|
Meteorologische encyclopedie - hoofdstuk I |
|
IAC: |
Internationale Analyse Code: Een
internationaal codebericht waarmee analyses
van bepaalde meteorologische grootheden
worden uitgewisseld. |
|
IAC FLEET: |
Verkorte versie van de IAC (Internationale
Analyse Code) ten behoeve van de
scheepvaart. Schepen onderweg kunnen op die
manier op de
hoogte blijven van de
weersontwikkelingen op de zeeën en oceanen |
|
ICAO: |
International Civil Aviation Organisation |
|
ICAO standaardatmosfeer: |
De standaardatmosfeer is een internationaal
vastgelegd theoretisch model van de
aardatmosfeer, waarbij de druk, temperatuur
en luchtvochtigheid een vaste grootte
hebben, afhankelijk van de hoogte boven het
aardoppervlak.
Daarmee liggen ook
grootheden
als de viscositeit en de dichtheid vast. |
|
ICAO-standaardatmosfeer wordt veel gebruikt,
m.n. ten behoeve van de
ijking van vliegtuiginstrumenten. Zij gaat
op zeeniveau uit van een temperatuur van
15°C en een luchtdruk van 1013,2hPa. De
verticale temperatuurgradiënt bedraagt
0,65°C per 100 m
tot aan de tropopauze,
die op 11.784 m ligt. |
|
IJkcertificaat: |
De praktijk heeft uitgewezen dat alle
meetinstrumenten na verloop van kortere of
langere
tijd minder nauwkeurig gaan
aanwijzen. Nagenoeg alle meteorologische
instrumenten
worden daarom met regelmatige
tussenpozen
ICAO-standaardatmosfeer wordt veel gebruikt, m.n. ten behoeve van de ijking van vliegtuiginstrumenten. |
|
|
Luchtdruk hPa |
Hoogte mtr |
Hoogte Ft |
Temp °C |
1000 |
111 |
364 |
14 |
850 |
1457 |
4781 |
5 |
700 |
3012 |
9882 |
-5 |
500 |
5574 |
18829 |
-21 |
300 |
9164 |
30065 |
-44 |
250 |
10363 |
33999 |
-52 |
200 |
11784 |
38662 |
-56 |
100 |
16810 |
53082 |
-56 |
50 |
18442 |
60501 |
-56 |
|
|
Zij gaat op zeeniveau uit van een temperatuur van 15°C en een luchtdruk van 1013,2hPa. De verticale temperatuurgradiënt bedraagt 0,65°C
per 100 m tot aan de tropopauze, die op 11.784 m ligt. |
|
IJs: |
Water dat bevroren is of de bevroren
bovenste laag van water. Vorming en aangroei
van natuurijs hangen onder meer af van
temperatuur,
wind, bewolking en vochtigheid,
stroomsnelheid, diepte en ligging van het
water. Het ontstaat wanneer water wordt
afgekoeld beneden het
vriespunt (0°C). Ijs
bestaat in verschillende soorten: bevroren
water, sneeuw, ijzel, rijp.
In sommige
winters vormt zich in ons land een ijslaag
van 10 cm of meer, voldoende om te
schaatsen. |
|
Ijsaangroei: |
De vorming, aangroei van natuurijs is een
uiterst ingewikkeld proces dat van
verscheidene factoren afhangt. Niet alleen
de temperatuur,
maar ook wind, bewolking en vochtigheid zijn
van grote invloed. Ook de stroomsnelheid,
diepte en ligging van het water spelen een
belangrijke rol.
Op stilstaand water vormt zich eerder ijs
dan in een stromende rivier, maar naarmate
de waterplas
dieper is duurt het langer
voordat ijsvorming optreedt. Onder bruggen
gaat de ijsvorming langzamer omdat de
uitstraling daar minder sterk is net als
onder een wolkendek. |
|
Bewolking tempert 's nachts de afkoeling,
maar beschermt het ijs overdag tegen de
warme zon. Is de lucht echter droog dan is
ook de verdamping groot, waardoor veel
warmte aan het water
wordt onttrokken. Onder
die omstandigheden zal het ijs ook bij een
luchttemperatuur van iets boven
het
vriespunt aangroeien. In vochtiger lucht is
dat niet het geval en zal bij temperaturen
boven nul water op het ijs komen te staan. |
|
Wind zal het bevriezingsproces in de regel
versnellen, omdat de warmte die vrijkomt bij
bevriezing dan snel wordt afgevoerd. Waait
het echter
hard dan wordt de bevriezing
juist vertraagd, omdat het water dan goed
mengt en het warme bodemwater omhoog komt.
Zo blijven de voor schaatsers
zo verraderlijke wakken bestaan, die tijdens
een winderige vorstperiode dagenlang open
kunnen blijven. Onder een laag sneeuw groeit
het ijs in de regel minder snel aan. Het
gewicht van de sneeuw kan het ijs onder
water duwen. Vooral verse sneeuw is
bovendien een slechte warmtegeleider,
waardoor het ondergesneeuwde ijs nauwelijks
warmte verliest en bevriezing wordt
tegengegaan. |
|
Het KNMI heeft op grond van deze factoren
computerberekeningen uitgevoerd van de
ijsdikte in Midden-Nederland over de
afgelopen 30 jaar.
Een ijslaag van meer dan 10 cm komt in
sommige winters gedurende tientallen dagen
voor. In de winter van 1991 was dat op 18
dagen het
geval,
in de zeer strenge winter van 1963 zelfs op
80 dagen. Die winter moet het ijs een dikte
hebben gehad van ruim 40 cm. In de winter
van 1996
bereikte het ijs een dikte van 25 cm en dat
was 3 tot 4 cm minder dan in de winter van
1979 en in de winters van 1985, 1986
en
1987.
Op 11 januari 1997, aan het eind van de
eerste vorstperiode, was het ijs in De Bilt
aangegroeid tot 32 cm en daarmee hadden we
de
dikste ijslaag sinds de winter van 1963. |
|
IJsafzetting: |
Afzetting van ijs op onderdelen van
vliegtuigen en helikopters tijdens de
vlucht. Vroeger werden
vliegtuigen, door te
weinig reservevermogen van de
vliegtuigmotoren, nogal eens gedwongen
voortijdig te landen door ijsafzetting. |
|
Tegenwoordig hebben de vliegtuigen
mechanische of thermische installaties om
tijdens de vlucht ijs van
de vleugels te
verwijderen. Helikopters zijn echter nog
steeds erg gevoelig voor ijsafzetting op de
wieken. IJsafzetting vindt vooral plaats
wanneer een vliegtuig door
een wolk vliegt
waarin zich onderkoelde waterdruppels
bevinden. |
|
IJsdag: |
Van een ijsdag is sprake wanneer gedurende
een etmaal de temperatuur (op 1,5 meter
hoogte) op enig moment niet boven het
vriespunt is gekomen. De maximum temperatuur ligt dus ook beneden het vriespunt. |
|
|
|
IJsafzetting op een vliegtuigvleugel
(Bron: Kees Floor) |
|
|
IJsdikte: |
De vorming, aangroei van natuurijs is een uiterst ingewikkeld proces dat van verscheidene factoren afhangt. Niet alleen de temperatuur, maar ook wind, bewolking en vochtigheid zijn van grote invloed. Ook de stroomsnelheid, diepte en ligging van het
water spelen een belangrijke rol.
Op stilstaand water vormt zich eerder ijs
dan in een stromende rivier, maar naarmate
de waterplas dieper is duurt het langer
voordat ijsvorming optreedt.
Onder bruggen
gaat de ijsvorming langzamer omdat de
uitstraling daar minder sterk is net als
onder een wolkendek. |
|
Bewolking tempert 's nachts de afkoeling,
maar beschermt het ijs overdag tegen de
warme zon. Is de lucht echter droog dan is
ook de verdamping groot, waardoor veel
warmte aan het water
wordt onttrokken. Onder
die omstandigheden zal het ijs ook bij een
luchttemperatuur van iets boven
het
vriespunt aangroeien. In vochtiger lucht is
dat niet het geval en zal bij temperaturen
boven nul water op het ijs komen te staan. |
|
Wind zal het bevriezingsproces in de regel
versnellen, omdat de warmte die vrijkomt bij
bevriezing dan snel wordt afgevoerd. Waait
het echter hard dan wordt de bevriezing
juist vertraagd,
omdat het water dan goed
mengt en het warme bodemwater omhoog komt.
Zo blijven de voor schaatsers
zo verraderlijke wakken bestaan, die tijdens
een winderige vorstperiode dagenlang open
kunnen blijven. Onder een laag sneeuw groeit
het ijs in de regel minder snel aan. Het
gewicht van de sneeuw kan het ijs onder
water duwen. Vooral verse sneeuw is
bovendien een slechte warmtegeleider,
waardoor het ondergesneeuwde ijs nauwelijks
warmte verliest en bevriezing wordt
tegengegaan. |
|
Het KNMI heeft op grond van deze factoren
computerberekeningen uitgevoerd van de
ijsdikte in Midden-Nederland over de
afgelopen 30 jaar.
Een ijslaag van meer dan 10 cm komt in
sommige winters gedurende tientallen dagen
voor. In de winter van 1991 was dat op 18
dagen het geval,
in de zeer strenge winter van 1963 zelfs op
80 dagen. Die winter moet het ijs een dikte
hebben
gehad van ruim 40 cm |
|
In de winter van 1996 bereikte het ijs een
dikte van 25 cm en dat was 3 tot 4 cm minder
dan in de winter van 1979 en in de winters
van 1985,
1986
en 1987. Op 11 januari 1997, aan het eind
van
de eerste vorstperiode, was het ijs in
De Bilt aangegroeid tot 32 cm en daarmee
hadden
we de
dikste ijslaag sinds de winter van
1963.Omhoog |
|
IJsdriehoek: |
Luchtlaag op enige hoogte, waarin de
temperatuur beneden 0°C is, terwijl de
luchtlagen eronder en erboven warmer zijn.
Op een Θ s,p-diagram
heeft de temperatuurkromme in dat gebied de
vorm van een driehoek. Een ijsdriehoek kan
aanleiding zijn tot de vorming van ijzel.
Neerslag die
uit
de erboven gelegen warme laag valt, wordt in
de koude luchtlaag onderkoeld.
Voor de
luchtvaart is dit fenomeen ook tamelijk
gevaarlijk,
omdat de vliegtuigen in zon
ijsdriehoek extra veel last hebben van
ijsafzetting. |
|
IJsheiligen weer: |
IJsheiligen is de naam voor een aantal
katholieke heiligen, van wie de naamdagen
vallen in de periode van 11 tot 15 mei. Deze
periode wordt eveneens IJsheiligen genoemd.
Volgens de volksweerkunde zijn dit de
laatste dagen in het jaar waarop nog
nachtvorst op kan treden. Een slordige
interpretatie van deze volkswijsheid heeft
geleid tot het misverstand dat er met
IJsheiligen een verhoogde kans op nachtvorst
zou zijn. |
|
Tot de ijsheiligen worden gerekend:
Mamertus (11 mei), Pancratius (12 mei),
Servatius van Maastricht (13 mei),
Bonifatius van Tarsus (14 mei), Sophia van
Rome (15 mei) |
|
De naamdagen van de genoemde IJsheiligen
vormen een periode in mei die wordt gezien
als de grens tussen weer met mogelijk
nachtvorst en zomers weer. Het kan wel eens
gebeuren dat na
half mei nog nachtvorst
optreedt, maar die kans is heel klein. |
IJsheiligen is een van de oudste en wellicht
bekendste begrippen uit de volksweerkunde.
De eerste berichten over deze strenge
heren dateren
van rond het jaar 1000.
De naam IJsheiligen
komt van de naamdagen van vier heiligen die
hierboven genoemd zijn. Drie is het
heiliggetal en daarom rekent men in de
meeste landen maar drie tot de IJsheiligen.
In sommige landen wordt St. Mamertus niet
meegeteld, in andere landen hoort
St. Bonifatius er niet bij. Deze heilige is
niet de bekende Bonifatius, (bijgenaamd de
Apostel van Duitsland),
die in 754 te Dokkum
werd vermoord, want die heeft zijn feestdag
op 5 juni. Zijn naamgenoot, de IJsheilige
Bonifatius, was een Romeins burger die in
307 de marteldood stierf tijdens
de
christenvervolgingen onder keizer Diocletianus. |
|
Sommige landen, waaronder Duitsland,
Hongarije en Zwitserland, rekenden in het
verleden ook 15 mei (ook wel aangeduid als
koude Sophie) nog
tot de IJsheiligen. Dat gebruik dateert
uit
de 11e eeuw, toen Sophie beschermvrouwe
tegen nachtvorst was. In het Alpengebied
werden indertijd
op die dagen vuren
ontstoken ter bescherming tegen de vorst. De
IJsheiligen ontlenen
hun benaming aan het
gevaar van koud voorjaarsweer voor het
gewas, dat in deze tijd in volle bloei
staat. Een late vorstnacht kan in deze
periode veel schade aanrichten.
Het is
echter niet zo dat tijdens de IJsheiligen de
kans op een overgang naar koud weer groter
is dan op andere dagen in het voorjaar.
Abrupte temperatuurveranderingen, die onder
andere het gevolg zijn van het nog relatief
koude zeewater, zijn kenmerkend voor dit
hele jaargetijde en kunnen ook in juni nog
voorkomen.
Wel neemt na half mei de kans op vorst sterk
af en aan het eind
van deze maand zijn
temperaturen onder nul heel uitzonderlijk.
In dat opzicht markeren de IJsheiligen
meestal de overgang naar een periode met een
meer zomers karakter, maar in 1998 begon de
zomer al eerder en
ontstond het
karakteristieke IJsheiligenweer met vorst
aan de grond in de tweede helft van mei. In
2006 kwam in de nacht van 2 op 3 juni in
Nederland nog nachtvorst voor. De
IJsheiligen houden zich lang niet altijd aan
hun data. |
|
IJskap: |
Een ijskap is een koepelvormige,
aaneengesloten ijsmassa van grote omvang. Op
Aarde bevinden zich twee grote ijskappen, te
weten de Groenlandse ijskap en de
Antarctische ijskap. Daarnaast bevinden zich
op Aarde nog talloze kleinere ijskappen,
bijvoorbeeld de Vatnajökull op IJsland, de
Hardangerjøkulen in Noorwegen en de
Agassiz-ijskap op
Ellesmere Island in Arctisch Canada. |
|
De Antarctische ijskap is 12 miljoen km2
groot, en bevat 29 miljoen km3 ijs. Dat is
90%
van al het bevroren zoetwater op aarde.
De Groenlandse ijskap is 1,7 miljoen km2 in
oppervlakte, en heeft een inhoud van circa
3 miljoen km3, 9% van het bevroren zoetwater
op aarde. IJskappen buiten Antarctica en
Groenland bedekken ongeveer 121.000 km2. |
|
In ijstijden hebben er op aarde meer dan
twee grote ijskappen bestaan. In het gebied
van Noorwegen, Zweden, Finland,
de Baltische
staten en Noord-Rusland bevond zich de grote
Fennoscandische ijskap, en in Noord-Amerika
de Laurentide ijskap en de aangrenzende
Cordillera ijskap in de Rocky Mountains. In
Zuid-Amerika bevond zich de Patagonische
ijskap.Gebieden die bedekt zijn met een
ijskap, hebben een E-klimaat. |
|
IJskiemniveau: |
Het niveau waarbij de
luchttemperatuur ongeveer -12°C is en waar
de onderkoelde wolkendruppeltjes in
ijskristallen beginnen over te gaan. |
|
|
|
Satellietopname van de Antarctische
ijskap
(Bron: NASA) |
|
|
IJslanddepressie: |
Benaming voor een lagedrukgebied dat vaak
bij IJsland ligt en belangrijk is voor het
weer in West-Europa. In combinatie met het
hogedrukgebied
bij de Azoren is de
IJslanddepressie de sturende factor achter
de westcirculatie en het zachte en vochtige
weer waar we meestal mee te maken hebben. |
|
IJsmist: |
Hydrometeoor bestaande uit een verzameling
van een grote hoeveelheid zeer kleine ijs
kristalletjes, die in de lucht zweven en het
zicht aan het aardoppervlak beperken. Deze
vrij droge mist ontstaat wanneer zachte en
vochtige lucht over een zeer koud
aardoppervlak strijkt, bijvoorbeeld
in de
winter over een ijs vlakte of een besneeuwd
of bevroren landschap. Het horizontale zicht
is minder dan 1 km. |
|
IJsnaaldjes: (poolsneeuw) |
Treden op bij strenge kou (temperaturen
beneden -10°C). Overdag zal de zon ze doen
'zilveren'. Heel fijne ijskristallen zweven
dan voorbij. |
|
IJsnevel: |
Hetzelfde als ijsmist maar dan met een
horizontaal zicht tussen 1 en 2 km. |
|
IJsplaatjes: (ijsnaalden) |
Neerslag die uit een wolken loze hemel valt
in de vorm van zeer kleine ijskristallen. De
ijskristallen zijn vaak zo klein, dat ze in
de lucht schijnen te zweven. Ze zijn vooral
zichtbaar
wanneer zij in het zonlicht
schitteren. Deze hydrometeoor, die dikwijls
in de poolstreken wordt waargenomen,
komt in een stabiele atmosfeer bij zeer lage
temperaturen voor.
De waterdamp in de lucht
kristalliseert dan rechtstreeks uit en gaat
niet eerst
over
in de vloeibare fase. |
|
IJsplek: |
Gladde plek ontstaan door het aanvriezen van
het aanwezige water op het wegdek. |
|
IJsregen: |
In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt,
is ijsregen geen hagel of korrelhagel.
Bovendien valt ijsregen nooit uit
buienwolken. IJsregen komt
voor tijdens en
rond het invallen van de dooi.
In dergelijke
gevallen is de warmere lucht op enige hoogte
al doorgedrongen, maar vriest het aan
de
grond nog steeds. Neerslag die op enige
hoogte gesmolten is, bevriest dan weer
tijdens de val door de koude luchtlaag nabij
de grond.
Het resultaat is
een neerslag van kleine kogelronde
ijsbolletjes die gewoonlijk vrijwel
doorzichtig zijn. Deze bolletjes zijn altijd
kleiner dan
5 mm. Tijdens een traag
doorzettende dooi kunnen afwisselend diverse
neerslagvormen voorkomen: sneeuw, ijsregen
of regen. Ook ijzel kan optreden. |
|
IJstijden: |
Het klimaat op aarde is een komen en gaan
van koude tijden en warmere periodes. Zo'n
140.000 jaar geleden was Noord-Europa bedekt
met
een ijskap die zich tot aan de Utrechtse
heuvelrug uitstrekte. De zeespiegel lag zo'n
120 meter onder het huidige niveau. Kort
daarop eindigde
deze
IJstijd waarbij de temperaturen opliepen.
Daarna volgde een nieuwe IJstijd, die bijna
100.000 jaar duurde. Zo'n 18.000 jaar
geleden begon
een snelle opwarming naar de
warmere periode waarin we nu leven. |
|
IJswolk: |
Wolk waarin alleen maar ijskristalletjes
voorkomen. Boven het nulgradenniveau zijn de
wolkendruppels in onderkoelde toestand. Hoe
lager de temperatuur in de wolk, des te
groter de kans dat
de onderkoelde
waterdruppels bevriezen. Boven een zekere
hoogte (niveau) zal al het onder koelde
water overgaan in ijs. De temperatuur
waarbij dat gebeurt, varieert sterk van wolk
tot wolk, namelijk van -15 tot -40°C. In de
meeste wolken zullen echter bij een
temperatuur lager dan -23°C alleen maar
ijskristallen voorkomen. |
|
IJszuil: |
IJs kan soms uitgroeien tot een zuil. Als
het water in bijvoorbeeld een pannetje
bevriest,
vormt
zich eerst aan de bovenzijde ijs.
Water dat ijs wordt zet zo'n 10% uit; daarom
drijft ijs op water. Als de bovenste ijslaag
zich goed aan de wand hecht en de pan niet
barst, zoekt het water zich
een uitweg door
de dunste plek van het ijs, ergens bij het
midden. Omdat het koud is bevriest het
gelijk als een soort krater. In het midden
van die krater stijgt voortdurend water op
dat bevriest.
De krater groeit uit tot een
soort zuil. (foto rechts) |
|
IJzel: |
Ontstaat wanneer regen of motregen
onderkoeld is. Bij aanraking met de grond of
met
voorwerpen bevriezen de druppels
en
ontstaat er een ijslaag. Een dag met ijzel
is een dag
dat ijsafzetting is waargenomen, veroorzaakt
door het bevriezen
van onderkoelde regen- of
motregendruppels op voorwerpen of op het
aardoppervlak. Ook dagen waarop ijsregen
(= bevroren regen) valt, rekenen we tot
ijzeldagen.
|
|
|
|
IJszuil (foto: A.H. Woudstra) |
|
|
Impulsgolf: |
Impulsgolven zijn enorme vloedgolven van
enkele tientallen meters hoog en zich
verplaatsend met snelheden van meerdere
honderden kilometers
per uur. Zij komen vooral voor in het gebied
van de Stille Oceaan en randzeeën. Deze
vloedgolven ontstaan door onderzeese
aardbevingen vanaf sterkte 7 op de schaal
van Richter. Langs de bedreigde kusten werd
een "tsunami waarschuwingsdienst" opgericht
met meetinstrumenten die permanent het
gemiddelde zeeniveau controleren en
waarschuwen wanneer plotse dalingen
optreden. |
|
In cloud scavenging: |
De aanwezigheid van polluerende deeltjes in
de atmosfeer (o.a. condensatiekernen) binden
waterdamp waarna druppeltjes worden gevormd
en de wolk 'regent uit'. De lucht wordt
'gereinigd'. |
|
Imbat: |
De lokale naam voor een zeebries in het
oostelijk bekken van de Middellandse Zee,
langs de Turkse westkust in de streek van
Izmir. |
|
Indian summer: |
Periode van 10 tot 14 dagen in het begin van
de herfst met mooi en rustig zomers weer.
Kenmerkend zijn de fraaie kleurige
zonsondergangen en warme avonden. De term
komt uit Amerika. |
|
Indifferent: |
Een toestand in de atmosfeer waarbij een
luchtdeeltje dat daalt of stijgt,
adiabatisch afkoelt of opwarmt maar steeds
de gelijke temperatuur aanneemt als de
omringende lucht.
Het zal dus steeds op
dezelfde positie blijven. |
|
Industriële cumulus: |
Soms te zien in het Botlek-gebied. Door de
uitstoot van warmte en vocht ontstaat op
beperkte schaal convectie, waardoor in een
overigens strakblauwe hemel alleen boven het
industriegebied enkele cumulus-wolken
ontstaan. Een enkele keer kan daar zelfs een
kleine bui uit vallen. |
|
Industriële mist: |
Om mist te vormen zijn condensatiekernen
nodig, kleine vaste of vloeibare deeltjes
waaraan het water zich kan hechten zodat
druppeltjes
ontstaan. Condensatie kernen
zijn bijvoorbeeld zoutkristallen boven zee
of stof in de lucht. Dat stof is vaak
afkomstig van industrierook of
verkeer.
In gebieden met vervuiling kan zich sneller
mist vormen dan in schone lucht. Tijdens de
jaarwisseling kunnen kruitdampen afkomstig
van vuurwerk een extra zetje om mist te
vormen of waar al mist was deze potdicht te
maken. |
|
Inferno: |
Lokale aflandige wind langs de oevers van
het Lago Maggiore in Italië. |
|
Inflow: |
Veel gebruikt woord in het vakjargon dat
letterlijk 'toevloed' of 'toestroming'
betekent. Het wordt veelvuldig gebruikt om
een duidelijk omlijnde
(zowel in tijd als geografisch) aanvoer of
toestroming van een bepaalde luchtmassa in
een voorspellingsgebied aan te duiden of aan
te kondigen, geassocieerd met een markante
weersverandering. |
|
Infrarood: |
Is de naam van de elektromagnetische
straling waarvan de golflengte groter is dan
deze van het zichtbare licht. Infrarode
straling noemt men
ook wel eens
warmtestraling. n) valt, rekenen we tot
ijzeldagen. |
|
Infrarood hygrometer: |
Apparaat voor het meten van de relatieve
luchtvochtigheid op basis van infrarode
lichtbundels. In het midden van de vorige
eeuw ontwikkelde het
US Weather Bureau deze
apparatuur.
Het geheel bestaat uit een
projector, detector en een recorder. De
werking is als volgt: vanuit de projector
worden twee infrarood lichtbundels met
verschillende golflengten, horizontaal
door
een luchtlaag gezonden. Eén golflengte kan
door waterdamp worden geabsorbeerd. In de
detector kan het energieverschil tussen de
beide invallende lichtstralen worden
gemeten.
In de recorder worden deze gegevens
dan omgezet in relatieve
vochtigheidsprocenten. Het toestel blijkt
zeer nauwkeurig te meten, ook nog bij
extreem lage tempeaturen te functioneren
en bij uiterst geringe vochtigheidswaarden.
|
|
Instraling: |
Hoeveelheid zonne-energie die het
aardoppervlak bereikt. Omdat bij de polen de
zonnestralen schuin invallen, is de
hoeveelheid instraling per
oppervlakte-eenheid daar kleiner dan in
gebieden
rond de evenaar. Dit wordt
versterkt doordat de zonnestralen bij de
polen een langere weg door
de dampkring
moeten afleggen, waardoor een deel van de
energie verloren gaat. Bovendien wordt door
het witte poolijs nog een vrij groot deel
van de straling direct gereflecteerd naar de
ruimte. Bij de evenaar bestaat een energie-overschot, resulterend in hoge
temperaturen. |
|
INTER: |
Afkorting die vooral wordt gebruikt in de
TAF en de TREND. Deze term moet worden
gebruikt wanneer men verwacht dat de
weerstoestand
veelvuldig zal veranderen gedurende korte
perioden.
De veranderingen treden vaker op
dan bij TEMPO. |
|
Intermediate hours: |
Meteorologische waarnemingen worden overal
op de wereld op hetzelfde tijdstip en op
dezelfde manier verricht. De tijd wordt
overal aangegeven
in uren GMT. De intermediate hours zijn 0300, 0900, 1500 en
2100 GMT. De waarnemingen die op die uren
worden verricht hebben een wat
groter
verspreidingsgebied dan die van de non-standard hours. |
|
Interferentie: |
Schijnsel dat golven uit verschillende richtingen elkaar versterken of uitdoven.
Dit komt bijvoorbeeld voor bij
lichtgolven en bij golven op een wateropppervlak. |
|
Inter Tropische Convergentie Zone:
|
Vroeger ook wel "equatoriaal front" genoemd.
Dit gebied, gesitueerd in de
buurt van de
thermische evenaar,
is ontstaan als gevolg
van overheersende convergerende
grootschalige windsystemen zoals de NO- en ZO-passaten, moesson winden en bijv. over
Afrika de "Harmattan" winden.
Over de
oceanen is deze gordel gelieerd met de zone
van de "Doldrums".
De ITCZ vertoont een
seizoensgebonden verschuiving van noord naar
zuid.
Meer noordwaarts gedurende de zomerperiode
in het noordelijk halfrond
en meer
zuidwaarts (t.o.v. de evenaar) tijdens de
zomer in het zuidelijk halfrond. Deze chommeling is meer uitgesproken over de
continenten dan
over de oceanen. |
|
Het ITCZ weer is gekenmerkt door intense
convectieve activiteiten (wanneer miljarden
m³ lucht in de onderste
lagen van de
atmosfeer naar elkaar toestromen is er maar
één uitwijkmogelijkheid: omhoog
met als
gevolg cumulonimbi, buien en onweer)
afhankelijk van
de lokale dagelijkse
temperatuurschommelingen. Tijdens de
meest
noordelijke, resp. zuidelijke positie van de
ITCZ t.o.v. de geografische evenaar kunnen
er zich ook geïsoleerde en vrij vlakke
tropische depressies ontwikkelen.
De positie
en activiteit van de ITCZ is via
weersatellieten duidelijk te volgen. |
|
Het KNMI beschikt in Paramaribo over een
ozonmeetstation waar de ITCZ
twee keer per
jaar passeert. Hierdoor ligt het station in
een deel van het jaar
in lucht vanuit het
noordelijk halfrond en de rest van het jaar
in lucht vanuit
het zuidelijk halfrond.
Paramaribo is daarom een uitgelezen plaats
om lucht
uit zuidelijk en noordelijk
halfrond te onderzoeken. |
|
|
|
Hadley cellen |
|
|
Invalshoek: |
Hoek die de zonnestralen maken met het
aardoppervlak. Op hoge breedte (richting
polen) is deze hoek kleiner dan op lage
breedte.
De invalshoek is van grote invloed op de
heersende temperatuur. Twee factoren spelen
daarbij een belangrijke rol. Als de
zonnestralen loodrecht invallen, verwarmen
ze een kleiner stuk aardoppervlak dan
wanneer ze schuin invallen.
Bij loodrechte
inval wordt de temperatuur dus hoger.
De tweede factor die meespeelt, is dat
schuin invallende zonnestralen een langere
weg door de dampkring moeten afleggen dan
loodrecht
invallende zonnestralen. In de
dampkring verliezen de zonnestralen energie
door weerkaatsing e.d. Bij de polen
reflecteert het witte poolijs
bovendien een
deel van de stralen direct weer de ruimte
in. |
|
|
Rook die niet verder kan stijgen
door een inversielaag (Foto:
Wikipedia) |
|
|
Inversie: |
Een inversie is een term uit de meteorologie
die aangeeft dat de temperatuur in een laag
van de atmosfeer een omgekeerd verloop heeft
dan normaliter het geval is. Normaal wordt
het steeds kouder, hoe hoger men in de
troposfeer
(onderste 11 km. van de
atmosfeer) komt.
Bij een inversie wordt het over een gedeelte
van de hoogte steeds warmer. |
|
Doordat in koude lucht zwaarder is dan warme
lucht, heeft koude lucht de neiging om te
dalen terwijl warme lucht de neiging heeft
te stijgen. Normalitair leidt dit tot een
zekere circulatie waarbij koude lucht aan de
grond wordt opgewarmd en warme lucht op
grotere hoogte afkoelt. In sommige situaties
krijgt de koude zware lucht de kans niet om
op te warmen en blijft op lagere hoogte
hangen. |
|
Een inversie treedt in Nederland vaak 's
zomers op, bij windstil en onbewolkt
weer gedurende de nacht. In dit geval komt
het doordat de bodem dan sterk afkoelt en de
lucht hierboven warm is na een warme dag. |
|
|
In Azië koelt het land 's winters enorm af
waardoor ook vaak een inversielaag kan
ontstaan. Op bergtoppen van 1500-2000 meter
kan het in
Siberië soms tot 20 graden warmer
zijn dan in de dalen als daar een
inversielaag blijft hangen.
Een inversielaag kan zichtbaar worden bij
een rookpluim uit een schoorsteen. Doordat
de warme lucht uit de rookpluim een relatief
warme luchtlaag tegenkomt, stijgt de
rookpluim niet verder
en verspreidt de rook
zich horizontaal. |
|
Men ziet dan een verticale
rookkolom, die zich plotseling op een
bepaalde hoogte horizontaal uitbreidt, alsof
de pluim bij een glazen plafond
is
aangeland. Smog treedt daardoor met name op
ten tijde van een inversie.
Naargelang het vormingsproces spreekt men
van een subsidentie-
invesie in
hogedrukgebieden, frontale-inversie,
stralings- of afkoelings-inversie op het
einde van koude wolkenloze nachten.
De
aanwezigheid van
een inversie(laag)
verhindert de vertikale uitwisseling in de
atmosfeer, waardoor bijv. vochtige, koude
lucht in de onderste lagen langer aanwezig
kan blijven met als gevolg langer
aanhoudende nevel of mist en toenemend
gevaar voor aandoeningen van de luchtwegen. |
|
Invest |
Een INVEST
in de
meteorologie
(afkorting
voor
onderzoeksgebied,
alternatief
geschreven
INVEST) is
een
aangewezen
gebied dat
gecontroleerd
wordt op
mogelijke
ontwikkeling
van
tropische
cycloon.
INVEST
worden
aangewezen
door drie
afzonderlijke
voorspellingscentra
in de
Verenigde
Staten: het
National Hurricane
Centre, het
Central
Pacific
Hurricane
Centre en
het Joint
Typhoon
Warning
Center. |
|
|
Intortus: |
Latijns voor: verwrongen, verward, grillig
gekromd. Een variëteit van de Cirrus
bewolking. |
|
Ionisatie: |
Het ontstaan van ionen (elektrisch geladen
deeltjes) in de materie door afsplitsing van
elektronen van moleculen of atomen. De
oorspronkelijke atomen of moleculen blijven
verder met overwegend positief geladen
deeltjes bestaan doch met een geringe
hoeveelheid elektronen. Een eerder
zwak ionisatieproces gebeurt in de onderste
lagen van de atmosfeer onder invloed van
kosmische- en radioactieve straling, door
fragmentatie
van regendruppels of door
onderlinge wrijving van door de wind
opgejaagde golven, sneeuwkristallen of zelfs
zandkorrels. Intensiever is de
ionisatie in
de hogere lagen van de atmosfeer, in de zgn.
ionosfeer. De graad van ionisatie is
maatgevend voor het elektrisch geleidendvermogen
van de atmosfeer. |
|
Ionosfeer: |
De luchtlaag van de atmosfeer die zich
uitstrekt van ongeveer 70 tot 700 km boven
het aardoppervlak. Het is het gebied van de
dampkring
waarin
zich ionisatieprocessen afspelen.
Het is
trouwens in dit gedeelte van de atmosfeer
dat het poollicht voorkomt. |
|
I.P.C.C.: |
Intergovernmental Panel for Climate Change.
Een internationale groep van de Verenigde
Naties die zich buigt over de klimaat
veranderingen. |
|
Irisatie: |
Fraaie parelmoerachtige kleuren die langzaam
in elkaar overgaan in wolken. Soms kunnen
hele wolken of wolkenbanken oplichten. Dat
gebeurt voornamelijk bij lenticulariswolken
dicht in de buurt van de zon. Iriserende
verschijnselen hebben waarschijnlijk te
maken met interferentie in ijskristallen,
waarbij de kleuren afhangen van de grootte
van wolkendeeltjes en de lichtinval. Licht
van de zon is een golfverschijnsel dat
breekt
door alle gelijkmatige kleine
wolkendruppeltjes. De parelmoerachtige
kleuren ontstaan door interferentie, net als
de kleuren
aan de binnenkant
van de
regenboog. |
|
Iriserende wolken: |
Verschijnsel dat bestaat uit fraaie,
parelmoerachtige kleuren waarmee soms hele
wolken of wolkenbanken kunnen oplichten. Het
meest komt dit
voor in altocumulus lenticularis,
waarbij de
kleureffecten in het algemeen zullen
optreden in de nabijheid van de zon, tot op
ca. 40° daarvan.
De irisatie wordt hoofdzakelijk veroorzaakt
door interferentie, waarbij de
kleuren
afhangen van de grootte van de
wolkendeeltjes en de wijze
waarop het licht
invalt. |
|
Isallobaar: |
Lijn die punten van gelijke
luchtdrukverandering met elkaar verbindt. De
luchtdrukverdeling op de weerkaarten is
vrijwel altijd aan verandering onderhevig.
De trekrichting van een lagedrukgebied wordt
aan de voorkant gekenmerkt door
luchtdrukdalingen en aan de achterzijde door
stijgingen van de luchtdruk. Bij een
hogedrukgebied is dat precies andersom.
Dat
wordt juist voorafgegaan door
drukstijgingen, terwijl de luchtdruk weer
gaat dalen zodra het zwaartepunt ervan is
gepasseerd. Uit het isallobarenpatroon kan
dus de
trekrichting en -snelheid van de
druksystemen worden afgeleid. |
|
Isallobarische wind: |
Het patroon van de sallobaren vertoont
maxima en minima. Een isallobarisch minimum,
ofwel een daalgebied (op de weerkaart
aangeduid met
een D), geeft aan dat op die plaats de
luchtdruk in een periode van drie uren
voorafgaande aan de waarneming is gedaald.
In een isallobarisch maximum, ofwel een
stijggebied (op de weerkaart aangeduid met
een S), is de luchtdruk juist gestegen.
Ergens tussen de daalgebieden en
stijggebieden in loopt de zgn.
nul-isallobaar, de lijn waar in de afgelopen
drie uren de luchtdruk gelijk is gebleven.
Er is een luchtverplaatsing,
een wind dus,
van de stijggebieden naar de daalgebieden.
Deze zgn. isallobarische wind is mede van
invloed op de richting en snelheid van de
wind. |
Isobaar: |
Lijn die punten met dezelfde luchtdruk
verbindt. Heinrich W. Brandes (1777-1834)
van de Universiteit van Breslau tekende
tussen 1816 en 1826 de allereerste
synoptische weerkaarten. Hij bracht de
weergegevens in kaart die in de tweede
helft
van de 18e eeuw waren verzameld door de Societas Meteorologica Palatina.
Hij stelde
vast dat stormen
steeds in de nabijheid van lagedrukgebieden
voorkomen. |
|
Buys Ballot maakte in de jaren zestig van de
negentiende eeuw de eerste schetsen van
weerkaarten waarop luchtdrukgegevens waren
te vinden. Op basis van deze gegevens en de
windinformatie die hij
erbij intekende
heeft
hij zijn Wet over het verband tussen wind en
luchtdruk ontwikkeld.
Buys Ballot: een verzameling van waarnemingen is alleen wetenschap, wanneer zij de waarnemingen met elkaar in verband brengt volgens de wet van oorzaak en gevolg. |
|
Isobarenpatroon: |
Patroon van isobaren, dat de verdeling van
de luchtdruk weergeeft op de
weerkaarten.
Het isobarenpatroon toont de ligging van
weersystemen,
zoals hogedrukgebieden, lagedrukgebieden,
troggen, enz. |
|
|
|
Een voorbeeld van isobaren |
|
|
Isobarisch conservatisme: |
Een grootheid wordt isobarisch conservatief
genoemd, wanneer de waarde van die grootheid
binnen zekere tijd (minimaal 12 uur) bij een
isobarisch proces niet of slechts in zeer
geringe mate verandert. |
|
Isobarisch proces: |
Proces waarbij de druk van de lucht die bij
het proces is betrokken, nagenoeg
ongewijzigd blijft. Zo verloopt een
horizontale luchtstroming vaak isobarisch. |
|
Isobath: |
Zie ook diktelijn. |
|
Isochronenkaart: |
Kaart waarop isochronen zijn opgetekend. De
meteoroloog krijgt op die manier een indruk
van de verplaatsingen van de betreffende
weersystemen
en fenomenen. |
|
Isochroon: |
Lijn die posities in de tijd van een bepaald
fenomeen verbindt. Voorbeelden daarvan zijn
de posities in drie- of zes-uurlijkse
stappen van een front,
de as van een trog of een rug of de
voorste
of achterste begrenzing van een regen- of
bewolkingsgebied. De route van de kern van
een
lagedrukgebied of van een hogedrukgebied
wordt gevolgd op een banenkaart. |
|
Isoseisten: |
Contourlijnen die plaatsen met gelijke
intensiteit verbinden. |
|
Isohyps: |
Lijn die punten met gelijke hoogte van een
bepaald drukvlak met elkaar verbindt. |
|
Isohyet: |
Lijn die plaatsen met een even grote
neerslag met elkaar verbindt. |
|
Isolijn: |
Lijn op een kaart of in een grafiek die
punten verbindt met een gelijke waarde. Zo
is een isobaar een lijn die punten met
gelijke luchtdruk verbindt.
Op alle punten op de 1020 hPa-isobaar
is de
luchtdruk gelijk aan 1020 hPa. Een isotherm
is een lijn die punten verbindt met een
gelijke temperatuur. |
|
Isotach: |
Isolijn die punten met gelijke windsnelheid
verbindt. Isotachen worden zowel op de
grondkaarten, als op de aërologische kaarten
getekend. |
|
Isotherm: |
Lijn die punten met dezelfde temperatuur
verbindt. Op de weerkaart bieden de
isothermen een overzicht van het verloop van
de temperatuur in
de wereld. Heinrich W.
Brandes (1777-1834) van de Universiteit van
Breslau tekende tussen 1816 en 1826 de
allereerste synoptische weerkaarten.
Hij bracht de weergegevens in kaart die in
de tweede helft van de 18e eeuw waren
verzameld door
de Societas Meteorologica
Palatina.
De allereerste kaart met isothermen werd in
1817 getekend door Alexander von Humboldt
(1769-1859). |
|
Isothermie: |
Een luchtlaag heeft een isotherme opbouw
wanneer de temperatuur in die luchtlaag in
de verticale richting niet verandert.
Een isotherme luchtlaag
is, evenals de inversie, absoluut stabiel
van opbouw. |
|
ITCZ: |
Zie Inter-Tropicale-Convergentie-Zone. |
|
|
|
|