|
Meteorologische encyclopedie - hoofdstuk S |
|
Saale-ijstijd: |
De op een na laatste ijstijd tot nu toe.
Voor Nederland erg belangrijk daar in deze
ijstijd de oppervlakte van ons land
grotendeels is veranderd.
Zie glaciaal. |
|
Saros reeks: |
Reeks van opeenvolgende zonsverduisteringen
met dezelfde kenmerken. Tussen twee
verduisteringen in een Saros-reeks zitten 18
jaren,
11 dagen en 8 uur. |
|
Saffir-Simpson, schaal van: |
In 1972 werd door het Tropical Prediction
Centre (nu beter bekend als het National
Hurricane Centre) de schaal van Saffir/Simpson
in gebruik genomen. In 1969 werd de schaal
door Herbert Saffir ontworpen. Robert
Simpson, destijds directeur van het Tropical
Prediction Centre, voegde
later de 'storm surge' (wateropzet boven het normale getij)
hieraan toe.
De Saffir/Simpson-schaal
bepaalt aan de hand van ondermeer luchtdruk,
stormvloed en maximaal gemiddelde
windsnelheden de sterkte van een orkaan. Aan
de hand van deze schaal is de mogelijke
schade van een
orkaan in te schatten. Voor de Atlantische
Oceaan gelden vijf categorieën, waarbij
categorie 5 de sterkste is. |
|
Cat |
Stormvloed
(mts boven normaal) |
minimum luchtdruk
in de kern |
1 Minuut Maximum Aanhoudende Wind |
Schade |
TD |
|
|
<63 |
|
TS |
|
|
63-118 |
|
Cat
1 |
1.2
- 1.6 mtr |
981
hPa of meer |
119-153 |
Lichte schade |
Cat
2 |
1.7
- 2.5 mtr |
965-980 hPa |
154-177 |
Dak- en vensterschade en belangrijke
schade aan
bomen en gewassen |
Cat
3 |
2.6
- 3.7 mtr |
964-945 hPa |
178-210 |
Grote schade met uitgebreide vernielingen
aan gebouwen |
Cat
4 |
3.8
- 5.4 mtr |
944-920 hPa |
211-250 |
Zeer groot: daken weggeblazen, veel waterschade
op de begane grond van
gebouwen aan de kust |
Cat
5 |
Hoger dan 5.4mtr |
minder dan 920 hPa |
>250 |
Catastrofaal: vrijwel alle daken
weggeblazen, evenals kleine lichtere bouwsels
en grote schade
aan gebouwen. |
Saharastof: |
Het zand dat stormen in de Sahara in de
lucht brengen kan door de wind op grote
hoogte in de atmosfeer afstanden afleggen
van duizenden kilometers. Onderweg komt het
stof dan meestal met regen omlaag, zodat het
uiteindelijk op het aardoppervlak
terechtkomt.
Met een zuidelijke wind kan het
zand uit de Sahara ook ons land bereiken.
Vooral na een
licht buitje vinden we het
vaak roodbruin gekleurde saharastof terug
op voorwerpen als auto's, daken
en tuinmeubilair.
Bij zwaardere regen spoelt
het zand weg en is er vaak niets meer te
zien. |
|
In de landen rond de Middellandse Zee valt
herhaaldelijk saharazand uit de lucht en ook
de Canarische Eilanden hebben er vaak mee te
maken. Soms steekt het zand uit de Sahara
zelfs de Atlantische Oceaan over en kan het
zelfs in Florida terechtkomen. In ons land
is saharastof in de 20e eeuw op zeker
vijftien dagen op uitgebreide schaal
voorgekomen en
veel vaker op kleine schaal,
steeds bij voor de tijd van het jaar warm
weer. Saharazand bevat verschillende
mineralen
en is soms al enkele dagen vóór
het ons land bereikt op de satellietfoto te
zien. |
|
Sahel: |
Lokale wind in Marokko en het zuidwesten van
Algerije. Het is een sirocco-achtige
zuidoostenwind, die vanuit de
Sahara-woestijn continentaal tropische lucht
(cTL) aanvoert. |
|
|
|
Saharastof bij de Canarische
eilanden op
11-02-2001:
NASA |
|
|
Samoen: |
Het is een siroccoachtige zuidoostenwind,
die vanuit Saoedi-Arabië, Irak en Syrië naar
Turkije waait. De wind heeft nog meer namen,
zoals simoom en samyel, naar het Arabische 'samm',
hetgeen 'de lucht bedervend' betekent,
en
het Turkse 'yel', dat 'wind' betekent. De
samoen waait ook in de Sahara, bij de
passage van een koufront.
In alle gevallen
wordt continentaal tropische lucht (cTL)
aangevoerd. |
|
Santa ana: |
Lokale wind in de buurt van Los Angeles, in
het zuiden van Californië. Het is een warme
valwind met föhneigenschappen, die waait uit
noord tot noordoost. Omdat deze wind vanuit
de Mojave-woestijn waait, heeft hij ook
duidelijke kenmerken van de sirocco. |
|
|
Meteosat satelliet |
|
|
Satelliet: |
De eerste weersatelliet werd in 1960
gelanceerd. Sindsdien is de satelliet een
van de belangsrijkste hulpmiddelen geworden
in de meteorologie, zowel voor de dagelijkse
weerberichten als voor onderzoek.
De
satellieten leveren niet alleen
wolkenbeelden maar
ook gegevens over infraroordstraling waaruit
temperatuur en vochtigheid wordt afgeleid.
Satellieten zorgen ook voor gegevens van
straling, wind, golfhoogtes, golfpatronen,
zeestromingen, ijskappen en nog veel meer.
Onderscheid wordt gemaakt tussen satellieten
die op een vast punt ten opzichte van de
aarde staan, de geostationaire satellieten
en satellieten die een cirkelvormige baan
over de polen beschrijven, de polaire
satellieten. |
|
De geostationaire, zoals de serie
Meteosat-satellieten kunnen door hun vaste
positie veel vaker opnamen maken van
eenzelfde gebied dan de polaire. De polaire
satellieten zijn vooral geschikt voor
details en brengen de poolstreken in beeld. |
|
|
Savanneklimaat: |
Zie A-klimaat. |
|
Scatterometer: |
De scatterometer is een radarinstrument op
een weersatelliet dat windsnelheid en
-richting meet boven wateroppervlakken. De
radarbundel
interfereert met cm-golfjes op het
zeeoppervlak die geforceerd worden door de
lokale windsnelheid en -richting. De
windinformatie betreft
gemiddelden over een gebied van 25 tot 100
km, afhankelijk van het instrument en de
verwerking van de gegevens. Lokale maximale
snelheden
in stormen en cyclonen zijn vaak
een factor twee groter dan de gemeten
gebiedsgemiddelde waarden. De scatterometer
is ook van nut
boven land en zeeijs, waar
het respectievelijk bodemvocht en de
ijsconditie bepaald. |
|
Schaal van Beaufort: |
De Ierse Sir Francis Beaufort (1774-1857)
introduceerde in 1838 een schaal om de
windkracht te kunnen bepalen en benoemen.
Hij baseerde zijn indeling op de zeilvoering
van een groot schip onder de winddruk van
een zwakke bries, storm of orkaan. Pas in
1873 werd de schaal van Beaufort
internationaal aanvaard en daarna verder
uitgebreid. Tegenwoordig is de schaal van
Beaufort een uitgebreide dertiendelige
schaal voor de windkracht gemiddeld over
tien minuten met omschrijvingen van de
gevolgen van wind op zee en boven land. |
|
Beaufort |
Snelheid
m/sec |
Snelheid
km/h |
Kopen |
Benaming
stoomschepen sinds 1898 |
0 |
0.0
- 0.2 |
0
- 1 |
0
- 1 |
Stilte |
1 |
0.3
- 1.5 |
1
- 5 |
1
- 3 |
Flauw
en stil / Zwakke wind |
2 |
1.6
- 3.3 |
6
- 11 |
4
- 6 |
Flauwe
koelte / Zwakke wind |
3 |
3.4
- 5.4 |
12
- 19 |
7
- 10 |
Lichte
koelte / Matige wind |
4 |
5.5
- 7.9 |
20
- 28 |
11
- 16 |
Matige
koelte / Matige wind |
5 |
8.0
- 10.7 |
29
- 38 |
17
- 21 |
Frisse
bries / Vrij krachtige wind |
6 |
10.8
- 13.8 |
39
- 49 |
22
- 27 |
Stijve
bries / Krachtige wind |
7 |
13.9
- 17.1 |
50
- 61 |
28
- 33 |
Harde
wind |
8 |
17.2
- 20.7 |
62
- 74 |
34
- 40 |
Stormachtig |
9 |
20.8
- 24.4 |
75
- 88 |
41
- 47 |
Storm |
10 |
24.5
- 28.4 |
89
- 102 |
48
- 55 |
Zware
storm |
11 |
28.5
- 32.6 |
103
- 117 |
56
- 63 |
Zeer
zware storm |
12 |
>
32.6 |
>
117 |
>
63 |
Orkaan |
|
Schaapscheederskou: |
Periode omstreeks 5 t/m 20 juni. Zomerweer
in juni houdt zelden de hele maand stand.
Meestal draait de wind na de eerste zomerse
of zelfs tropische dagen van zuid naar
noordwest
of noord. Daarmee stroomt
aanzienlijk koudere lucht uit het
Noordzeegebied Europa binnen.
Boven de
nog relatief koude Noordzee ligt
dan vaak een grijs wolkendek of een
mistgebied
dat met de noorwestelijke
stroming onze kant op komt.
De felle juni-zon maakt dan plaats voor een
grijs wolkendek en zeker in de wind is het
ronduit koud. Zo'n weersomslag van warm
en
zonnig naar
koel en somber is in juni niet ongewoon.
Schaapscheerders maakten vroeger van deze
grijze koele periode gebruik om de schapen
te scheren, vandaar de benaming
Schaapscheerderskou. Meestal houdt dat koele
en sombere weer wel enkele dagen aan, zodat
de kale huid van de schapen niet
blootgesteld wordt aan de felle zon. |
|
Schaduwhelling: |
Kant van een berg of heuvel die niet gericht
is naar de zon. Op het noordelijk halfrond
is dit de noordkant van de berg, op het
zuidelijk halfrond de zuidkant. Op de
schaduwhelling schijnt
de zon minder uren
per dag, waardoor de temperatuur er lager is
dan op de zonnehelling. Bepaalde gewassen
zullen daarom niet op de schaduwhelling,
maar wel op de zonnehelling verbouwd kunnen
worden. Het bekendste voorbeeld is de
wijnbouw, die vaak alleen aan de zonkant van
de berg. |
|
Scheepswaarnemingen: |
Meteorologische waarnemingen op zee zijn van
groot belang voor weersverwachtingen en
klimaatonderzoek. KNMI-oprichter en
meteoroloog
Buys Ballot heeft in de 19e eeuw
het
verrichten van waarnemingen aan boord
van schepen sterk gestimuleerd. Satellieten,
weerboeien en vliegtuigen bieden
tegenwoordig veel gegevens van het weer
boven zee.
Op de oceaan zijn inmiddels meer
dan 500 zwevende boeien operationeel.
Daarnaast zijn waarnemingen aan boord van
schepen nog steeds onmisbaar. Vandaag de dag
worden op uurlijkse of zesuurlijkse basis
iedere dag ruim 40.000 scheepswaarnemingen
uit 14 landen over de wereld uitgewisseld.
De gegevens worden niet meer in
scheepsjournalen geschreven,
maar direct in de computer ingevoerd en via
een telecommunicatienetwerk verspreid. |
|
Scheepsweerbericht: |
Weerbericht ten behoeve van de beroepsmatige
en de recreatieve scheepvaart betreffende de
gehele Noordzee, opgesteld door de Maritiem
Meteorologische Dienst (MMD) van het KNMI.
De Noordzee is, volgens internationale
afspraak, ingedeeld in een aantal
districten.
Het scheepsweerbericht bevat per district
een overzicht van de relevante
weersontwikkelingen, met name de
windrichting en -snelheid, het weer en het
zicht. Het bericht wordt opgesteld in het
Engels en het Nederlands en uitgezonden via
de kustwacht IJmuiden. |
|
Schemering: |
Schemering is een toestand waarbij de
overgang van licht naar donker plaats vindt.
Dit gebeurt zowel bij dageraad
(ochtendgloren) als bij zonsondergang
(valavond).
Tijdens de schemering is de
hemel verlicht, maar de zon bevindt zich dan
nog onder de horizon.
Er zijn verschillende gradaties van
schemering: |
|
Burgerlijke schemering |
Als het middelpunt van de zon 6 tot 12°
onder de horizon staat. |
|
Nautische schemering |
Als het middelpunt van de zon 12 tot 18°
onder de horizon staat. |
|
Astronomische schemering |
Als het middelpunt van de zon 18° of meer
onder de horizon staat |
|
Daardoor zien wij op een zekere moment geen
verstrooing meer van het zonlicht. In de zomer staat de zon op breedtes van meer dan ongeveer 50°N 's nachts zo dicht onder de horizon dat de (astronomische) avondschemering meteen overgaat in de |
|
|
|
De schemering bij middernacht in
Lapland |
|
|
ochtendschemering en het niet echt donker wordt, dit komt omdat de zon dan minder dan 12° onder horizon staat, nautische schemeringen
brengen vaak in juni en juli lichtende nachtwolken met zich mee. De schemering duurt het langst op hogere breedtegraden op. In zuidelijke landen zoals Spanje of Italië duurt de schemering veel korter dan in noordelijke landen als Nederland of België. Het wordt
daarom in zuidelijke landen 's avonds na
zonsondergang veel sneller donker. Nog
sterker is dit effect aan de evenaar. Dit
komt doordat de zon recht onder de horizon
verdwijnt.
Ver ten noorden of ten zuiden van
de evenaar beschrijft de zon een andere baan
aan de hemel en gaat deze onder een kleinere
hoek t.o.v. de horizon onder waardoor de
schemering
langer duurt. Zelfs in Nederland
zijn al verschillen merkbaar. Zo duurt de
burgerlijke schemering op 20 juni
op Rottum
het langst en in Maastricht het kortst
(resp. 52 en 47 minuten). |
Schijnbare wind:
|
Schemeringskleuren: |
Verschijnsel dat optreedt ten gevolge van
verstrooiing en reflectie van zonlicht. Bij
lage zonnestand kan de hemel verschillende
kleurschakeringen vertonen, meestal rood,
maar ook wel geel, lichtgroen of zelfs
donkergroen en purper. Bij helder weer
kunnen de kleuren elkaar in vaste regelmaat
opvolgen. Onder voor deze verschijnselen
gunstige omstandigheden, zoals na grote
vulkanische uitbarstingen, worden de
schemeringskleuren zeer intens. |
|
Schijnfront: |
Soms is er op een weerkaart een aantal
kenmerken te vinden, die duiden op de
aanwezigheid van een front, zonder dat het
er werkelijk is.
Wanneer bijvoorbeeld lucht van zee uit het
land op stroomt, wordt er vaak, onder
invloed van de grotere wrijving boven het
land, iets landinwaarts
een voor een front karakteristieke
windsprong waargenomen. Wanneer in de zomer
deze boven het land aangekomen zeelucht
bovendien sterk
wordt verwarmd, zou afgaande op de
temperatuurverschillen en de windsprong tot
een koufront in het kustgebied besloten
kunnen worden.
Dit front is een stationair schijnfront, dat
op de weerkaart weggelaten dient te worden. |
|
Schijnbare wind: |
Een zeilboot gaat vooruit door de wind.
Zonder wind geen snelheid. Nu heeft echter
het vooruitgaan van de boot ook weer een
direct effect op diezelfde wind. Je creëert
namelijk vanaf
het moment dat je vooruitgaat
een beetje tegenwind. Hoe harder de zeilboot
gaat, des te sterker deze tegenwind is. Dit
effect is nog groter bij fietsen:
hardrijders hebben bijna altijd wind tegen!
Gewoon wat minder hard fietsen is dan het
devies.
Bij een zeilboot heeft de windverandering
echter nog een effect. De richting waarin
een zeilboot vaart is belangrijk voor een
juiste zeilvoering.
Komt de wind bijvoorbeeld in het begin (vóór
je snelheid had) van loodrecht opzij (je
vaart dan halve wind), met toenemende
snelheid krijg je die
wind vanzelf tegen. De wind die zo ervaren
wordt is de schijnbare wind. Hij komt dus
hier iets meer van voren dan de 'echte'
wind. |
|
Schildwolk: (Cloud shield (CS) |
Een brede pluk wolken, vaak tot een
lengte-breedte verhouding van maximaal 4:1. |
|
Schraal: |
Men spreekt van "schraal weer", wanneer het
koud is voor de tijd van het jaar
(temperatuur onder 10 graden) en er met veel
wind (windkracht 4 of meer) uit noordoost of
oost erg droge
lucht (relatieve vochtigheid
minder dan 40%) wordt aangevoerd, die een
lange weg over land heeft afgelegd. |
|
Schrikkeljaar: |
Schrikkelen betekent overslaan. In onze
tijdrekening is een schrikkeljaar een jaar
dat met een dag verlengd is. Elk vierde jaar
is een schrikkeljaar behalve de eeuwjaren,
tenzij ze
deelbaar zijn
door 400. Paus
Gregorius XIII besloot dat in 1582; om de
kalender in de pas te laten lopen met de
Zon
stelde hij dat jaartallen deelbaar door 100
geen schrikkeljaren zijn, tenzij ze ook
deelbaar zijn door 400. Dit betekent dat
1700, 1800 en 1900 geen schrikkeljaren
waren, maar 1600 en 2000 waren dat wel!
Eigenlijk zijn het kunstmatige ingrepen om
de werkelijke duur van een jaar, net iets
meer is dan 365 dagen, na verloop van tijd
te corrigeren. Een (zonne)jaar is
gedefinieerd als de tijd die de aarde nodig
heeft om rond de zon te draaien.
De aarde draait in 365 dagen, 5 uren, 48
minuten en 45,1814 seconden om de zon. Als
we ons van het verschil niets aantrekken en
de
duur van
een jaar op 365 dagen afronden, dan komen we
na vier jaar bijna een dag te kort. |
|
Schuimvlokwolk: |
Zie 'kuifwolk'. |
|
Seguin: |
Lokale wind in Frankrijk. Het is een zeewind
aan de MiddellandseZeekusten van de
Basse-Provence en de zuidelijke Alpen. Het
is de tegenhanger
van de montagnère. |
|
Waterstandsverloop Rotterdam
en Rozenburgse sluis. |
|
|
Seiches: |
In havens kunnen grote slingeringen van de waterstand optreden met een periode tussen de 2 en 200 minuten en met amplituden tot mogelijk enkele meters. Deze havenslingeringen, seiches genoemd, gaan gepaard met lokaal hoge stroomsnelheden, die hinderlijk zijn voor de scheepvaart. De extra waterstand verhogingen en verlagingen zijn erg belangrijk voor het ontwerp van waterbouwkundige constructies
zoals dijken en stormvloedkeringen.Seiches worden veroorzaakt door geringe waterstandsfluctuaties buiten op zee. |
|
Frequenties van deze fluctuaties die overeenkomen met één van de eigen frequenties van het havenbekken veroorzaken opslingering in dat bekken. Het systeem werkt als het ware als een orgelpijp
die de luchttrillingen in één frequentie versterkt en aldus een toon geeft (de grondtoon) met een toonhoogte behorende bij de lengte van de pijp. De mechanismen die de waterstandsfluctuaties buiten
op zee veroorzaken en die uiteindelijk de seiches opwekken zijn wind- en luchtdrukfluctuaties (bui-oscillaties), overkomende luchtdrukfronten (buistoten) en overdracht van energie
van windgolven naar lage frequenties. |
|
|
In Nederland was de seichesproblematiek vanouds vooral bekend van de haven van IJmuiden. In het Europoortgebied treden echter ook behoorlijke seiches op. Bij Rozenburgse sluis, aan het einde van het Calandkanaal, zijn bijvoorbeeld seiches gemeten met een waterstandsverschil tussen top en dal van 1,70 meter met een periode van ongeveer 90 minuten bij gesloten sluis (zie figuur) |
|
Seismograaf: |
Een seismometer of seismograaf is een
instrument om de trillingen van de aarde te
registreren.
Het bestaat meestal uit een set van drie
seismometers: een voor de verticale beweging
en twee voor
de horizontale bewegingen. De meter voor de
verticale beweging bestaat uit een gewicht
dat aan een veer is opgehangen.
De meter
voor de horizontale is een slinger.
Vergelijkbaar met een deur die iets uit het
lood hangt.
Na een beweging zal de massa
weer terugkeren in zijn oorspronkelijke
evenwichtsstand. |
|
Seistan: |
Lokale wind in Iran. Het is een sterke
sirocco-achtige, noordwestenwind in het
oosten van Iran,
Zuid-Afghanistan en het noordwestelijke deel
van Baloedjistan, die continentaal polaire
lucht (cPL) aanvoert. Deze wind waait in
de
maanden mei t/m september en bezit nogal wat
andere benamingen, zoals honderdtwintigdagenwind en
bar-i-sad-o-bistroz. |
|
Seizoen: |
Een periode van ongeveer 3 maanden. Als
seizoenen kennen we de lente, zomer, herfst
en winter. Astronomisch gezien begint de
lente wanneer de dagen langer worden en dag
en nacht exact even
lang duren. Dit is omstreeks 20 maart. De
zomer start wanneer de dag het langst duurt:
op het noordelijk halfrond omstreeks 22
juni.
De astronomisch herfst doet zijn
intrede bij het korte van de
dagen wanneer
opnieuw dag en nacht exact
even lang zijn (omstreeks 23 september). Als
laatste seizoen begint de winter wanneer de
dag het kortst is
(rond 22 december). |
|
De meteorologische seizoenen zijn enigszins
iets anders: er wordt steeds gerekend met
volle maanden en de eerste maand van het
seizoen
is de maand waarin het astronomische
seizoen start, bijvoorbeeld de eerste
maand
van de weerkundige lente is maart
(astronomische lente start meestal op 20
maart).
De seizoensverschillen vinden hun oorzaak in
de schuine stand van de as waar de aarde om
draait. Hierdoor
staat de zon op het
Noordelijk Halfrond in de winter lager boven
de horizon dan in de zomer.
De zon beschrijft
's winters een kortere
baan boven de horizon dan 's zomers en is
vooral daardoor
maar weinig uren zichtbaar. |
|
|
|
|
Seizoensverwachting: (Vogezensysteem) |
Het KNMI verricht onderzoek naar
seizoensverwachtingen. Verwachtingen op een
termijn van maanden tot jaren zijn een oude
droom in de meteorologie. Voor een termijn
langer dan twee weken vooruit is
een betrouwbare voorspelling van het weer op
een bepaalde dag echter onmogelijk.
Wel mogelijk zijn (kans)verwachtingen voor
het gemiddelde weer over een aantal maanden,
bijvoorbeeld "de kans is groot dat we
hier
een droger dan gemiddeld voorjaar krijgen".
De basis voor deze seizoensverwachtingen
zijn relatief langzame veranderingen in de
oceaan, sneeuwbedekking en bodemvochtigheid,
die de weerpatronen beïnvloeden. Wereldwijde
seizoensverwachtingen worden onder meer
gemaakt
door Het Europees Centrum voor
Middellange Termijn Weersverwachtingen
(ECMWF) in Engeland, het National Center for
Environmental Prediction
en het
International Research Institute for Climate
Prediction (IRI) in de Verenigde Staten. |
|
semi-aride: |
Een gebied met een warm en vrij droog
klimaat. |
|
semi-humide: |
Gebied met een warm en tamelijk vochtig
klimaat. |
|
September: |
Septem (zeven) was vroeger de naam van deze
maand toen het voor de Romeinen de zevende
maand was. In de Juliaanse kalender waarin
het
de negende maand werd, bleef de naam
bestaan. Bijnamen zijn gerstmaand, havermaent en d'ander oogstmaand. Na
augustus is september de
tweede oogstmaand voor de late
graangewassen. Meteorologisch begint op 1
september de herfst maar volgens de
astronomische kalender
begint het nieuwe
seizoen pas rond 22 september. Dat laatste
sluit beter aan bij de klimatologie: de
eerste septemberweken horen gemiddeld nog
helemaal bij de zomer met soms zelfs nog
tropische temperaturen. |
|
Septentrionalis: |
Latijnse naam voor de noordelijke
windrichting. |
|
Shamal: |
Lokale wind in de Perzische Golf. Het is een
sirocco-achtige noordwestelijke wind,
afkomstig uit Irak, die continentaal polaire
lucht (cPL) aanvoert. |
|
Shelf cloud: (Zie ook
rolwolk) |
Een lage, horizontale wig-vormige wolk, vaak
geassocieerd met een onweer gust front (of
met een koud front, zelfs in afwezigheid van
een nabij onweer). In tegensteling tot de
rolwolk is
de shelf cloud verbonden aan de
basis van de bovenliggende wolk (vaak een
"onweerswolk"). Vaak zijn
snel opstijgende wolk-bewegingen te zien aan
de voorste zijde van de shelf cloud, terwijl
de onderkant vaak een turbulente kokende
massa is. |
|
SIGMET: |
(Significant Meteorological Message)
Waarschuwing ten behoeve van het commerciële
luchtverkeer, die wordt uitgegeven als de
weersontwikkeling
in het luchtruim, dat door de
verkeersleiding op Schiphol wordt bewaakt,
dat noodzakelijk maakt. Een voorbeeld van
zo'n situatie is een plotseling actief
wordende onweersstoring. Voor
meteorologische verschijnselen die
uitsluitend voor het lichte luchtverkeer
gevaar op kunnen leveren, worden geen
SIGMET's uitgegeven. Hiervoor wordt indien
nodig een zgn. special met warning for light
aircraft uitgegeven, die per telefoon aan de
betreffende kleine vliegvelden wordt
doorgegeven. |
|
Significant weather chart: |
(SWC) weerkaart die een piloot tijdens een
briefing kan ontvangen. Deze kaart bevat
informatie betreffende relevante
weersomstandigheden
tijdens
de vlucht. Ondermeer staat aangegeven waar
turbulentie te verwachten is. |
Sint-Emusvuur: |
Ook wel bekend als Elmusvuur en zichtbaar
als een ontlading, een klein vlammetje, op
uitstekende voorwerpen, zoals palen, masten,
vlaggestokken of de vleugels van
vliegtuigen. Het onschuldige verschijnsel
wordt veroorzaakt door sterke atmosferische
elektriciteit.
Het Sint-Elmusvuur is vooral
te zien bij winterse onweersbuien met sneeuw
en hagel. |
|
De kleuren van de ontlading zijn
wit, roodachtig, blauw of violet. De vorm
van het Sint-Elmusvuur hangt af van
de
lading van de voorwerpen.
Als de voorwerpen waarop het te zien is
positief zijn dan hebben de ontladingen
de
vorm van een uitwaaierende pluim van 1 tot
hooguit
10 cm lengte. Bij negatieve lading
ontstaan de lichtverschijnselen op grote
delen van de voorwerpen tegelijk en is dat
als een klein egaal licht zichtbaar. |
|
|
|
Sint-Elmsvuur |
|
|
Sirocco: |
Sirocco is het Arabische woord voor
oostelijk, maar toch is het een warme
zuiden- of zuidoostenwind aan de voorzijde
van depressies die zich van west naar oost
over de
Middellandse Zee verplaatsen.
Aangezien deze wind zijn oorsprong vindt
boven de Sahara bestaat hij uit zeer droge
en
warme lucht wanneer hij de noordkust van
Afrika bereikt, des te meer omdat hij naar
de kust toe een dalende beweging heeft
ondergaan. Bij het overtrekken van het
Middellandse Zeebekken wordt een
aanzienlijke hoeveelheid waterdamp onder
deze droge lucht gemengd, zodat de Sirocco
nu als een warme en vochtige wind Malta,
Sicilië en Italië aandoet. Nochtans wordt in
sommige gebieden rond de Middellandse Zee
het begrip "Sirocco" gebruikt om elke warme
zuidenwind aan
te duiden. De lucht die de
Sirocco aanvoert, is verontreinigd met zand
en stof dat in de landen ronde de
Middellandse Zee met regen naar beneden
komt. In Griekenland wordt de 'rode regen'
brengende wind de Gharbi genoemd. |
|
SKC: |
(Sky Clear) Een codewoord in een
weersverwachting ten behoeve van de
luchtvaart. Het betekent dat er geen
bewolking wordt verwacht. |
|
Slant Visual Range: |
(SVR) zicht door een mistlaag aan de grond
vanuit de cockpit van een vliegtuig. Dit
zicht is niet horizontaal, maar onder een
bepaalde hoek en kan daardoor belangrijk
afwijken van het zicht aan
de grond. |
|
Slepend front: |
Front dat precies in de richting van de wind
ligt en daardoor schijnbaar niet of
nauwelijks van plaats verandert. |
|
Slingerpsychrometer: |
Psychrometer waarbij de beide thermometers
in een frame met een handvat zijn bevestigd.
De luchtstroom langs de
thermometerreservoirs
wordt verkregen door
het instrument als een ratel rond te
slingeren. |
|
Slootmist: |
Mist, ontstaan doordat koude lucht, door
uitstraling boven landerijen gevormd, in
lager gelegen sloten vloeit en zich mengt
met de daar aanwezige reeds me watedamp
verzadigde lucht
(zie ook 'zeerook'). |
|
Sluierbewolking: |
Benaming in het weerbericht voor hoge
bewolking (cirrus) waardoor de zon nog
doorheen schijnt. De witte cirruswolken
komen doorgaans op
6
tot 12 kilometer hoogte voor en bestaan
uit kleine ijskristallen. De wolkenslierten
kunnen zich verdichten tot sluiers.
Sluierwolken, die vaak te
zien zijn als het (nog) mooi weer is, hebben
een draderige structuur en kunnen zich ook
rangschikken in kleinere of grotere plukken
of smalle banden. |
|
Smeltband: |
Smeltbanden zijn smalle zones in de
bewolking waar de sneeuw die hoger in de
bewolking gevormd wordt, in regen overgaat.
Op dit niveau liggen
de temperaturen vlakbij of rond het
vriespunt.
Zo'n smeltband geeft dus
feitelijk het nulgradenniveau aan. Op de
neerslagbeelden zijn bij uitgebreide
neerslaggebieden kringen zichtbaar die een
andere kleur tonen dan buiten of binnen de
kringen.De ronddraaiende weerradars die in
Den Helder en
De Bilt staan draaien niet alleen in het
horizontale vlak maar doen dat onder
bepaalde hoeken ook in verticale zin. Zo
wordt iedere
5 minuten
op 4 elevaties (4
verschillende hoogten) de radarpulsen de
lucht ingestuurd. Wanneer de pulsen in
aanraking komen met regendruppels
of sneeuwvlokken wordt er een deel van de
energie teruggekaatst. Pulsen die dichtbij
doel missen, komen wellicht met
neerslagelementen op
grotere afstand in aanraking. De hoeveelheid
ontvangen energie wordt uiteindelijk een
maat
voor de intensiteit van de neerslag. |
|
|
|
Smeltband bij Den Helder |
|
|
U kunt zich voorstellen dat veel
regendruppels (dus zware regen) opeen ook
veel energie zullen reflecteren.Ook ontstaat
er veel meer reflectie wanneer radarpulsen
in aanraking komen
met smeltende sneeuw.
Rond de smeltende sneeuwvlokken zit een
laagje water die samen met de nog resterende
sneeuw extra reflectie geven en het idee
kunnen geven dat daar meer neerslag zit.
Niets is dus minder waar. Rondom het
radarstation wordt op dezelfde afstand deze
extra reflectie in de vorm van een ring
zichtbaar. Er wordt op kleine afstand
namelijk
minder radarenergie
gereflecteerd dan op grotere afstand.
Wanneer de afgelegde weg toeneemt, wordt er
ook meer radarenergie door neerslag
gereflecteerd
of geabsorbeerd Daarbij neemt ook de
resolutie af
naarmate de afstand groter
wordt |
|
Smelten: |
Natuurkundig proces. De overgang van de
vaste naar de vloeibare fase. Het smelten
van ijs is voor de meteorologie van groot
belang.
Het smelten is een endotherm proces. |
|
Smeltwater: |
Eén millimeter smeltwater is te vergelijken
met een sneeuwhoogte van één centimeter |
|
Smog: |
Het woord smog is een samenvoeging van het
smoke (rook) en fog (mist). Het woord is in
1911 geïntroduceerd, maar het smogprobleem
is zo oud als de weg naar Rome. De Griekse
wijsgeer Hippocratus maakte vier eeuwen vóór
de jaartelling al onderscheid tussen
stinkende lucht in de stad
en frisse lucht
op het platteland.
Het begrip smog wordt in Nederland
tegenwoordig gebruikt voor een periode met
verhoogde luchtverontreiniging.
Het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieu (RIVM)
in Bilthoven,
dat in Nederland de smogberichten verzorgt,
maakt onderscheid tussen lichte of geringe
smog, matige smog en ernstige smog. Bij
mensen met chronische aandoeningen van de
luchtwegen kunnen de klachten vanaf matige
smog verergeren. |
|
|
|
|
Sneeuw: |
Sneeuw ontstaat bij temperaturen onder nul.
Bij temperaturen tussen -10 en -23 graden
komen in een wolk zowel onderkoelde
waterdruppetjes als ijskristallen voor. Door
de lagere dampspanning boven ijs komt een
transport op gang van waterdruppeltjes (hoge
dampdruk) naar ijskristalletjes (lagere
dampdruk). De steeds grotere ijskristallen
worden ook steeds zwaarder en vallen
uiteindelijk als sneeuw naar beneden.
Vrijwel alle neerslag begint hoog in de wolk
in de vorm van sneeuw, ook in de zomer. Maar
alleen als het ook bij het aardoppervlak
koud genoeg is (temperaturen net
ver boven
nul of veel lager) kan de neerslag ook als
sneeuw de grond bereiken, anders smelt de
sneeuw al tijdens zijn val uit de wolk en
zien we het gewoon regenen. Gewone sneeuw
bestaat uit sterk vertakte ijskristallen die samengekonterd zijn tot sneeuwvlokken. |
|
|
|
Sneeuwdag: |
Een sneeuwdag is een dag waarop minstens één
sneeuwvlok is waargenomen.
Korrelsneeuw en motsneeuw vallen hier ook
onder. |
|
Sneeuwdekdag: |
Een dag heeft een sneeuwdek als om 07.00 uur
en / of om 19.00 uur tenminste de helft van
de grond met een laagje van tenminste 1
centimeter sneeuw is bedekt. |
|
Sneeuwgrens: |
Grens in een bergachtig gebied, waarboven op
een bepaald moment de sneeuw blijft liggen.
Onder invloed van de meteorologische
omstandigheden kan de sneeuwgrens dus in
hoogte variëren. |
|
|
Sneeuwjacht: |
Sneeuw levert de grootste problemen ook als
het ook hard waait en vooral als het vriest.
Bij een krachtige tot harde wind, windkracht
6 of 7,
is
tijdens sneeuwval met minder dan 200 meter
zicht sprake van een ware sneeuwjacht.De
stuifsneeuw, die bij temperaturen onder nul in kieren
en gaten doordringt, leidt tot grote overlast: het verkeer en openbaar vervoer worden ontwricht en wegen raken versperd door ophopingen en duinen van sneeuw.In een sneeuwjacht is het zeer
onaangenaam, zeker bij temperaturen ver
onder nul. Bovendien vermindert het het
zicht, afhankelijk van de intensiteit van de
sneeuw.
Sneeuw en zeker
een sneeuwjacht is
zeer belemmerend voor het verkeer. Het KNMI
geeft bij sneeuw extra waarschuwingen uit.
Bij een sneeuwjacht of sneeuwstorm, waarin
minstens windkracht 6 wordt bereikt
en het
zicht minder dan 200 meter is, gaat een
Weeralarm uit, zo mogelijk voorafgegaan door
een voorwaarschuwing. Sneeuwval of
driftsneeuw bij windkracht 8 of meer wordt
een
sneeuwstorm genoemd, zoals de blizzards in
Canada en de Verenigde Staten |
|
Sneeuwrollers: |
Sneeuwrollers ontstaan wanneer een sterke
wind vat krijgt op een sneeuwlaag op kale
velden of hellingen. Voorwaarde zijn een
temperatuur rond het vriespunt, waardoor de
sneeuw samenkleeft en een sterke wind.
Dergelijke verschijnselen komen geregeld
voor in bijvoorbeeld Schotland en Canada en
heel soms ook in ons land. |
|
Volgens Minnaert (Natuurkunde van 't vrije
veld) zijn in de Ardennen in het verleden
sneeuwrollers waargenomen van 2 meter lengte
en anderhalve meter dikte. Dikwijls zijn de
kleinere meer bolvormig, de grotere
cilindrisch. Dat de natuurlijke sneeuwballen werkelijk
rollend ontstaan blijkt uit het spoor dat ze
in de sneeuw achterlaten en dat soms nog 20
of 30 meter achter de rollende sneeuwballen
te volgen is. Eén windstoot van anderhalve
minuut kan voldoende zijn om meer dan 500
sneeuwrollen te vormen. |
|
Sneeuwstorm: |
Sneeuw is zeer belemmerend voor het verkeer vooral als het er ook hard bij waait en als het vriest. |
|
|
|
Sneeuwrollers Foto: KNMI |
|
|
Bij driftsneeuw of als het sneeuwt bij windkracht 8 of meer noemt het KNMI dat een sneeuwstorm, vergelijkbaar met een blizzard
in de Verenigde Staten en Canada. Er gaan
dan extra waarschuwingen uit. Wanneer het in
een gebied van minstens 50 bij 50 kilometer
of langs een lijn van minstens 50 kilometer
lengte gaat sneeuwen bij windkracht 8 of
meer geeft het KNMI een weeralarm uit,
zo
mogelijk voorafgegaan door een
voorwaarschuwing. Bij sneeuw of driftsneeuw
in combinatie met minstens windkracht 6 in
een gebied van zeker 50 bij 50 kilometer of
langs een lijn van zeker
50 kilometer lengte
met gedurende minstens een uur een zicht van
minder dan 200 meter gaat een weeralarm uit
voor een sneeuwjacht. De stuifsneeuw, die
bij temperaturen onder nul in kieren en
gaten doordringt, leidt tot grote overlast:
het verkeer en openbaar vervoer worden
ontwricht en wegen raken versperd door
ophopingen en duinen van sneeuw. In een
sneeuwjacht storm is het zeer onaangenaam,
zeker bij temperaturen ver onder nul.
Bovendien vermindert het zicht, afhankelijk
van de intensiteit van de sneeuw. |
|
Sneeuwwoorden: |
Sneeuw is neerslag van meer of minder
samengeklonterde ijskristallen, die
sneeuwvlokken vormen. Er bestaan niet alleen
verschillen soorten
sneeuw, zoals natte
sneeuw
(met veel, water), korrelsneeuw
(neerslag van witte ondoorzichtige
ijsdeeltjes), driftsneeuw (die door een
voldoend
sterke of turbulente wind van de grond wordt
opgewerveld) of poolsneeuw (neerslag van
zeer kleine ijskristallen bij een wolkenloze
hemel en temperaturen ver onder nul die zo
klein zijn dat ze in de lucht lijken te
zweven). |
|
In verschillende publicaties wordt vermeld
dat Eskimo's honderden of zelfs duizenden
namen voor sneeuw zouden hebben. Maar niets
is minder
waar: het zijn er volgens het toonaangevende
Eskimowoordenboek van C.W. Schultz-Lorentzen
uit 1927 welgeteld twee: qanik (voor
vallende
sneeuw of sneeuwvlok) en aput (voor liggende
sneeuw).
Volgens Prof. dr. Jacques Van Keymeulen van de Vakgroep Nederlandse
Taalkunde van
de Universiteit Gent is de
mythe over de vele sneeuwwoorden van de
Eskimo's begonnen met Franz Boas die in het
Handbook of American Indian Languages vier
sneeuwwoorden van de Eskimo's opsomde.
Benjamin Lee schreef in 1940 een populair
wetenschappelijk artikel
waarin hij wat
overdreef. Hij noemde vijf woorden en
misschien
nog meer. Dat verhaal werd telkens
verder verteld en uiteindelijk zouden er
honderden,
ja misschien wel duizenden Eskimo
benamingen van sneeuw bestaan. |
|
Snow-eater: |
In Canada kan een warme wind de sneeuw
ineens doen smelten. Deze Chinook uit de
bergen heet ook wel 'snow eater'. |
|
Solano: |
Lokale wind in het zuiden van Spanje. Het is
een sirocco-achtige zuidoostenwind, die
waait vanuit Algerije. |
|
Solstitium: |
Ook wel zonnewende genoemd. In de
sterrenkunde zijn dat de twee punten van de
baan van de zon waarop de grootste
declinatie (afstand van
het midden van de
zon tot de evenaar)
wordt bereikt. Het
solstitium is dus het punt waarop de zon ten
opzichte van de aarde de meest zuidelijke
en
noordelijke positie bereikt, het zomer en
winterpunt. Die punten liggen 90 graden van
het lente- en herfstpunt. |
|
Somber weer: |
Donker en regenachtig weertype met veel
laaghangende bewolking. Deze term wordt in
de weersverwachtingen zoveel mogelijk
vermeden,
vanwege de eventuele uitwerking op
de gemoedsgesteldheid van mensen. |
|
Sonde: |
Peilapparaat. |
|
Sonische anemometer: |
Anemometer waarbij gebruik wordt gemaakt van
hoogfrequente (ultrasonische) geluidspulsen.
Het tijdsverloop tussen het zenden en
ontvangen
van een geluidspuls over een
bepaalde afstand
wordt gemeten. Wordt zon
geluidspuls uitgezonden met de wind mee, dan
zal de tijdsduur korter
zijn
dan tegen de wind in. Op die manier is dat
tijdsverloop dus een maat voor de
windsnelheid. |
|
Solar Radiometer: |
De solar radiometer staat ook wel bekend als
een lichtwindmolen en is een natuurkundig en
technisch wonder, dat op een eenvoudige
manier laat zien hoe de 'kleinste
zonne-energie centrale ter wereld', licht
omzet in energie. De werking is als volgt:
in de glazen bol staat een glazen buisje met
vier 'wieken' eraan op een naald opgesteld.
De wrijving tussen het glas en de dunne
naaldpunt is vrijwel nihil, waardoor de
wieken makkelijk kunnen ronddraaien. Eén
kant van de wieken is zwart, de andere zijde
is zilverkleurig. Wanneer nu warm licht,
bijvoorbeeld zonlicht of licht van een
gloeilamp (geen 'koud' TL-licht), op de
wieken van de lichtwindmolen valt, zal de
constructie beginnen te draaien. Dit komt
doordat een zwart oppervlak licht
absorbeert, terwijl een zilveren oppervlak
licht weerkaatst. Hierdoor worden de zwarte
vlakjes warmer dan de zilveren, net als de
luchtmoleculen die zich in de buurt van deze
vlakjes bevinden. De warmere luchtmoleculen
bewegen sneller en zullen vaker en harder
tegen de zwarte vlakjes botsen, waardoor de
druk op de zwarte zijdes groter wordt en de
constructie begint te draaien. Binnenin de
glazen bol is de luchtdruk wat verlaagd,
teneinde een evenwicht te verkrijgen tussen
de luchtweerstand en de draaikracht van de
zonne-energie. Afhankelijk van de
hoeveelheid licht zullen de 'wieken' met een
variabele snelheid gaan draaien en kan er
een rotatiebeweging tot wel 3000 omw/min
worden bereikt. |
|
South-easter: |
Lokale wind in Zuid-Afrika. Het is een
zuidoostelijke valwind, die vanaf de
Tafelberg naar de Tafelbaai bij Kaapstad
waait. De southeaster heeft wel
föhneigenschappen, maar kan niet echt als
koude of als warme valwind aangemerkt
worden. |
|
Southerly burster: |
Lokale wind in het oosten van
Nieuw-Zuid-Wales in Australië. Het is een
hevige koude zuidenwind, die grote
gelijkenis vertoont met de pampero in
Argentinië. De southerly burster komt het
meest voor in de lente en de zomer. |
|
Spanje: |
Spanje grenst aan de Atlantische Oceaan en
de Middellandse Zee en kent zowel bergen als
laagland. Het klimaatbeeld is daardoor zeer
gevarieerd
en we vinden hier een mediterraan
klimaat,
een zeeklimaat en een bergklimaat.
Wie denkt dat Spanje alleen maar zon en
warmte kent, zal verrast zijn door de vele
wolken en regen die vanaf de Atlantische
Oceaan het noorden van het
land
binnendringen. De bergen en de kust in het
noordwesten van Spanje zijn de natste
gebieden van het land. Ten zuiden van de
Pyreneeën neemt de neerslag af vooral in
oostelijke richting.
In Midden-Spanje valt
's winters de meeste neerslag in de vorm van
sneeuw. De zomers zijn hier echter lang,
heet en zeer droog. Alleen in het voorjaar
en de vroege zomer valt hier nog wat regen,
meest in de vorm van korte plensbuien. Hoe
zuidelijker hoe langer en zonniger de zomer.
Hier schijnt de zon 's zomers dagelijks 11 à
12 uur zon (2500 tot 3200 uur zon per jaar!)
en valt er nauwelijks regen. Het zeewater
wordt aan de Spaanse zuidkust zo'n 25
graden, langs de minder droge en minder hete
Spaanse oostkust ongeveer 23graden. De
nachten zijn heerlijk zwoel. |
|
SPECI: |
Extra weerrapport ten behoeve van de
luchtvaart. |
|
Specifieke vochtigheid: |
Van een bepaalde hoeveelheid lucht is dit de
verhouding tussen de massa aanwezige
waterdamp en de totale massa van die
hoeveelheid. |
|
Spectrum: |
Isaac Newton gebruikte het Latijnse woord
spectrum om
de kleurenreeks te omschrijven
die ontstond toen hij een bundel zonlicht
door een glazen prisma liet vallen.
De
kleurenvolgorde rood-oranje-geel-groen-blauw-indigo-violet
komt overeen met de kleuren van de regenboog
en tevens met dalende golflengte (stijgende
frequentie) van
de lichtgolven Straling is
een proces waarbij energie zich door
elektromagnetische trillingen voortplant.
Die trillingen hebben een breed scala van
golflengten.
Het totaal van deze golflengten
wordt het spectrum genoemd. De verdeling
over de
verschillende kleuren is als volgt in de
tabel.1µ = 1 micron = 10-6meter. De maximale
energie van de zonnestraling ligt rond de
0,50µ dus ongeveer midden in het zichtbare
licht. Die van de aarde is ongeveer 10µ, dus
in het infrarode gebied. |
|
Spectrofotometer: |
Instrument dat de stralingsintensiteit
(bijvoorbeeld van de zon) meet bij
verschillende golflengten |
|
|
Kleur |
Golflengte |
Ultra
violet |
<
0,38 µ |
Violet |
0,38
- 0,45 µ |
Blauw |
0,45
- 0,50 µ |
Blauw
- groen |
0,50
- 0,52 µ |
Groen |
0,52
- 0,55 µ |
|
|
Kleur |
Golflengte |
Geel
- groen |
0,55
- 0,57 µ |
Geel |
0,57
- 0,60 µ |
Oranje |
0,60
- 0,63 µ |
Rood |
0,63
- 0,78 µ |
Infrarood |
>
20,78 µ |
|
|
|
|
SPEWI: |
Alleen nationaal verspreid codebericht met
gegevens over de wind in de onderste laag
van de atmosfeer tot en met een hoogte van
3.000 m. |
|
Spissatus: (dicht, in
elkaar vervlochten)
|
Wolkensoort. Dikke plukken wolken van het
geslacht cirrus, die voldoende dicht zijn om
de zon te versluieren. Het zijn vaak
restanten van buien,
die met de bovenwind meedrijven.
Aan de
bovenkant is de cirrus spissatus enigszins
opbollend, als cumulus. Aan de onderzijde
zijn vaak valstrepen van ijskristallen,
virga, te zien. Dit verschijnsel duidt op
bestendig weer.
Tegen een ondergaande zon
geeft de cirrus spissatus aan de westelijke
hemel vaak spectaculaire en kleurige
taferelen. Het lijkt dan alsof het zwerk in
brand staat. |
|
Springtij: |
De hoogte van de zeespiegel wordt bepaald
door de aantrekkingskracht van zon en maan
op het water. Dit wordt astronomisch getij
genoemd.
Als zon, maan en aarde op één lijn staan is
de aantrekkingskracht het grootst en spreekt
men van springtij. |
|
Springvloed: |
De hoogte van de zeespiegel wordt bepaald
door de aantrekkingskracht van zon en maan
op het water. Dit wordt astronomisch getij
genoemd.
Als zon, maan en aarde op één lijn staan
is
de aantrekkingskracht het grootst en spreekt
men van springtij. De wind kan het water
langs de kust
nog hoger opstuwen. Wanneer het boven
bepaalde hoogtes komt is sprake van
stormvloed.
Valt de storm toevallig samen
met springtij dan is
komt het water nog
hoger: springvloed genaamd. Vooral sterke en
langdurige noordwesterstormen hebben effect
op de waterstanden.
Richting, sterkte en
duur van de storm worden bepaald door de
depressiekoers, de snelheid waarmee die
passeert en de diepte van de depressie.
Het gevaarlijkst is een langzaam passerende
depressie, waarin de luchtdruk snel daalt en
die in zuidoostelijke richting over het
noorden van de Noordzee trekt. De
trechtervormige kustlijn draagt ertoe bij
dat het water nog hoger komt. |
|
Sprites: |
Wanneer een reguliere bliksem in contact
komt met het aardoppervlak, verandert dat de
elektrische eigenschappen van de atmosfeer
erboven ook en dat heeft tot gevolg dat er
zich een ontstekingspunt vormt hoog boven de
onweerswolk. Kort hierna loopt er een
ontlading razendsnel van het ontstekingspunt
naar de wolk en
legt hierbij een afstand af
van ongeveer 30-50 km.
De sprite, zoals deze
ontlading genoemd wordt, ontwikkelt zichzelf
in een
tijdsduur van 2 milliseconde en begint
daarna al te vervagen. De breedte van zo'n
sprite verschilt en kan oplopen tot zelfs
100 km.
De reden waarom dit gepaard gaat met
het uitzenden van licht, is dezelfde als
voor de bliksem die we
al kennen. De
atmosfeer is een
gas en bestaat dus uit allemaal deeltjes en
moleculen. Wanneer deze moleculen met elkaar
botsen of beschenen worden met (energierijk)
licht, zenden de moleculen
zelf ook licht
uit. |
|
Door de enorme ladingsverschillen in de
atmosfeer op het moment vlak voor een sprite
worden elektronen in de atmosfeer versneld
waardoor zij botsen met andere deeltjes,
die dan licht uitzenden, enzovoorts. Doordat
er een
verschil in druk is
op verschillende
hoogtes in de
atmosfeer, is de
kleur die
uitgezonden wordt
niet overal
hetzelfde, maar is
blauw
vlak boven de
onweerswolk, en rood
naarmate
hij hoger
reikt (vandaar 'red sprite'). Sprites zijn tot nu toe alleen waargenomen in de Verenigde Staten, Europa en vanuit vliegtuigen en satelliet. |
|
|
|
Rode sprites en blauwe jets |
|
|
Satellietwaarnemingen maken duidelijk dat ze ook voorkomen in Afrika, Indonesië en Australië. Uit deze beelden blijkt dat het om ingewikkelde
grillige vormen gaat, die zich over grote afstanden uitbreiden. De drie bekende soorten stratosfeerontladingen |
|
|
Doordrukverschillen in de
atmosfeer verschilt
de kleur met de hoogte. |
|
|
Roodgekleurde sprites |
Dit zijn zwakke lichtgevende flitsen die
zeer kort duren en weliswaar voor het oog
zichtbaar zijn, maar die men
niet kan
volgen. Deze sprites bereiken een hoogte van
95 kilometer en benaderen daarmee de
onderste regionen van de E-laag. Sprites
zijn de meest voorkomende soort
stratosfeerontladingen. Ze lijken vooral in de latere stadia van
onweerscomplexen voor te komen als er een
grote ladingsverplaatsing plaatsvindt, na
een positieve blikseminslag. |
|
Staartwind: |
De wind die een vliegtuig van recht achter
heeft. Vanwege de voor de draagkracht
benodigde winddruk onder de vleugels, moet
een vliegtuig de wind liefst van voren
krijgen. In sommige omstandigheden is dit
echter niet mogelijk. Een teveel aan
staartwind levert problemen op bij het
opstijgen en landen. |
|
Stabiele golf: |
Een frontale golf die zich in de tijd niet
verder ontwikkeld oftewel waarvan de
kerndruk in de tijd niet meer uitdiept en
waarvan voor het frontale systeem waar
weinig ontwikkeling ofintensivering
op verwacht hoeft te
worden.
De
tegenstelling is een
onstabiele golf (in
het
stromingspatroon)
die in de tijd kan
uitgroeien tot een
groot lagedrukgebied
met bijbehorend
intensiever weer. |
|
|
Stadsklimaat: |
Het weer in de
(grootte) stad verschilt aanzienlijk van het
weer in het omringende gebeid met minder
bebouwing (platteland). Asfalt, steen en
cement warmen snel op maar koelen langzaam
af. Vooral
's avonds en 's
nachts, maar in de
winters ook overdag,
ligt de temperatuur
aanzienlijk hoger;
in een wereldstad
kan dit oplopen tot
zo'n 5 graden. Dit
wordt ook
veroorzaakt door
opwarming a.g.v.
verwarming van
huizen,
uitlaatgassen ed.
Deze extra warmte
kan ook leiden tot
fikse onweersbuien
in de zomer.
Uiteraard waait het
in de stad minder
en
ligt de
luchtvochtigheid
lager.
Lees meer over het stadsklimaat |
|
Stadsmist: |
Mist die meer
uitgesproken is in
de omgeving van
steden en
industriegebieden
doordat zich daar
meer luchtvervuiling
is en er dus meer
condensatiekernen
zijn waarop de
waterdamp zich kan
neerzetten. |
|
Standaarddrukvlak: |
Eén van de
drukvlakken waarvan
de gegevens
voortdurend op
weerkaarten worden
geplot en door de
meteoroloog worden
geanalyseerd.
Deze zijn het 300
hPa-, het 500 hPa-,
het 700 hPa- en het
850 hPa vlak. |
|
Standaardgebied: |
Gebied ter grootte
van 50 bij 50
kilometer of langs
een coherente band
van tenminste 50
kilometer lengte. |
|
Standvastig weer: |
Rustig weer, dat
maar weinig
verandert. |
|
Stapelwolk: |
Is een wolk met een
uitgesproken
vertikale
ontwikkeling (convectieve
bewolking). Ze
behoren tot het
geslacht cumulus. |
|
Starre
schuifmethode: |
Eenvoudige voorspel
methode. Op grond
van recente
verplaatsingen en
windrichting en
-snelheid worden
weersystemen,
fronten en
slechtweergebieden
op weerkaarten in de
stromingsrichting
vooruit verplaatst.
Op die manier wordt
een eerste indicatie
verkregen omtrent
het toekomstige
weerbeeld. |
|
Stationair front: |
De scheidingslijn of
overgangszone tussen
twee luchtmassa's
met verschillende
eigenschappen
waarbij geen van de
twee luchtmassa's
zich opdringt. De
scheiding blijft ter
plaatse. |
|
Stationsnummer: |
Identificatienummer
van
waarnemingsstations.
In het onderstaande
overzicht is een
aantal Nederlandse
stations opgenomen,
voorzien van (vooral
in de luchtvaart
gebruikte) kenletters en
geografische
plaatsbepaling (NB =
noorderbreedte en OL
= oosterlengte). De
eerste twee letters
daarvan geven aan
dat het Nederlandse
stations zijn:
E = Europa, H =
Holland. Voor het
stationsnummer wordt
nog het bloknummer
geschreven. De Bilt
heeft nummer 06260,
Schiphol 06240. |
NO: |
letter |
Naam |
NB |
OL |
Sinds |
210 |
EHVB |
Valkenburg |
52°
11'
|
04° 25' |
1947 |
225 |
|
IJmuiden |
52° 28' |
04° 35' |
|
235 |
EHKD |
De
Kooy (Den Helder) |
52° 55' |
04° 47' |
1972 |
240 |
EHAM |
Schiphol
(Amsterdam) |
52° 18' |
04° 46' |
1937 |
250 |
|
Terschelling |
53° 22' |
05° 13' |
|
260 |
EHDB |
De
Bilt |
52° 06' |
05° 11' |
1904 |
265 |
EHSB |
Soesterberg |
52° 08' |
05° 16' |
1951 |
268 |
|
Lelystad-Houtrib |
52° 32' |
04° 46' |
|
270 |
EHLW |
Leeuwarden |
53° 13' |
05° 45' |
1950 |
275 |
EHDL |
Deelen |
52° 04' |
05° 53' |
1949 |
|
|
NO: |
letter |
Naam |
NB |
OL |
Sinds |
280 |
EHCG |
Eelde
(Groningen) |
53°
08'
|
06° 55' |
1945 |
285 |
|
Meetpaal
Huibertsgat |
53° 34' |
06° 24' |
|
290 |
EHTW |
Twente |
52° 16' |
06° 54' |
1946 |
310 |
EHFS |
Vlissingen |
51° 27' |
03° 36' |
1855 |
330 |
|
Hoek
van Holland |
51° 59' |
04° 06' |
|
344 |
EHRD |
Rotterdam |
51° 57' |
04° 27' |
1956 |
350 |
EHGR |
Gilze-Rijen |
51° 34' |
04° 56' |
1948 |
370 |
EHEH |
Eindhoven |
51° 27' |
05° 25' |
1947 |
375 |
EHVK |
Volkel |
51° 39' |
05° 42' |
1951 |
380 |
EHBK |
Beek
(Maastricht) |
50° 44' |
05° 47' |
1946 |
|
|
Stationsthermometer: |
Gestandaardiseerde
droge-bolthermometer,
die op ieder
waarnemingsstation
wordt gebruikt om de
temperatuur van de
lucht te meten.
De thermometer is
gemaakt van Jena-normaalglas en
heeft een
schaalverdeling van
-30° tot +40°C,
onderverdeeld in 1/5
delen van een graad.
De vulvloeistof is
kwik. De thermometer
is voorzien van een ijkcertificaat,
waarop de
geldigheidsduur en
de eventueel toe te
passen correcties
zijn vermeld. |
|
Steam Devils: |
Relatief lichte tornado's die 's winters
ontstaan in koude lucht boven het warme
water van de Noord-Amerikaanse Grote Meren,
zoals het Ontariomeer in Canada. Als er
weinig wind staat kunnen zich daar diverse
tornado's ontwikkelen die vooral vanaf de
oevers van het meer goed
waar te nemen zijn.
Soms is sprake van een ware tornado out
break, zoals in Nederland ook meerdere
waterhozen tegelijk worden waargenomen.
Het verschijnsel heeft wat weg van een
waterhoos, maar de condities waaronder Steam
Devils ontstaan zijn anders. Waterhozen
ontstaan in ons land vooral in zomer en
herfst onder meer boven het IJsselmeer en de
Waddenzee, wanneer het water sterk opgewarmd
is en de atmosfeer zeer onstabiel is met
lage temperaturen op grote hoogte. |
|
|
|
|
De rode lijn geeft de
steenbokskeerkring aan |
|
|
Steenbokskeerkring:
(zuiderkeerkring) |
De Steenbokskeerkring is een bijzondere
parallel rond de aarde die op ongeveer 23½°
Zuiderbreedte (exact: 23,439° of 23° 26′
22″) ligt. De naam is afgeleid van het
sterrenbeeld Steenbok (Capricornus), het
teken van de dierenriem dat ingaat op het
moment dat de zon loodrecht boven deze
keerkring staat.
De steenbokskeerkring wordt ook wel
zuiderkeerkring genoemd.De
steenbokskeerkring markeert de hoogste
breedte op het zuidelijk halfrond waarop de
zon gedurende eenmaal per jaar schijnbaar
recht boven het aardoppervlak staat. Dit
gebeurt elk jaar rond 21 december, en luidt
het begin van de zomer in op het zuidelijk
halfrond. |
|
Steppeklimaat: |
Zie B-klimaat. |
|
Steppewind: |
Lokale wind in
Duitsland. Het is
een koude
noordoostenwind, die
soms helemaal vanuit
de Russische steppen
waait. |
|
Sterren in het ijs: |
zie Dooisterren in
het ijs |
|
St. Elmusvuur: |
In de atmosfeer
kunnen zich grote
ladingsveschillen
opbouwen voordat het
tot een ontlading
komt. Het kan dan
gebeuren dat
voorwerpen bij de
grond zo sterk
geladen worden, dat
er (positief)
geladen vonken uit
weglekken. Dit kan
bij uitstekende
voorwerpen gebeuren
zoals, antennes en
scheepsmasten. Het
verschijnsel heeft
een groenige of
blauwachtige kleur.
Dit is St. Elmusvuur.
Wanneer er ook nog
een een ontlading in
de buurt is, kan de
bliksem ieder moment
inslaan. |
|
St. ummaruszomertje: |
Zomerse periode rond
11 oktober. |
|
St. Maartenszomer: |
Zomerse periode rond
11 november. |
|
St. Michielszomer: |
Zomerse periode rond
29 september. Deze
naam wordt
voornamelijk in
Vlaanderen gebruikt.
In Nederland komt de
naam 'Oudenwijvenzomer'
vaker voor. De term
"oudenwijven" wordt
geassocieerd met
oude breiende
vrouwen en aan
veldspinnen die bij
rustig nazomerweer
lange draaden
spinnen. |
Stijgklap: |
Achter de knijpzone van de backbent-occlusie
gaat de luchtdruk rap omhoog.
Dit is de 'stijgklap', de naam is dus een
gevolg van abrupte luchtdrukstijgingen.Hoe je 'm kunt vinden en classificeren weet
ik wel, maar waarom het voor de
professionele meteorologie belangrijk is om
aandacht te besteden aan dit fonomeen, dat
is ook mij nog
niet duidelijk. Mogelijk zijn er door het
confluente karakter van de luchtstromingen
net achter de knijpzone enige meteorologisch
interessante en/of gevaarlijke zaken te
vinden. |
|
Ook al weet ik niet precies het belang, je
kunt echter zelf enige conclusies over het
formaat van de stijkklap trekken door een
zogeheten isallobarenkaart erbij te pakken.
(isallobaren
zijn een soort afgeleide vorm van isobaren
en ze worden gebruikt om (let op) de
snelheid in verandering van luchtdruk op een
bepaalde plaats over drie uur tijd weer te
geven.)
Actuele versies zijn zelden of nooit
openbaar te vinden op het internet. Maar met
wat kunst-
en vliegwerk kan je die zelf ook enigszins
opstellen. |
|
Stijgingsregens: |
Zie orografische
regens. |
|
|
|
|
Stijve bries: |
De benaming op zee
van de windkracht 6
op de schaal van
Beaufort. |
|
Stikstof: |
Is het belangrijkste
gas (qua
hoeveelheid) waaruit
onze atmosfeer
bestaat. Ongeveer
78% van de
aardatmosfeer
bestaat uit
stikstof. |
|
Stikstofoxyden: |
Stikstofoxiden, of
NOx, is de algemene
term voor een groep
zeer reactieve
gassen, die alle
stikstof (N) en
zuurstof (O)
bevatten.
Veel stikstofoxiden
zijn kleurloos en
reukloos. |
|
Stil: |
Benaming op land van
de windkracht 0
(nul) op de schaal
van Beaufort. |
|
Stilte: |
Benaming op zee van
de windkracht 0
(nul) op de schaal
van Beaufort. |
|
Stofhoos |
|
|
Stofhoos: |
Een stofhoos is een kleine, relatief zwakke
wervelwind die op warme dagen kan ontstaan
door convectie in de lucht boven een sterk
opgewarmd oppervlak. Op warme zonnige dagen
in het zomerhalfjaar met weinig wind kunnen
boven sterk verhitte oppervlakken
wervelwindjes ontstaan.
Ze doen zich vooral
voor boven zandgrond, maar soms ook boven de
stenen van
een plein of boven hooi op het land (een
hooiduivel). Meestal is er dan een draaiende
zuil van stof of zand te zien en daarom
worden deze wervelwindjes stof- of zandhozen
(in de
Verenigde Staten dust devils) genoemd. In
een vuurzee worden ook wel eens vuurhoosjes
gezien en ook boven de hete lava van een
vulkaan zijn hoosjes waargenomen. Het verschijnsel heeft dus alles met hitte te maken en aan de grond moet het minstens enkele tientallen graden warmer zijn dan op zo'n honderd meter hoogte. Er vormt zich dan een hete luchtbel die opstijgt, waardoor aan het aardoppervlak lucht toestroomt uit de naaste omgeving. Net als bij water in een leeglopend bad kan de toestromende lucht dan een roterende beweging krijgen. |
|
|
In tegenstelling tot windhozen, die samenhangen met wolken op enkele honderden meters hoogte, doen stof- of zandhozen zich alleen aan het aardoppervlak en bij rustig weer voor. Stofhoosjes
worden meestal maar
enkele tientallen
meters hoog, maar
kunnen soms een
hoogte bereiken van
honderd meter. De
levensduur is
doorgaans niet
langer dan enkele
minuten. De
windkracht van
stofhozen kan daarom
nooit in de schaal
van Beaufort worden
uitgedrukt, die
gebaseerd is op
gemiddelden van
minstens tien
minuten. |
|
Storing: |
In het algemeen een klein, zich al dan niet
verder ontwikkelendlagedrukgebied of een
uitloper van een groter lagedrukgebied
(randstoring).
Een storing kan met een frontaal
systeem te maken hebben. In dat geval is er
sprake van een frontale storing. Maar een
storing kan ook ontstaan
uit een thermisch
lagedrukgebied. Een voorbeeld daarvan is de
onweersstoring, die in de zomer na een periode
van erg warm weer vanuit Frankrijk en België
Nederland binnentrekt. |
|
Storm: |
Bij storm of windkracht 9 op de schaal van
Beaufort ligt het 10 minuut gemiddelde
van
de windsnelheid tussen
75 en 88 km/uur (20,8
- 24,4 meter per seconde). Een storm gaat
meestal vergezeld van zware
tot zeer zware
windstoten van meer dan 100 km/uur.
Een storm leidt tot schade aan dakpannen en
schoorsteenkappen en veroorzaakt lichte
schade in de bossen. Tijdens een storm wagen
alleen de zwaluwen en eenden zich nog in
de lucht, alle insecten blijven aan de
grond. Op zee zijn hoge golven te zien met
zware schuimstrepen en rollers. Door
verwaaid schuim is het zicht boven zee
slecht. |
|
Vanaf september nemen op het Noordelijk
Halfrond de temperatuursverschillen tussen
de tropen en noordpool toe. In de periode
oktober t/m maart zijn deze verschillen het
grootst.
Dit openbaart zich door actieve depressies
die door toestroming van warme en koude
luchtsoorten op de Atlantische Oceaan
gevormd worden. De warmere lucht wordt door
de koude lucht opgetild In de nabijheid van
een krachtige straalstroom (een medegevolg
van de temperatuursverschillen)
wordt op 7 tot 10 km
hoogte de lucht
a.h.w. weggezogen en
dat bevordert het
uitstromen van lucht
bovenin de
atmosfeer. |
|
|
|
Ontwortelde boom na een zware storm |
|
|
|
Onderin wordt de
lucht aangezogen om
het tekort aan te
vullen. Zolang de
uitstroom bovenin
groter is dan de
instroom aan het
aardoppervlak,
diept
de depressie uit, d.w.z. de luchtdruk daalt
in het centrum.
Zolang
dit proces doorgaat
worden ook de
luchtdrukverschillen
over een horizontale
afstand steeds
groter.
Dit
resulteert in een
toename van de wind.
Uiteindelijk leidt
dit tot hoge
gemiddelde
windsnelheden die
windkracht 9 of
hoger kunnen
bereiken. Dan hebben
we dus een storm of
wellicht zwaarder
dan dit. |
|
Hoe zwaar de storm
wordt is dus niet
zozeer afhankelijk
van de luchtdruk in
de kern van de
depressie, maar veel
meer van de grootte
van de
luchtdrukverschillen
rond de kern.
Storm
ontstaat in
Nederland meestal
bij actieve - niet
per definitie altijd
diepe - depressies
die vanuit Engeland
over de Noordzee
richting Scandinavië
koersen. Vaak zien
we dit
gebeuren
wanneer het
stormlaag met de
kern over het midden
van de Noordzee
trekt zodat het
windveld Nederland
bedekken kan.
Afhankelijk waar de
grootste
luchtdrukverschillen
zitten kan dat óf in
het noorden óf in
het midden en zelfs
in Limburg tot een
storm leiden.
Meestal waait de
storm dan uit west
of zuidwestelijke
richting maar ook
uit het noordwesten
wanneer
de wind over
de vlakke Noordzee
een lange afstand
zonder grote invloed
van wrijving kan
afleggen, kan de
storm flink
uitpakken. Trekt de
kern van de
depressie juist ten
zuiden van ons land
langs dan passeert
het windveld ook ten
zuiden en blijft de
west- of
zuidwesterstorm in
Nederland uit. |
|
Stormachtige wind: |
Een stormachtige
wind of windkracht 8
op de schaal van
Beaufort komt
overeen met een 10
minuut gemiddelde
windsnelheid van 62
- 74 km/uur (17,2-
20,7 meter per
seconde). In vlagen
kan de wind
snelheden bereiken
van rond 100 km/uur.
Lopen is dan lastig
ook als de wind van
opzij
waait. Twijgen
breken af en er zijn
nog maar weinig
vogels in de lucht.
Alleen libellen
vliegen nog altijd.
Op het water leidt
een stormachtige
wind tot matig hoge
golven met een
flinke kamlengte.
Golftoppen waaien af
en vormen goed
ontwikkelde
schuimkoppen. |
|
|
|
Stormglas: |
Het wonder-, stormglas, is een zeer
ouderwets instrument dat eeuwen geleden al
gebruikt werd door de scheepvaart. Al in
1750 werd er in Florence via de media over
gerept. Een glazen buisje gevuld met een
oplossing van alcohol en chemicaliën met
daarin opgelost kamfer kristallen, zou het
weer kunnen voorspellen.
De samenstelling
van de oplossing is: 10 gram kamfer, 40 cc
alcohol, 2,5 gram salmiak-zout, 2,5 gram
salpeter en 33 cc. gedestilleerd water. |
|
Afhankelijk van het weer kunnen de
kamferkristallen groeien, of zakken juist
ineen. In b.v. een hogedrukgebied zitten de
kristallen onder in het glazen buisje (mooi
weer). Het lijken net veertjes en
ze doen in zeker opzicht denken aan wilde
cirruswolken in de ijzige bovenlucht.
Je kunt er het volgende uit afleiden:· |
|
Heldere vloeistof met het gehele kristal op
de bodem: Mooi weer. |
Kristallen op de bodem: vorst in de
winter. |
Grote vlokken: Drukkend weer,
bewolkte hemel. |
Troebele vloeistof met kleine kristallen:
Onweer. |
Draadvorming boven de vloeistof:
Winderig weer: |
Mist.Kleine puntjes: Vochtig weer. |
Stijgende vlokken die blijven hangen:
Wind in de hogere regionen tot storm. |
Kleine kristallen: in de winter mooi
weer, zon. |
|
|
Indien de kristallen naar één kant van het
glas overhellen, dan heeft dat te maken met
de windrichting. De kristallen worden als
het ware door de
wind meegevoerd. Hoewel het stormglas
officieel circa 1750
werd beschreven en
erkend werd als
weervoorspeller,
zijn er redenen om
aan te
nemen dat de
geschiedenis van dit
apparaat veel verder terug grijpt in de
historie. Zijn
algemene bekendheid
dankt het aan
Admiraal Fitzroy, de
zeeman die
onder meer bekend
werd door zijn
reizen naar de
Galapagos eilanden
en de Darwin Expeditie |
|
Hij
verrichtte voor de
meteorologie
pioniers arbeid en
stelde talrijke
weerkundige regels
vast en schreef hier
ook een boek over.
Toen in 1859 de
Britse eilanden door
een zware storm
getroffen werd,
werden er aan de
vissers van alle
Britse eilanden
Fitzroy's
stormglazen verstrekt, en vele van deze
instrumenten zijn nu nog in gebruik. |
|
Het
stormglas kreeg
hierdoor grote
bekendheid en
verspreidde zich
over Schotland,
Engeland, Nederland,
Scandinavië en
speciaal Denemarken.
Admiraal Fitzroy was
van mening dat de
elektriciteit in de
lucht in
samenwerking met
de windrichting de
verhoudingen van de
kristallen konden
beïnvloeden. Als wij
ons realiseren dat
vroeger de
kamertemperatuur ca.
15 graden was
valt te begrijpen
dat het stormglas
ook op die
temperatuur geijkt
is. De beste
temperatuur is dan
ook bij ons
tegenwoordig, de hal
of gang,van onze
woning,daar hier de
temperatuur vrij
stabiel is. |
|
Stormachtig: |
1. Benaming, zowel
op land als op zee,
van de windkracht 8
op de schaal van
Beaufort. |
2. Beschrijvende
term voor een
weertype. Er is erg
veel wind, ten
minste windkracht 8,
en bovendien vaak
buien. |
|
Stormdepressie: |
Actief
lagedrukgebied, dat
gepaard gaat met
windsnelheden van
ten minste
stormkracht
(windkracht 9). |
|
Stormvloed:
|
Sterke verhoging
(opzet) boven het
astronomisch getij
van de zee langs de
kust onder invloed
van de wind. Zo'n
extra verhoging
boven het
astronomisch getij,
opzet genoemd, hangt
af
van windrichting
en windkracht over
de hele Noordzee.
Een trechtervormige
kustlijn kan de
opzet nog verder
verhogen en dat
geldt ook voor een
diepe zee en in
mindere mate voor
lage luchtdruk.
Gemiddeld eens in de
twee jaar heeft ons
land te
maken met een lage
stormvloed, die de
dijken gemakkelijk
aankunnen.
Gevaarlijker, maar
ook zeldzamer zijn
middelbare
(eens in
de tien tot
honderd jaar) en
hoge stormvloeden
(eens in de honderd
tot duizend jaar).
De watersnood van 1
februari 1953 hoorde
als enige van de 20e
eeuw tot hoge
stormvloeden. |
|
Stormvloedwaarschuwingsdienst:
(SVSD; vroeger:
Stormvloedseinendienst) |
In 1929 ingestelde
dienst van de
Rijkswaterstaat
(RWS), met als doel
bij stormvloed
informatie en advies
te geven aan
dijkbeheerders en
andere
belanghebbenden in
het Nederlandse
etijgebied.
Aanleiding tot het
instellen van de
SVSD was de
watersnood van 13
januari 1916. De
weerkundige gegevens
worden tegenwoordig
betrokken van de
Maritiem
Meteorologische
Dienst (MMD) van het
KNMI te Hoek van
Holland. Zodra de
dienstdoende
meteoroloog op grond
van meteorologische
ontwikkelingen
verwacht dat een
bepaald waterpeil
overschreden zal
worden (het zgn.
informatiepeil),
neemt hij contact op
met de betreffende
Ingenieur van Dienst
van de RWS. Deze
beslist dan of al
dan niet het
waarschuwingscentrum
van de SVSD zal
worden geopend en
bezet. |
|
Stormwaarschuwing:
(stormsein) |
Ten be hoeve van de
scheepvaart, zowel
de beroepsmatige als
de recreatieve,
worden bij het
overschrijden van
bepaalde limieten
wind- en
stormwaarschuwingen
uitgegeven. Via het
ANP en de kustwacht
IJmuiden worden
waarschuwingen
verspreid bij
windkracht 6 of meer
in de Nederlandse
kustwateren en op
het IJsselmeer. De
kustwateren zijn
opgedeeld in een
vijftal districten.
Van zuid naar noord
zijn dat de
districten
Vlissingen, Hoek van
Holland, IJmuiden,
Texel en Rottum.
Voor de rest van de
Noordzee wordt
gewaarschuwd bij
windkracht 7 of
hoger, alleen via
de kustwacht
IJmuiden. Ten
behoeve van de
scheepvaart wordt
door de Maritiem
Meteorologische
Dienst (MMD) van het
KNMI
te Hoek van Holland
tevens vier maal per
etmaal een
scheepsweerbericht
opgesteld, geldig
voor de gehele
Noordzee, en een
marifoonbericht,
geldig voor de
Nederlandse
kustwateren en het
IJsselmeer. |
|
Stortbui: |
Zware bui met een
zeer grote
neerslagintensiteit.
Zo'n stortbui hoeft
niet met hagel of
onweer gepaard te
gaan. Vooral in de
tropen komen dit
soort buien tijdens
de natte moesson
nogal eens voor. |
|
Straalstroom: |
In het Engels: "jet stream". Is een "rivier"
van lucht die zich snel voortbeweegt o 9 à
10 kilometer hoogte waait in de regel een
zeer sterke wind, die de straalstroom wordt
genoemd. Weerkundigen spreken van een
straalstroom als de wind op die hoogte een
gemiddelde snelheid heeft van meer dan 100
kilometer
per uur (windkracht 11 of meer).
Regelmatig
worden echter hogere windsnelheden bereikt
van soms zelfs meer dan 350 kilometer per
uur. |
|
De straalstroom is gemiddeld enkele
duizenden kilometers lang, enkele honderden
kilometers breed en slechts een paar
kilometer hoog. Het is dus een zeer
langgerekte maar smalle band met hoge
windsnelheden, die door de atmosfeer
kronkelt als een rivier in het landschap.
Meestal is de stroming van west naar oost
gericht, maar door de vele kronkels kan de
luchtstroming op bepaalde plaatsen ook naar
zuid of noord gericht zijn. |
|
Er wordt onderscheid gemaakt tussen vijf
verschillende types:de polaire straalstroom:
de meest voorkomende positie over
West-Europa is een weinig ten noorden van de
ligging van het polaire front op de grond.
Over de Atlantische Oceaan komt hij meestal
uit het westen (tussen ZW en NW). |
|
|
|
|
de
subtropische
straalstroom: |
Studies van hoogtewindkaarten tonen het bestaan van een lange stroming krachtige westenwinden tussen de 20e en 30e breedtegraad,
zowel noord als zuid. |
|
de equatoriale
straalstroom:
|
Van midden juni tot
begin september
strekt zich in de
hogere troposeer
tussen de evenaar en
de 20e breedtegraad
een band
oostenwinden uit
omheen de aarde.
Deze winden bereiken
slechts in twee
streken een jet-wind
intensiteit:= één
ervan loopt van de
Filipijnen tot
Soedan, de andere
situeert zich boven
West-Afrika. |
|
de stratosferische
straalstroom (oolnacht-jet):
|
Deze komt voor in de
winter tussen de
breedten 60° en 70°.
De jet-buis bevindt
zich onmidellijk
onder de stratopauze
op een hoogte
van 40
tot 45 km. |
|
low-level
straalstroom (lage
jet):
|
Onder bepaalde
voorwaarden kunnen
er boven
uitgestrekte vlakten
op lage hoogte
krachtige windvelden
ontstaan. Ze
ontwikkelen zich 's
avonds
en bereiken
hun maximum rond
zonsopgang om daarna
snel te verdwijnen.
Ze krijgen de naam
van jet-stream omdat
hun stroomlijnen
zich voordoen in een
smalle band
gelijkaardig aan
deze van de
jet-stream op |
|
Straalstroom-cirrus: |
Straalstroom is niet
alleen een
horizontale
luchtstroom, maar de
lucht draait ook nog
rond de as van die
straalstroom. Gezien
met de richting van
de wind mee volgt de
lucht rond die as
een beweging als een
kurkentrekker die in
een kurk wordt
gedraaid (rechtsom
dus). Dat betekent
dat aan de
linkerkant, de koude
kant van het front,
de lucht een
stijgende beweging
doormaakt
en aan de
rechterkant een
dalende beweging. In
die stijgende
luchtbeweging aan de
koude kant van de
straalstroom vormt
zich bewolking van
het geslacht cirrus.
Vandaar dat de
plaats van de
straalstroom op een
satellietfoto vaak
heel goed te zien is
als een langgerekte
band met cirrus: de straalstroom-cirrus. |
|
Straling: |
Verzamelnaam voor
een groot aantal
natuurkundige
verschijnselen die
alle berusten op het
uitzenden van
energie door een
bron, in de vorm van
elektromagnetische
trillingen met
verschillende
golflengten. De zon
straalt licht en
warmte uit met een
golflengte in de
orde van 0,5μ
(μ= 1
micron = 10-6m).
Deze kortgolvige
straling wordt door
de aarde opgevangen
en verwarmt het
aardoppervlak. Maar
de aarde houdt die
warmte niet vast.
Die wordt als
langgolvige straling
(ca. 1μ) weer
uitgezonden. In de
meteorologie wordt
met straling
doorgaans de
zonnestraling
of
zonne-energie
bedoeld. |
|
|
Stralingsbalans: |
Overzicht van de
hoeveelheid straling
die de aarde bereikt
en de hoeveelheid
straling die de
atmosfeer weer
verlaat. De
zonnestralen die de
aarde bereiken, zijn
kortgolvig. Deze
kortgolvige straling
kan de dampkring
passeren. Met name
het zichtbare licht
ondervindt weinig
hinder van de
atmosfeer.
De
hoeveelheid straling
die een bepaald punt
op de aarde bereikt,
is afhankelijk van: |
|
1. de
breedteligging: op
lage breedte (dicht
bij de evenaar)
vallen de
zonnestralen
loodrecht in, waardoor er
veel straling per
oppervlakte
eenheid
opgevangen wordt; |
2. de lengte van de
dag; en |
3. de dichtheid van
het wolkendek. |
|
Hoe meer wolken, hoe
minder kortgolvige
stralen het
aardoppervlak
bereiken. De
kortgolvige stralen
worden door het
aardoppervlak
geabsorbeerd, dat
daardoor wordt
verwarmd. Zoals alle
objecten,
geeft ook
de aarde straling
af. Dit is echter
straling met een
veel langere
golflengtedan de
zonnestraling.
Deze
langgolvige straling
is veel minder goed
in staat door de
dampkring heen te
gaan. Vooral
waterdamp en
koolstofdioxide,
twee van de zgn.
broeikasgassen, en
wolken absorberen de
langgolvige
straling.
Afhankelijk van de
aanwezige
hoeveelheid van deze
stoffen, zal de
netto uitstraling
variëren. |
|
|
Als de lucht
onbewolkt en droog
is, zal de
uitstraling vooral s
nachts groot zijn,
waardoor de
temperatuur daalt
(mist, nachtvorst,
vorst aan de grond).
Indien de
hoeveelheid straling
die het
aardoppervlak
bereikt, groter is
dan de hoeveelheid
langgolvige straling
vanaf de aarde, zal
de temperatuur aan
hetaardoppervlak
toenemen. Dit komt,
behalve door de
zonnestraling, ook
af en toe 's nachts
voor als relatief
warme
wolkenvelden
het land
binnendrijven en dan
een voldoende grote tegenstraling
leveren. Als gevolg van de toename van een
aantal stoffen in de
atmosfeer die wel de
kortgolvige
zonnestralen
doorlaten, maar niet
de langgolvige
warmte van de aarde,
stijgt de
temperatuur aan het
aardoppervlak. Er is
hier sprake van een
versterking van het
broeikaseffect. |
|
Stralingsdauw: |
Vorm van dauw.
Afzetsel van water
op voorwerpen
waarvan het
oppervlak, in het
algemeen door
nachtelijke
uitstraling,
voldoende is
afgekoeld om
rechtstreekse
condensatie van
waterdamp uit de
omringende lucht te
veroorzaken. |
|
Stralingsintensiteit: |
In de meteorologie
wordt de hoeveelheid
gemeten
zonne-energie
(kortgolvige
straling) per
oppervlakte-eenheid
de globale straling
genoemd.
De
stralingsintensiteit
is de globale
straling
per
tijdseenheid. De
hoeveelheid straling
wordt gemeten met
een pyranometer en
uitgedrukt in
Joules/cm2. De
gemeten
stralingsintensiteit
zegt iets over de
toestand van de
atmosfeer. Aan de
(witte) bovenkant
van bewolking wordt
veel van
de
zonnestraling direct
weer de ruimte in
teruggekaatst. Bij
veel bewolking wordt
daarom weinig
straling gemeten,
bij een wolken loze
hemel veel. |
|
Stralingsmeter: |
Zie pyranometer. |
|
Stralingsmist: |
Mist, ontstaan door
uitstraling van het
aardoppervlak. Dit
wordt dan kouder. De
eropliggende
luchtlaag koelt mede
af, waarbij het
dauwpunt bereikt kan
worden. |
|
Stralingsnacht: |
Nacht met weinig
bewolking. Het
aardoppervlak kan
dan veel energie
uitstralen, zonder
dat die door
bewolking wordt
tegengehouden en
teruggestraald. Aan
de grond kan het bij
weinig wind flink
afkoelen, met onder
meer als mogelijk
gevolg de vorming
van mist.
Temperaturen aan de
grond van 5°C of
meer beneden de
huttemperatuur komen
voor. Wanneer de
temperatuur op
waarnemingshoogte
boven het vriespunt
is, terwijl deze aan
de grond onder nul
is, wordt gesproken
van vorst aan de
grond. |
|
Stralingsrijp: |
Vorm van rijp. Een
ijsafzetting,
doorgaans in de vorm
van schubben,
naalden, veren of
waaiers, dat zich
vormt op voorwerpen
waarvan het
oppervlak, in het
algemeen door
nachtelijke uitstraling,
voldoende is
afgekoeld om de
rechtstreekse
sublimatie van
waterdamp uit de
omringende lucht te
veroorzaken. |
|
Stratiforme
bewolking: (stratiform
= gelaagd)
|
Egaal aaneengesloten
gelaagd wolkendek,
zonder structuur,
van de geslachten
stratus, altostratus
en cirrostratus. Als
stratiforme
bewolking geen
ijskristallen bevat,
zal er in het
algemeen geen
of
weinig neerslag uit
vallen. Bereikt de
wolk een dusdanige
verticale
ontwikkeling en
hoogte dat er
wel ijskristallen
ontstaan, dan kan de
neerslag een grotere
intensiteit hebben.
In stratiforme
bewolking zijn de
wolkenelementen
meestal klein.
De onderkoelde
druppeltjes zullen
slechts tot relatief
lage hoogten
voorkomen, omdat de
stijgsnelheden in de
wolk betrekkelijk
gering zijn,
doorgaans slechts
enkele centimeters
per seconde. |
|
Stratiformis: |
Wolkensoort. Een
aaneengesloten laag
van de
wolkengeslachten
altocumulus,
stratocumulus en
soms cirrocumulus,
lijkend op een grote
en egale
wolkendeken. Er zijn
nauwelijks
opbollingen waar te
nemen. |
|
Stratocumulus: |
Behoort tot de
familie van de lage
wolken. Grijze of
witachtige
wolkenbank of
wolkenlaag, waarin
bijna altijd donkere
gedeelten voorkomen;
de bank of laag
lijkt op een
tegelvloer of is
samengesteld uit
ballen, rollen,
enz., die niet
vezelachtig zijn
(afgezien van virga)
en die met elkaar
versmolten kunen
zijn. De meeste
regelmatig
gerangschikte,
kleine elementen
hebben een
schijnbare afmeting
van meer dan vijf
graden.
Dit type wolken
behoort tot de 'lage
wolken' en bestaat
uit
waterdruppeltjes.
(Wolkenatlas
Stratocumulus) |
|
Stratopauze: |
De bovenste
begrenzing van de
stratosfeer op een
hoogte van ca. 50
km. Het vormt de
fictieve
scheidingslijn
tussen de
stratosfeer en de
mesosfeer. Ter
hoogte van de stratopauze worden
temperaturen
waargenomen in
dezelfde ordegrootte
als deze aan het
aardoppervlak of
zelfs
nog iets
hoger. |
|
Stratosfeer: |
De luchtlaag die
zich uitstrekt vanaf
12 km tot 40 km
hoogte en dus
begrenst is door de
tropopauze en de
stratopauze..
Kenmerkend voor de
stratosfeer is de
ozonlaag (tussen de
25 en 35 km hoogte)
die de schadelijke
UV-C-straling van de
zon tegenhoudt. Ook
een typisch kenmerk
voor deze luchtlaag
is de
temperatuurstoename
(van -50°C tot
+20°C) bij grotere
hoogte. |
|
Stratus: |
Behoort tot de
familie van de lage
wolken. Een over het
algemeen grijze
wolkenlaag met een
tamelijk egale
onderzijde waaruit
motregen, sneeuw
of
motsneeuw kan
vallen. Als de zon
door de wolken heen
is te zien, is zijn
omtrek duidelijk
zichtbaar. In
Stratus onstaan geen
haloverschijnselen,
behalve soms bij
zeer lage
temperaturen.
Stratus kan zich ook
in de vorm van
flarden voordoen.
Stratus bestaat
gewoonlijk uit
waterdruppeltjes
en
bij hevige koude ook
uit ijsdeeltjes.
(Wolkenatlas
Stratus) |
|
Strenge vorst: |
Er is sprake van
strenge vorst indien
de
minimumtemperatuur
tussen -10°C en
-15°C ligt. |
|
Strijklengte: |
Onder de
strijklengte
verstaan we de
afstand die lucht
aflegt boven land of
water om warmte
en/of vocht op te
nemen en zodoende
(sneeuw)buien
te kunnen
veroorzaken in de
gebieden die,
gezien
in de
stromingsrichting
van de lucht, achter
het water of land
liggen. |
|
Strooilichtmeter: |
Instrument waarmee
het zicht kan worden
gemeten. Net als bij
de transmissometer
wordt, de
doorlatendheid van
de lucht tussen een
lichtbron en een
lichtgevoelige cel
gemeten.
Bij
strooilichtmeters
wordt echter de
uitdoving door
meting van
zijdelingse
lichtverstrooiing
bepaald. Vooral op
vliegvelden worden
zichtmeters
gebruikt. Naast het
door de waarnemer
geschatte zicht op
het waarnemingspunt
wordt vaak nog per
landingsbaan een
gemeten zicht
vermeld. Deze
landingsbaan kan
zich immers op
flinke afstand van
het waarnemingspunt
bevinden. |
|
Stuifmeel: |
In het voorjaar
produceren bloeiende
grassen en bomen,
zoals dennen,
berken, sparren bij
warm en zonnig weer
en een lage
luchtvochtigheid
veel stuifmeel, dat
vervolgens over
afstanden van soms
honderden kilometers
door de wind wordt
verspreid. Het
stuifmeel, dat vaak
wordt aangezien voor
zand of saharastof,
is vooral goed
zichtbaar op
tuinmeubilair en
auto's. Stuifmeel
kan,
voor wie er
allergisch voor is,
bij inademing
aanleiding geven
tot
hooikoortsverschijnselen,
zoals niezen of
tranende ogen. |
|
Sturing: |
De invloed van de
stroming op grote
hoogte in de
atmosfeer op de
koers die de
hogedrukgebieden en
de lagedrukgebieden
volgen. Een
weerkaart waarop
deze (verwachte)
koers staat
aangegeven, heet een
sturingskaart. |
|
Stuwingsregen: |
Regen die ontstaat
doordat vochtige
lucht gedwongen is
te stijgen tegen de
loefzijde van een
berg. De warme lucht
koelt daarbij af,
zodat het dauwpunt
bereikt wordt.
Wolkenvorming en
uiteindelijk
neerslag zijn het
gevolg. De andere
kant van de berg, de
lijzijde, zal,
doordat de lucht
weer kan dalen en
dus opgewarmd wordt,
droger zijn. Men
spreekt hier ook wel
van het gebied
in de
regenschaduw. |
|
Stuwingsneerslag: |
Neerslag die valt
doordat de lucht
gedwongen wordt
tegen een gebergte
op te stijgen. Er
ontstaat een
overvloedige
neerslag die soms
dagenlang aanhoudt. |
|
Sublimeren: |
Is de directe
overgang van
gasvormige toestand
naar vaste toestand,
zonder dat de
vloeibare toestand
wordt bereikt. |
|
Subboreaal: |
Deel van het
Holoceen, dat ong.
3000 v. Chr. begon
en ruim 1000 jaar
duurde. Er heerste
in deze streken toen
een vrij droog
klimaat. Vanuit het
zuiden drong de beuk
onze streken binnen
en de zee trok later
vrijwel overal
terug. |
|
Subpolaire streken: |
Gebieden tussen de
poolstreken en de
gematigde
luchtstreken. |
|
Subpolair minimum: |
Lagedrukgebied dat
ontstaat doordat
lucht uit de
subtropen die
richting polen
beweegt, als het
ware in botsing komt
met luchtstromen
vanuit de polen. De
tussen 40 en 60°NB
en ZB bij elkaar
komende lucht wordt
gedwongen naar
omhoog te stromen,
waardoor aan het
aardoppervlak een
lage druk ontstaat.
Doordat er sprake is
van het bij elkaar
komen van warme
lucht uit de
subtropen en koude
lucht vanuit de
polen ontstaat er
een complex
druksysteem, waarin
frontale depressies
voorkomen. Zie voor
de schematische
weergave het polair
maximum. |
|
Subsidentie: |
Subsidentie is het
proces van
grootschalig dalende
luchtbewegingen in
een hogedrukgebied.
De subsidentie heeft
in het algemeen een
gunstige
invloed op
het weer. De dalende
lucht wordt namelijk
geleidelijk
opgewarmd (met 1°C
per 100 meter),
waardoor eventueel
in de lucht
aanwezige
wolkendruppeltjes
verdampen, de
bewolking dunner
wordt of zelfs
verdwijnt.
Door de aanwarming kan de
lucht op hogere
niveaus warmer
worden
dan de lucht direct
daaronder, zodat een
invesie ontstaat.
Wanneer het
hogedrukgebied
waarin dit proces
plaatsvindt
langdurig op zijn
plaats blijft,
zal de subsidentie
doorgaan en zal dus
ook de
subsidentie-inversie
steeds dichter bij
het aardoppervlak
komen. Omdat er bij
een inversie geen
uitwisseling meer is
tussen de luchtlagen
aan de onder- en
bovenkant ervan,
zullen vocht en stof
in de onderste
luchtlagen als het
ware gevangen
zitten. |
|
Subsidentie-inversie: |
Inversie die
ontstaat ten gevolge
van subsidentie.
Door de adiabatische
aanwarming kan de
lucht op hogere
niveaus warmer
worden dan de lucht
direct daaronder,
zodat een inversie
ontstaat. Wanneer
het hogedrukgebied
waarin dit proces
plaatsvindt
langdurig op zijn
plaats blijft, zal
de subsidentie
doorgaan en zal dus
ook de
subsidentie-inversie
steeds dichter bij
het aardoppervlak
komen. Omdat er bij
een inversie geen
uitwisseling meer is
tussen de luchtlagen
aan de onder- en
bovenkant ervan,
zullen vocht en stof
in de onderste
luchtlagen als het
ware gevangen
zitten.
Subsidentie-inversies
kunnen dan ook
aanleiding geven tot
ernstigeluchtvervuiling
en smog. Dat is
vooral het geval in
de winter, wanneer
lucht dicht
bij het
aardoppervlak koud
is. In sommige
gevallen kan de subsidentie-inversie
zelfs het
aardoppervlak
bereiken. De
temperaturen stijgen
dan plotseling, soms
wel met 5 à 10°C,
zonder dat daartoe
een aanleiding
aanwezig lijkt te
zijn. |
|
Subtropisch lucht: |
Lucht, afkomstig uit
de subtropen, het
overgangsgebied
tussen de tropen en
de gematigde
streken. Voor Europa
is dat het
Middellandsezeegebied.
Elders tussen de 25°
noorderbreedte en
25° zuiderbreedte. |
|
Subtropisch klimaat: |
Klimaat dat wordt
gevonden in gebieden
tussen het tropische
en het gematigde
klimaat. Het
kenmerkt zich door
warme zomers en
zachte winters. Zie
ook C-klimaat. |
|
Subtropisch maximum: |
Hogedrukgebied in de
subtropen, dat
ontstaat als gevolg
van in dit gebied
dalende lucht vanuit
de tropen. De lucht
die in de tropen
opstijgt,
vloeit in een
bovenstroom naar de
polen weg, maar zal
door de
Coriolis-kracht
afbuigen. De lucht
zal dan op ongeveer
30° NB en ZB (de
subtropen) een
maximale afwijking
gaan vertonen,
waardoor een
westelijke
luchtstroom
ontstaat. De
constante aanvoer
uit de tropen dwingt
de lucht boven de
subtropen tot dalen,
waardoor aan het
aardoppervlak een
ophoping van lucht
(een hoge druk)
ontstaat. De
belangrijkste
gevolgen zijn:
droogte en weinig
wind. |
|
Suction vortices: |
Bij tornado's
gebruiken we vooral
Amerikaanse
termen.In heel grote
tornado's, en in
Amerika kunnen ze
doorsneden van meer
dan 1 kilometer
bereiken, zie je
soms apart draaiende
kolken, suction
vortices genaamd.
Die draaien aan de
buitenkant van de
tornado in de
tornado mee.
Daar waar de
windsnelheden van de
kleinere vortex en
de grote tornado
meekoppelen, zijn
zeer grote
windsnelheden te
bereiken. In Amerika
zijn daarbij
windsnelheden van
meer dan 450 km per
uur afgeleid uit
onder andere
filmopnamen. |
|
Suestado: |
Lokale wind in
Argentinië. Het is
een hevige
zuidoostenstorm in
de monding van de
Rio de la Plata. |
|
Sukhovey: |
Lokale wind, die
vooral in Kazachstan
voorkomt. Het is een
warme zuidoostelijke
valwind met
duidelijke
föhneigenschappen.
Maar aangezien de
wind ook nogal wat
stof en zand bevat,
zijn er ook
kenmerken van de
sirocco. |
|
Sumatrans: |
Lokale wind in
Indonesië. Het is
een zuidwestelijke
valwind, die vanaf
het eiland Sumatra
naar de Straat van
Malakka waait. De
sumatrans heeft,
net als de south-easter in
Zuid-Afrika,
wel
föhneigenschappen,
maar kan niet echt
als koude of als
warme valwind
aangemerkt worden. |
|
Omho: Sun-glint |
Reflectie van de zon
op oppervlakken met
een grote albedo,
zoals rustige
wateroppervlakken en
sneeuw- en
ijsvlakten. De
sun-glint is soms
zeer goed waar te
nemen op de
satellietfoto's
vanuit de polaire
weersatellieten, met
name in de
Middellandse Zee. De
weerspiegeling van
de zon in de
lens
levert vlekken op de
foto's op, die
behoorlijk
hinderlijk kunnen
zijn om een goed
overzicht te krijgen
van de bewolking in
een groot gebied. |
|
Supercel: |
In sommige gevallen
groeit een multicel
uit tot een zware
storm en evolueert
uiteindelijk tot een
supercel. Deze zeer
krachtige stormen,
die altijd hevig
zijn, hebben bijna
vertikaal
uitgestrekte en zeer
intense kernen met
sterke stijgstromen.
Ze zijn zo goed als
altijd vergezeld van
zeer
frequente
daalstromingen of microbursts, van
grote hagelstenen
(tot 2 cm diameter)
en soms ook
tornado's. |
|
Superstorm: |
Het kritisch niveau
dat onze zeedijken
aankunnen mag
volgens de bestaande
wettelijke normen
eens in de 10.000
jaar worden bereikt.
De waterstand die
bij een zware storm
in combinatie met
springvloed (de
hoogste stand die
het getij kan
bereiken) mag
volgens de
vastgestelde
norm met een kans
van 1 op 10.000
(0,01%) tegen de
grenzen van een
overstroming komen.
Klimaatonderzoekers
kunnen op grond van
deze gegevens bij
benadering berekenen
bij welke
windsnelheden
dergelijke extreme
waterstanden bereikt
worden. Vertaald in
wind zou in het
huidige klimaat
volgens
modelberekeningen
eens in de 10.000
jaar gemiddeld over
12 uur op een hoogte
van ongeveer 2
kilometer een
windsnelheid
worden
bereikt van 170
km/uur, een
superstorm van
orkaankracht die
boven de Noordzee
nog nooit gemeten
is. Wordt het
broeikaseffect erbij
betrokken
dan zou de
frequentie voor een
gemiddelde wind van
minstens 170 km/uur
toenemen naar eens
in de 1000 jaar.
Eens in de 10.000
jaar wordt dan
een gemiddelde wind
van zo’n 200 km/uur
bereikt. |
|
Symetrisch
zadelgebied: |
Zadelgebied waarin
de invloed van de
aanliggende
lagedrukgebieden en
hogedrukgebieden
ongeveer even groot
is. |
|
Synodische maand: |
Tijd die verstrijkt
tussen twee nieuwe
manen. |
|
Synop: |
Synoptisch is een
samentrekking van
synchroon
(tegelijkertijd) en
optisch. Het zijn
waarnemingen die
overal op de wereld
op hetzelfde
tijdstip en
op dezelfde manier
worden verricht.
De
uitkomsten daarvan,
die op weerkaarten
worden verwerkt,
zijn onderling
vergelijkbaar. De synop is een
codenaam voor een
gecodeerd
weerrapport van een
synoptische
waarneming
van een
weerstation boven
land. De codenaam
voor een
synoptischer
waarneming op zee is
schip. |
|
Synoptische
meteorologie:
(klassieke
meteorologie) |
Deel van de
meteorologie dat er
op is gericht om met
behulp van o.m. de
synoptische
waarnemingen
weersverwachtingen
te maken. Het
principe
van de synoptische
meteorologie werd
gelanceerd door Lavoisier en Lamarck
in 1804. Zij stelden
voor om gelijktijdig
op een groot aantal
waarnemingspunten
een waarneming te
doen van het weer.
Via de zgn. starre
schuifmethode,
het
op de weerkaart
verplaatsen van het
weer op
een bepaalde
plaats met de wind
mee, konden
dergelijke
momentopnamen worden
gebruikt voor een
uitspraak over het
toekomstige weer. |
|
In 1857 vond Buys
Ballot experimenteel
een verband tussen
luchtdrukverdeling
en wind: de wet van
Buys Ballot.
Naderhand bleek dat
de wet al eerder
langs theoretische
weg was gevonden
door de Amerikaan
Ferrel. In 1918/1919
introduceerden de
Noor Bjerkness en de
Zweed Bergeron de
zgn. frontentheorie
van de Noorse
school, een
werkwijze die nog
steeds wordt
gebruikt. Nadat
Bergeron in 1935 nog
had bijgedragen aan
de meteorologie met
zijn theorie over de
neerslagvorming,
bereikte de
synoptische
meteorologie in de
veertiger en
vijftiger jaren haar
bloeiperiode. |
|
Synoptische
waarneming: |
Overal op de wereld
worden vergelijkbare
waarnemingen op
hetzelfde tijdstip
en op dezelfde wijze
verricht. Het woord
synoptisch is een
samentrekking van
SYNchroon (=
tegelijkertijd) en
OPtisch. Elk synoptisch weerrapport bevat gegevens over een groot aantal weerelementen: het zicht; de windrichting en -snelheid; de temperatuur; het dauwpunt; de luchtdruk; de neerslaghoeveelheid, -soort en -duur; het heersende weer; en de bewolking (soort, hoogte en hoeveelheid). Kuststations en schepen voegen hier soms nog gegevens aan toe over zeegang en deining. Voor een deel vinden de metingen automatisch plaats. Andere elementen kunnen echter niet automatisch verkregen worden en moeten dus van bemande stations worden betrokken. Het weerrapport waarin al deze gegevens door de waarnemer worden vastgelegd, heet een SYNOP of SHIP. |
|
|
|
|