|
Transmissometer of zichtmeter |
|
De WMO definieert het zicht (visibility,
meteorological visibility en meteorological
visibility at night) volgens: "Grootste
afstand waarop een zwart object van
voldoende afmetingen bij daglicht
kan worden
gezien en herkend tegen de hemel vlak boven
de horizon gedurende daglicht of zou
kunnen
worden gezien en herkend gedurende de nacht
indien de algemene verlichting zou zijn
opgevoerd tot aan het niveau van daglicht." |
|
In de meteorologie worden de volgende
grootheden met betrekking tot zicht
onderscheiden: |
1: Meteorological Optical Range (MOR), ook
wel meteorologisch dagzicht genoemd; dit is
een objectieve fysische variabele waarbij de
specifieke
eigenschappen van het menselijk oog en de
achtergrondhelderheid geen rol spelen. |
2: Waargenomen Zicht, het visueel bepaalde zicht, waarbij de mate van duisternis, uitgedrukt in achtergrondhelderheid en de aanwezigheid van
lichtbronnen wel een rol spelen. Uit het zicht en de achtergondhelderheid kan een waarnemer
volgens WMO voorschrift de Meteorological Optical
Range (MOR) herleiden. |
3: Naast genoemde variabelen, die betrekking hebben op het al dan niet automatisch waarnemen is er ook de variabelle Visual Range (VR).
Deze VR heeft echter betrekking op de presentatie van het
zicht aan gebruikers en dient gebaseerd te
zijn op volledig gedefi nieerde
specificaties
van het menselijk oog, de lichtsterkte van lichtbronnen en de
achtergrondhelderheid. Een VR, die
uitsluitend in de luchtvaart wordt gebruikt
voor
de herkenning van start- en landingsbanen is de Runway Visual
Range (RVR). |
|
|
|
Opstelling transmissometer, |
|
|
|
Opstelling Vasilla scatterometers |
|
|
Meteorological Optical
Range (MOR) |
Instrumenteel gemeten zicht wordt
gerepresenteerd door de Meteorological
Optical Range (MOR). Deze "range" is de
lengte van het pad in de atmosfeer waarbij
de luminantie (Cd/m2)
van een evenwijdige
lichtbundel, afkomstig van een bron met
temperatuur 2700 Kelvin en met
met een golflengte van ca. 550 nm, wordt
verminderd tot 5% van de
oorspronkelijke
waarde.
MOR moet worden gezien als een
objectieve fysische parameter, die
uitsluitend wordt bepaald door de toestand
van de atmosfeer en onafhankelijk is van de
kwaliteit van het menselijk oog
dan wel
van
enige meteorologische toepassing: het is een
pure meetwaarde. Overigens is gekozen voor
een waarde van 5% omdat de bijbehorende MOR
dan
het beste overeenkomt met het
door de mens
waargenomen zichtbereik. Dit bereik betreft
daarbij het kunnen herkennen van een donker
object
tegen een lichte achtergrond.
De MOR is
bepalend voor de gecodeerde zichtwaarde in
de SYNOP-berichtgeving. |
|
Visual range (VIS) |
Met de visual range ordt bedoeld de mate van
doorzichtigheid (ander begrip: mate van
transparantie) van de atmosfeer, zoals deze
wordt
vastgesteld door de menselijke waarnemer.
Zichtmerken kunnen een hulpmiddel zijn voor
de waarnemer bij het bepalen van het zicht.
In de waarneming wordt weergegeven het
kleinste horizontale zicht op ooghoogte bij
volledig rondom kijken (0 - 360 booggraden). |
|
Opmerking: de WMO geeft geen nadere
precisering met betrekking tot "ooghoogte",
in principe wordt bedoeld een hoogte van ca.
1.50 m boven
het aardoppervlak. |
|
a) zichtmerken |
Op de meeste meteorologische stations wordt
het zicht geschat aan de hand van zogeheten
zichtmerken, zoals torens, . atgebouwen,
bomen, elektriciteits- masten, e.a. In
principe dienen er rondom het meteorologisch
station en per richting/ sector op
verschillende afstanden zichtmerken
te worden gekozen. De afstanden tot deze
objecten zijn bekend, zodat de waarnemer een
goed hulpmiddel in handen heeft voor het
bepalen van de juiste zichtwaarde en code. |
|
Echter, lang niet bij alle stations zal
sprake zijn een dergelijk omvangrijk park
van zichtmerken. De waarnemer moet dan
"roeien met de riemen"
die hij/zij heeft en mede op basis van de
enkele wel beschikbare objecten èn met
behulp van zijn /haar meteorologische kennis
en ervaring komen
tot een adequate zichtwaarneming en -code. |
|
b) dagzicht |
Het dagzicht is de afstand, waarop een zwart
voorwerp van voldoende grootte tegen een
heldere horizon nog net te zien en te
herkennen is. |
|
c) nachtzicht |
Nachtzicht is de afstand, waarop een zwart
voorwerp van voldoende grootte tegen een
heldere horizon nog net te zien en te
herkennen is/ kan zijn, indien bedoeld
object verlicht is/wordt tot
"daglichtsterkte". In de praktijk wordt
echter meestal gekeken naar lampen van
verschillende, onbekende sterktes op een
bekende afstand schrijft voor hoe hieruit de
MOR kan worden herleid. |
|
Runway Visual Range (RVR) |
De grootheid Runway Visual Range (RVR) is
speciaal voor de luchtvaart gedefinieerd.
Deze "range" is de afstand waarover de
piloot van een
vliegtuig op ca. 5 meter boven de middenlijn
van
de landingsbaan de baan kan
identificeren. Zowel de lichtsterkte van de
“middenlijn" verlichting als van de “rand"
verlichting van de landingsbaan wordt
daarbij gebruikt deze lichtsterkte kan
gevarieerd worden, afhankelijk van de RVR
waarde zelf.
Ter plekke van de landingsbaan (touch down
zone) wordt de zichtwaarde MOR instrumenteel
gemeten alsmede wordt de
achtergrondhelderheid instrumenteel gemeten.
Het gaat hierbij om de helderheid van de
achtergrond in noordelijke richting. De
gemeten waarden MOR en AH worden middels een
algoritme omgezet in een waarde RVR. |
Het KNMI gebruikt twee typen instrumenten
voor de meting van het Meteorologisch zicht: |
|
De transmissometer. |
Dit instrument bepaalt het
lichtdoorlatingsvermogen van de atmosfeer
(de transmittivity), en daaruit de zogeheten
transmissiefactor (bereik: 0 tot 100%).
Uit
deze factor kan de extinctie coëfficiënt S
worden bepaald en de Meteorological Optical
Range (MOR) worden afgeleid. |
|
De scatterometer. |
Dit instrument bepaalt de
verstrooiingsfactor van het licht in de
atmosfeer.
Ook uit deze factor kan de
extinctie coëfficiënt S worden bepaald en de Meteorological Optical Range MOR worden
afgeleid. |
|
Opstelling transmissometer, met links de zender met achtergrondhelderheidsmeter en rechts
de twee ontvangers). De zender en ontvangers staan op gelijke hoogte |
|
|
|
Het verschil in lichtbundels van de transmissometer en de scatterometer waar van het verstrooiingsvolume ligt op het kruispunt van de optische bundels. |
|
De transmissometer-opstelling
bestaat uit: |
1: Een lichtbron of zender die hoogfrequent lichtpulsen in het zichtbaar of infrarood licht van zeer korte duur en met een zeer grote constante
intensiteit uitzendt. Door middel van een parabolische spiegel, lenzenstelsel en diafragma's wordt een smalle, evenwijdige lichtbundel geproduceerd,
die gericht is op een of meerdere ontvangers, welke zich op enige afstand van de zender bevindt (bijv. 15 m, resp. 75 m). |
|
De lichtbron is gemonteerd op een mast en bevindt zich tussen de 2,0 m tot 2,5 m boven het aardoppervlak. De hoogte verschilt weliswaar per locatie, en is niet overal geheel conform de gestelde norm 1,5 m voor representatieve metingen, maar aangenomen mag worden dat de op deze hoogten verkregen metingen ruimschoots binnen de vereiste meetonzekerheid, geldig voor de representatieve metingen, zal liggen. |
|
2: Een lichtdetector of ontvanger die de ontvangen lichtsterkte kan vaststellen, en deze sterkte in relatie kan brengen met de lichtsterkte van de
uitgezonden lichtpuls. De detector is eveneens gemonteerd op een mast en bevindt zich op dezelfde hoogte boven het aardoppervlak als de
zender. De meetonzekerheid van een transmissometer is afhankelijk van de gemeten transmissiecoëfficiënt, welke naast s afhangt van de
onderlinge afstand (baseline) tussen zender en ontvanger. Het meetbereik van een transmissometer is daarom beperkt en een meetsysteem
bestaat daarom uit een zender met meerdere ontvangers, geplaatst op verschillende afstanden. Om aan het gestelde bereik (10 m tot 1500 m)
voor RVR bepalingen te kunnen voldoen wordt op luchthavens gebruik gemaakt van een 12 m en een 75 m baseline. |
|
De scatterometeropstelling bestaat uit één mast van 1,7 tot 2,5 meter hoogte, waarop gemonteerd zijn: |
- een lichtbron vergelijkbaar met de lichtbron in de transmissometeropstelling (. itslamp met licht in het IR gebied); |
- een ontvanger die de hoeveelheid verstrooid licht meet van een optisch volume bestraald door de lichtbron. Hierbij wordt licht gemeten dat is
verstrooid onder een hoek van ca.33°. De grootte van deze intensiteit in relatie tot de intensiteit van het uitgezonden licht is afhankelijk van
grootte en aantal deeltjes in dit verstrooiingsvolume, ook wel "sample volume"`genaamd. Uit de meting en kennis omtrent genoemd verband
volgt een schatting van de zogeheten extinctiecoëffi ciënt S waaruit MOR kan worden herleid. Door middel van vergelijkende metingen tussen
scatterometer en transmissometer kan deze kennis worden verkregen. De opstellingshoogte is dezelfde als bij de transmissometer. |
Bronnen: Handboek waarnemen KNMI hoofdstuk-9 |
|
|
Schematisch overzicht scatterometer opstelling
(zonder achtergrondhelderheidsmeter) |
|
|
|
scratterometer, inclusief achtergrond helderheids–meter. Locatie: De Bilt
(De neerslagdetector rechtsboven is ten behoeve van metingen van neerslagsoort). |
|
|
|
|
|
|
|