Het AMDAR-systeem in een vliegtuig zendt met behulp van ACARS automatisch de volgende meetgegevens naar grondstations: |
|
Waarneemtijd |
De UTC tijd van de meting. |
|
Windsnelheid |
Elk vliegtuig is uitgerust met een luchtsnelheidsmeter. Deze werkt met behulp van een pitotbuis, die op de vliegtuigromp of vleugel is aangebracht
en waarmee de druk van de aanstromende lucht wordt gemeten in relatie tot de heersende statische luchtdruk. De aldus berekende luchtsnelheid
van het vliegtuig wordt in de cockpit op de luchtsnelheidsmeter aangegeven en aan het Flight Management System (FMS) doorgegeven.
Tevens wordt met behulp van GPS de snelheid van het vliegtuig ten opzichte van het aardoppervlak (grondsnelheid) bepaald. De grondsnelheid
in combinatie met de luchtsnelheid maakt het mogelijk de windsnelheid te berekenen |
|
 |
1: Aircraft Communications and Reporting System |
|
|
 |
2: Luchtsnelheidsmeter |
|
|
 |
flight management system |
|
Windrichting
|
Uit de koers over de grond, bepaald met GPS, tezamen met de koersrichting en de luchtsnelheid, kan de windrichting worden afgeleid.
De berekening van de windrichting gebeurt automatisch door de avionica van het vliegtuig. |
|
Luchttemperatuur |
Een vliegtuig is uitgerust met sensoren die de luchttemperatuur aan de buitenzijde en de temperatuur van de door de motoren aangezogen
lucht meten. |
|
Turbulentie |
Indien turbulentie wordt gedetecteerd door de avionica. |
|
IJsafzetting |
Indien het vliegtuig is uitgerust met een sensor die ijsafzetting detecteert. |
|
Drukhoogte |
De drukhoogte waarop bovenstaande weerwaarnemingen werden gedaan. |
|
GPS-positie |
De positie waar het vliegtuig zich bevond op het moment van de meting. |
|
Luchtvochtigheid |
Een nog klein aantal vliegtuigen is voorzien van een instrument om de luchtvochtigheid te meten. Eind 2016 waren mondiaal ruim 140 vliegtuigen
hiermee uitgerust. |
|
Maximum windsnelheid |
Een speciale windwaarneming die alleen dan wordt doorgegeven wanneer het vliegtuig in kruisvlucht is op een hoogte boven het 600-hPa-drukvlak
(ca. 4200 m) en de waargenomen windsnelheid groter is dan 60 knopen (31 m/s). Tevens dient de gemeten windsnelheid minstens 10 knopen
hoger te liggen dan bij de vorige en volgende routine-observatie. Deze maximum-windsnelheidswaarneming helpt om de kern van de straalstroom
te lokaliseren |
|