
Offenbach. De Nederlandse gegevens worden
via De Bilt naar deze beide plaatsen
gestuurd.
De wereldinzamelcentra en de regionale
inzamelcentra hebben na onderlinge
communicatie complete bestanden van allerlei
soorten
waarnemingen in hun computers.Een nationale weerdienst, zoals het KNMI, is
vervolgens geabonneerd op een selectie uit
al die gegevens.
Alle gegevens die van
meteorologisch belang worden geacht, worden
door de nationale weerdiensten op het GTS
gezet. Het totale netwerk is
erg complex en
bestaat uit een groot aantal soorten
verbindingen, die uiteenlopen van
telexlijnen, tot
computercomputerverbindingen en
satellietverbindingen. Het netwerk is in de
loop der jaren opgebouwd. |
|
|
Glorie Foto: P.Visser |
|
|
Glorie: |
Merkwaardig verschijnsel dat bestaat uit een
gekleurd aureool dat zich rond de schaduw
van het hoofd
van de waarnemer vormt.
De
glorie treedt slechts op als de schaduw op
kleine druppeltjes valt, zoals wolken- of
mistdeeltjes. Het is dus geen halo, die zijn
ontstaan dankt aan ijskristallen. Om de
glorie te kunnen zien moet de waarnemer zich
dus boven de mist of wolken bevinden. Vanuit
een vliegtuig, die boven de wolken vliegt is
de glorie vaak goed te zien. De afmeting
hangt af van de grootte van de druppeltjes;
het middelpunt van de glorie ligt precies
tegenover de zon. Hoe precies de glorie
tegen
over de zon staat blijkt als
men door
een vliegtuig naar voren wandelt: de glorie
gaat dan mee langs
de schaduw van het
vliegtuig. |
|
Op aarde is de glorie te zien boven
laaghangende mist of nevel. De glorie kent
een helder gebied rond
de schaduw en
daaromheen gekleurde ringen met blauw binnen
en rood buiten. De verklaring voor het
ontstaan van de glorie is ingewikkeld. De
glorie hangt niet alleen samen met breking,
weerkaatsing en buiging van licht maar ook
met oppervlaktegolven, golven die niet
worden weerkaatst maar zich langs
een
oppervlak voortplanten. |
|
|
G.M.T: |
Greenwich Mean Time, een tijdsaanduiding die
over de gehele aardbol dezelfde is in
tegenstelling tot de plaatselijke tijd. |
|
Gold temperatuur: |
Naar de Britse fysicus Gold vernoemde
theoretische maximumtemperatuur op een
wolkenloze dag met maximale instraling van
de zon,
bepaald volgens een objectieve
methode. Deze waarde wordt berekend uit het
Θs,p-diagram aan de hand van de in het
diagram geplotte temperatuurkromme. Voor de
meteoroloog is dit een handig hulpmiddel bij
het opstellen van zijn
temperatuurverwachtingen. |
|
Golfhoogte: |
De golfhoogte is de afstand tussen de
golftop en het golfdal, het hoogste punt en
het
laagste punt van een golf
ook wel
amplitude genoemd. Op zee komen kleinere en
grotere golven voor.
Wie met een boot vaart zal allerlei
afmetingen van (oppervlakte)golven
tegenkomen.
In de praktijk is gebleken dat de kleinste
golven voor de gebruikers niet
zo belangrijk
zijn.
Het belangrijkste signaal wordt geleverd
door de grotere golven.
Daarom wordt voor
gebruikers vrijwel altijd in zowel metingen
als verwachtingen een
waarde gegeven die
bekend staat als de significante golfhoogte.
Deze wordt bepaald
aan de hand van een
meetreeks van golven (over bijvoorbeeld 10
minuten). Van het
totale aantal wordt derde
geselecteerd op basis van de grootste.
Vervolgens wordt van
de selectie van die
grootste golven het rekenkundig gemiddelde
bepaald. Meestal wordt
de op die manier
berekende golfhoogte aangeduid als Hs. |
|
|
|
Golven op zee (foto: M. Appelman, Ameland) |
|
|
Golfstroom: |
De Golfstroom begint in de Golf van Mexico
(vandaar de naam) en brengt warm water naar
het noordelijk deel van de Atlantische
Oceaan.
Omdat het water daar relatief zout is kan
het na afkoeling naar beneden zinken, waarna
het in zuidelijke richting terugstroomt.
De warme
Golfstroom wordt waarschijnlijk
aangestuurd door enorme wervels in de wateren rond Zuid-Afrika.
Daardoor lekt warm water uit de Indische
Oceaan naar de Zuidelijke Atlantische
Oceaan. Dankzij onderzoek vanaf het
Nederlandse
onderzoeksschip Pelagia zijn de
wervels en zee-
stromingen rond Afrika in
kaart zijn gebracht. Het weer en met name de
temperatuur in West-Europa is sterkafhankelijk van de zeewater-temperatuur
in de Atlantische Oceaan. Golven worden
gevormd door de som van zeegang (door de ter
plaatse waaiende wind) en deining
(golven
die elders zijn opgewekt
en uit het
brongebied zijn weggelopen).
Het KNMI maakt
verwachtingen van golfhoogtes. Voor de
berekeningen wordt gebruik gemaakt van het
computermodel (WAM), dat de onderzoekers van
het instituut in samenwerking met een groot
aantal landen
hebben ontwikkeld. |
|
De golfhoogte is het hoogteverschil tussen
de top en het dal van de golf. De hoogte van
golven hangt vooral af van de sterkte van de
wind,
maar ook de duur van een storm en de
omvang
en diepte van het water zijn van
belang. Een harde wind (windkracht 7)
veroorzaakt op de Noordzee golven van
4 meter hoog, terwijl tijdens een zware
storm (windkracht 10) de golven huizenhoog
kunnen worden. Het verwaaide
schuim geeft de
zee een witte aanblik en beperkt het zicht.
Een belangrijke factor is ook het verschil
in temperatuur tussen de lucht en het
water.
Vooral in najaar en winter is de aangevoerde
lucht soms veel kouder dan het zeewater,
waardoor de golven sneller aangroeien dan
normaal. Bovendien vormen zich dan boven de
Noordzee buien met windstoten die ook
bevorderlijk zijn voor de golfgroei. |
|
Graad: |
Of wel 1/360 deel van een cirkel. De
windrichting wordt dikwijls in graden
weergegeven. 0° komt overeen met het
noorden,
90° met het oosten,
180° met het zuiden en 270° met het westen.
Of wel een eenheid op een windschaal. |
|
Graaddag: |
Het aantal graden dat de gemiddelde etmaaltemperatuur van de dag boven de 18,0°C ligt. Een dag met gemiddeld over 24 uur een temperatuur
van 20,2°C heeft dus 2,2 graaddagen. Alle graaddagen bij elkaar opgeteld in de periode van 1 april t/m 31 oktober leveren het warmtegetal op. |
|
Graadnet: |
Verdeling van het aardoppervlak d.m.v. parallellen en meridianen. Om elke plaats op aarde te kunnen aangeven, zijn 180 breedtecirkels of
parallellen evenwijdig aan de evenaar en 360 lengtecirkels of meridianen van noord- naar zuidpool getrokken. Elke plaats heeft een uniek
snijpunt van een parallel en een meridiaan. De evenaar noemt men 0° breedte; evenwijdig hieraan zijn 90 parallellen in het noorden getrokken (noorderbreedte, NB) en 90 in het zuiden (zuiderbreedte, ZB). De meridiaan over Greenwich is volgens afspraak de 0° lengtecirkel (nulmeridiaan). Van daaruit heeft men 180 lengtecirkels ten oosten van deze lijn getrokken (oosterlengte, OL) en 180 lengtecirkels ten westen van deze lijn (westerlengte, WL). De 180° WL en 180° OL vallen samen. |
|
Gradiënt: |
Verval van de waarde van een bepaalde grootheid per afstandseenheid, loodrecht op de isolijnen. De gradiënt van de luchtdruk, bijvoorbeeld,
is de mate waarin de luchtdruk per afstandseenheid daalt of stijgt.. |
|
Gradiëntkracht: |
Één van de krachten, die te zamen de richting en snelheid van de horizontale luchtbeweging, oftewel de wind, bepalen. De gradiëntkracht werkt
ten gevolge van de horizontale luchtdrukverschillen. Zij is gericht van de hoge naar de lage luchtdruk, staat loodrecht op de isobaren en is des te groter naarmate de horizontale luchtdrukgradiënt groter is, ofwel de isobaren dichter bij elkaar liggen. Als de gradiëntkracht de enig werkende
kracht zou zijn, zouden de luchtdeeltjes in haar richting bewegen, dus rechtstreeks van de hoge naar de lage druk, waardoor de bestaande luchtdrukverschillen snel zouden zijn genivelleerd. |
|
Gradiëntwind: |
Theoretische windsnelheid en windrichting naar aanleiding van de heersende gradiëntkracht en de Coriolis-kracht, zonder invloed van de wrijvings-kracht, in een al dan niet gekromd isobarenveld. Er kan sprake zijn van een cyclonale kromming met een bijbehorende cyclonale luchtbeweging,
van een anticyclonale kromming met een bijbehorende anticyclonale luchtbeweging of van een rechtlijnig isobarenveld. De theoretische wind, ten gevolge van de heersende gradiënt, die in een rechtlijnig isobarenstelsel evenwijdig aan de isobaren waait, heet de geostrofische wind (geowind) |
|
Grasminimumthermometer: |
Een minimumthermometer welke geplaatst is op een hoogte van 10 cm boven de grond. Boven de thermometer is een stralingsplaat aangebracht. Deze afdekplaat dient ervoor om de thermometer te beschermen tegen directe zonnestraling en de eigen warmtestraling. Een niet afgeschermde thermometer zou bij sterke uitstraling een veel te lage temperatuur aangeven. |
|
Grastemperatuur: |
Temperatuur gemeten op 10 cm hoogte boven de grond. Deze waarde wordt ook wel de temperatuur aan de grond genoemd. Afhankelijk van de grondsoort, heeft het aardoppervlak zelf, door zonnewarmte overdag en uitstraling in de nacht, een grote dagelijkse gang van de temperatuur. De temperatuur van de lucht vlak boven |
|
|
|
Opstelling
grasthermometer |
|
|
het aardoppervlak kan daardoor belangrijk afwijken van de huttemperatuur. De temperatuur wordt op weerstations gewoonlijk op 1,5 meter
boven een grasvlakte gemeten. Vlak boven de grond (op 10 cm) kan het temperatuurverloop echter anders zijn. Dit wordt ook wel gras-temperatuur genoemd. Tijdens een windstille en heldere nacht koelt het daar sterker af. Voorwerpen op het aardoppervlak en ook bomen,
struiken, bladeren en grassprietjes zenden voortdurend straling uiten verliezen onder die omstandigheden snel warmte. Voor de land- en
tuinbouw is het zeer belangrijk te weten wat de temperatuur bij het aardoppervlak is. Door tijdig maatregelen te nemen, zoals bijvoorbeeld beregening, kan veel schade aan gewassen worden voorkomen. |
|
Greenland double föhn: |
Een lokale wind op Groenland. Het is een, in principe, warme valwind met föhneigenschappen, die vanuit het binnenland zowel naar de west- als
naar de oostkusten waait. |
|
|
Greenwich Obversatorium (Bron:
InfoBritain) |
|
|
Greenwich Obversatorium: |
Het Observatorium bevindt zich op een heuvel in het gelijknamige Londense stadsdeel Greenwich
en is het meest bekend als ijkpunt van de meridiaan van Greenwich. Deze meridiaan loopt midden door het gebouw, een feit dat wordt aangeduid door een grasstrook over het naburige plein,
en sinds 2000 ook door een krachtige groene laser die over Londen en Essex schijnt.
Het observatorim werd ingehuldigd in 1675 door Koning Karel II van Engeland. Het oorspronkelijke huis werd ontworpen door Sir Christopher Wren, en was het eerste speciaal gebouwd wetenschappelijk onderzoeksstation in Groot-Brittannië. |
|
In 1884 kwamen astronomen overeen de
meridiaan door Greenwich als de nulmeridiaan
te beschouwen. Alle tijdzones zijn gebaseerd
op Greenwich. Nederland en het grootste deel
van
Europa liggen in de zone ten oosten
daarvan, waarin het een uur later is dan in
Greenwich,
de Midden-Europese Tijd. |
|
In 1948 verhuisde het instituut naar het
kasteel van Herstmonceux, bij am in
Oost-Sussex op zoek naar een meer heldere
hemel. De Isaac Newton Telescoop werd daar
gebouwd in 1967. In 1990 verhuisde het
instituut weer, en werd uiteindelijk in 1998
gesloten. Nog altijd valt een tijdbal elke
dag op exact 13:00. Dit gebruik werd bedacht
in 1833 door de astronoom John Pond. Er is
een museum van astronomische instrumenten en
navigatiehulpmiddellen. |
|
Gregale: |
Een sterke noordoostenwind in het midden en
westen van de Middellandse Zee. Deze waait
vooral
in het winterseizoen en voert buien
aan. De wind hangt vaak samen met een
koudeput waardoor grote onstabiliteit
optreedt. De buien gaan soms samen met
hagel. Deze wind duurt meestel enkele dagen,
maar soms bijna een week. Andere namen zijn Euroclydon, Euraquilo en Grigale. |
|
|
Grenslaag: |
De grenslaag wordt gevormd door de onderste paar honderd meter van de atmosfeer. De grenslaag is van groot belang voor weer en klimaat.
Wind, temperatuur en vocht in de onderste lagen van de atmosfeer kunnen van grote invloed op het weer aan de grond en zijn van belang voor
de verspreiding van luchtverontreiniging. Mist reikt vaak niet verder dan de grenslaag. |
|
Grenslaagmeteorologie: |
Deel van de meteorologie dat zich bezighoudt met het bestuderen van de gedragingen van de grenslaag. Het is een erg moeilijk onderdeel van de meteorologie, omdat de luchtbewegingen in de grenslaag door de invloed van het aardoppervlak zeer gecompliceerd en klein van schaal zijn. |
|
Gridpunt: (rasterpunt) |
Ten behoeve van de computerberekening met
(vaak wereldomvattende) meteorologische
modellen wordt op verschillende hoogten, een
netwerk van lijnen gelegd. Voor de
snijpunten (gridpunten
of roosterpunten)
worden, aan de hand van de waarnemingen, de
waarden van een groot aantal meteorologische
grootheden berekend. De computer berekent
vervolgens met behulp van een
aantal
natuurkundige wetten prognoses voor de
verschillende meteorologische grootheden op
die gridpunten. |
|
Grijze nachten: |
In Nederland is het gedurende de periode van
23 juli t/m 18 mei echt donker. De
nachtelijke sterrenhemel wordt nu niet
beïnvloed door het
zonlicht,behalve als de
maan schijnt.
Deze weerkaatst dan het deels
opgevangen zonlicht dat zich aan de
nachtelijke hemel verspreidt. In de
periode
van 19 mei t/m 22 juli komt de zon niet lager
dan 18 graden onder de horizon en
is er
astronomisch gezien geen sprake van
duisternis.
Dit zijn de grijze nachten'. De
genoemde data gelden voor midden Nederland.
Voor andere plaatsen in Nederland kan deze
periode enige dagen afwijken. |
|
Groene flits: |
Een van de mooiste natuurverschijnselen is
de groene flits. Wie eenmaal weet wat een
groene flits is, zal er bij iedere
zonsondergang op uit zijn
hem waar te nemen.
Toch zal een echte groene flits in alle
glorie slechts een paar maal in een heel
leven te zien zijn.
De groene flits manifesteert
zich wanneer
het laatste randje van de ondergaande zon
groen kleurt. Soms is dan alleen
het
bovenste stukje van de ondergaande zon
groen,
maar een heel enkele keer vormt de
groene flits zich
in een soort driehoek die
qua afmeting even groot is als de net
ondergaande zon.
Het verschijnsel duurt bij
ons
niet langer dan één seconde.
In de poolstreken waar een zonsopkomst of
-ondergang heel lang kan duren,
is wel een
groene 'flits' van vijftien minuten
waargenomen. |
|
Ontstaanswijze: Zonlicht dat door de
atmosfeer gaat, volgt niet helemaal een
rechte lijn, maar wordt een klein beetje
afgebogen. Dit effect is sterk genoeg om de
zon pas te zien ondergaan als de helft ervan
in werkelijkheid
al beneden de horizon is. Door dit effect is op 21 maart en op 23
september de daglengte overal op aarde
langer dan twaalf uur.
We noemen dit ook wel kimduiking. Nu is de hoeveelheid afbuiging
afhankelijk van
de golflengte en dus de
kleur van het licht. Het is daarbij zo dat
de blauwe en groene kleuren van de zon het
laatst verdwijnen bij zonsondergang. Inversie aan het aardoppervlak, doorgaans
met een hoogte van enkele tientallen meters.
Grondinversies komen meestal in de nacht
voor,
het meest nadrukkelijk in het
winterhalfjaar, tijdens een stralingsnacht.
Vlak aan het aardoppervlak koelt de lucht
sterk af, zodat deze veel kouder kan worden
dan de luchtlaag daar direct boven.In
dergelijke gevallen is er geen uitwisseling
met de luchtlaag vlak boven de
grondinversie. Overdag wordt, bij voldoende
instraling van de zon, de lucht aan het
aardoppervlak zodanig verwarmd dat de
grondinversie verdwijnt. In de zomer gaat
dit vanzelfsprekend gemakkelijker dan in de
winter. Vandaar dat een hardnekkige grond
inversie in de winter nogal eens aanleiding
geeft tot de opzameling
van vocht en
luchtverontreiniging onder
zon inversie en
eventueel de vorming van mist en zelfs smog. |
|
Grondmist: |
Mistlaag dicht bij de grond beneden
ooghoogte. Mist kan zich vormen door
afkoeling van zeer vochtige lucht of door
menging van koude met
warme vochtige lucht.
De eerste grondmist ontstaat vaak in de
buurt van sloten en vochtige plaatsen boven
weilanden. De koeien staan vaak
alleen met
hun poten in de mist. |
|
Grondtemperatuur: (bodemtemperatuur)
|
Temperatuur in de grond. Deze wordt op
diepten van 5, 10,20, 50 en 100 cm gemeten.
De grondtemperatuur is een grootheid van
niet te onderschatten betekenis. Wanneer
bijvoorbeeld
na een langdurige vorstperiode
de temperatuur aan de grond tijdens de nacht
net boven het vriespunt blijft, maar in de
grond de temperatuur een paar graden onder
nul is, kunnen de
wegen toch
plotseling
bevriezen door de kou die nog
in de grond
zit en door geleiding aan het oppervlak
verschijnt. Dit verschijnsel is het beruchte
opvriezen. Soms wordt ten onrechte
de
grastemperatuur, de temperatuur op 10 cm
hoogte, ook grondtemperatuur genoemd. |
|
Grondthermometer: |
Instrument waarmee de grondtemperatuur wordt
gemeten. Hiertoe wordt een glasthermometer
met een verlengde steel gebruikt, die gevuld
is
met kwik. Het reservoir is ingegraven op
de vereiste diepte. Tot een diepte van 50 cm
hebben de thermometers een schaal van -20°
tot +40° C,
die van 100 cm loopt van -15°
tot +40°C. Ook grondthermometers worden
regelmatig geijkt. |
|
Growler: |
In zee drijvend brok ijs, afgebroken van een
hummock of een ijsberg, met een doorsnede
van ten minste een halve meter tot maximaal
10 m. |
|
Gusting: (Uitschieters of
windstoten) |
De term wordt voornamelijk gebruikt in de
luchtvaart waarmee men dan bijv. windstoten
bedoeld. Bijvoorbeeld: wind 15 knopen,
uitschietend tot 29 knopen. |
|
Guur weer: |
Beschrijvende term voor een weertype. Bij
guur weer is er veel wind (boven land 5 Bft
of meer), veel bewolking, een hoge relatieve
vochtigheid
en vallen er vaak ook nog buien.
De term guur weer wordt vooral in het
winterhalfjaar gebruikt. |
|
|
|
|