|
|
Een seizoen of jaargetijde is een jaarlijks terugkerende periode van 3 maanden. Het tropisch jaar van de aarde is ingedeeld in 4 jaargetijden: lente, zomer, herfst en winter. Overigens vallen deze jaargetijden vooral in de gematigde tot hogere breedten samen met duidelijk te onderscheiden klimatologische periodes. In de tropen is het altijd zomer, of blijken de seizoenen op een heel andere wijze. In het oude Egypte onderscheidde men bijvoorbeeld maar drie seizoenen, en in Indonesië kent men de droge en natte moesson. |
|
De seizoenen ontstaan door de hellingshoek van de aardas ten opzichte van de as van haar baan rond de zon |
|
|
Afbeelding-1 |
|
|
|
Afbeelding-2 |
|
|
|
Afbeelding-3 |
|
|
1: Stand van de aarde aan het begin van de astronomische seizoenen. |
2: Uiterlijk van een bladverliezende boom afhankelijk van de seizoenen en hun invloed op de jaarringen. |
3: De jaargetijden op een centsprent rond 1800: lente (spitten en planten), zomer (maaien), herfst (druiven oogsten) en winter (arreslee rijden). |
|
|
Over het algemeen verdeelden oude mensen het jaar in twee of drie. De naamgeving van seizoenen op basis van een binair of ternair systeem komt inderdaad voor in het gewone Indo-Europese. De Babyloniërs, die oorspronkelijk de tweepartijenverdeling gebruikten, lijken de cyclus van de vier seizoenen te hebben ontdekt. |
|
Het jaar in het oude Egypte is verdeeld in drie seizoenen (de overstromingen van de Nijl, het zaaien en de oogst). |
|
Het oude Griekenland kende oorspronkelijk slechts drie seizoenen, lente, zomer (oogstseizoen) en winter (slecht seizoen), maar in werkelijkheid waren ze niet perfect afgebakend en vastgelegd: vanaf Alcman in de 7e eeuw av. AD lijkt strikt genomen het herfstseizoen te zijn. Het was waarschijnlijk na de verovering van het Perzische Rijk door Alexander de Grote dat de Macedonische kalender en de vier seizoenen in het Westen werden ingevoerd. |
|
Zoals blijkt uit de kalender van Coligny, verdeelden de Galliërs het jaar in twee seizoenen, het koude winterseizoen (gaulois giamori) en het hete zomerseizoen (gaulois samori), een verdeling gebaseerd op het agrarische en pastorale jaar, aan het begin en het einde van het seizoen. veeteelt
en landbouwwerk. |
|
Volgens de Germaanse traditie is het jaar ook verdeeld in twee seizoenen, een koud seizoen en een warm seizoen. Dit jaar is niet astronomisch, maar natuurlijk en economisch, gebaseerd op de observatie van temperatuur en bodemproducten. Waarschijnlijk hebben de Duitsers uiteindelijk het gebruik van een tripartiet jaar, van oosterse oorsprong, overgenomen. |
|
De Juliaanse kalender, die in het hele Romeinse Rijk en het middeleeuwse Westen wordt gebruikt, gebruikt het Griekse systeem van de vier seizoenen waarmee we vertrouwd zijn. Hoewel ze eerder geassocieerd werden met de vier leeftijden van het leven, worden ze geassocieerd met christelijke symboliek van vier seizoenen die twaalf maanden vormen zoals de vier evangelisten onder de twaalf apostelen, vier zijden voor de twaalf poorten van het hemelse Jeruzalem, maar ze zijn zelden aanwezig. in de middeleeuwse kalender, waarbij hun data variëren afhankelijk van de regio en het tijdperk. |
|
Hoewel de Gregoriaanse kalender en zijn vier seizoenen voor de gematigde en polaire zones van de aarde, ontworpen aan het einde van de 16e eeuw, zich aan het begin van de 20e eeuw geleidelijk uitbreidde naar de hele wereld, bestaat er nog steeds de Chinese kalender met zijn vijf seizoenen. seizoenen en de hindoeïstische kalender met zijn zes seizoenen. |
|
Begin en einde van de jaargetijde |
|
In de astronomie begint een jaargetijde op het moment dat de zon op de keerkring of evenaar komt. Dat gebeurt op een nauwkeurig gedefinieerd tijdstip rond de 21ste van de maanden maart, juni, september en december dat van jaar tot jaar een dag kan verschillen. In schrikkeljaren valt het begin van een seizoen veelal een dag eerder. |
|
In de meteorologie wordt met administratieve seizoenen gewerkt die men laat beginnen op de eerste dag van maart, juni, september en december. Men spreekt in dat geval van de meteorologische lente, zomer, herfst en winter. |
|
Voor afbeeldingen van de vier jaargetijden (in onder andere de Friese staartklok) worden godinnen gebruikt. Flora als godin van de lente, de zomer wordt uitgebeeld door Ceres, de herfst door Pomona of Bacchus en Vesta met het vuur voor de winter. |
|
Winter |
|
|
|
Lente |
|
|
|
Zomer |
|
|
|
Herfts |
|
|
Winter |
- Oudhoogduits: uuintar, wintar of uuntar, Abrogans: hyem, uuintar, tempestas, unuuitari, uel frigus, edho frost, Latijn: hiems → winter betekent
dus onweer (unuuitari) of vrieskou (frost) |
- in de Indo-Europese taalgroep is het woord winter waarschijnlijk een cognaat van water, en is de winter dus te beschouwen als het natte seizoen. |
|
Lente |
- oude afleiding van lang en heeft betrekking op het lengen van de dagen |
|
Zomer |
- Middelnederlands: somer, Oudsaksisch, Oudhoogduits en Oudnoors: sumar → sama. |
- Engels: season, half-year → zomer betekent dus seizoen op de helft of in het midden van het jaar |
|
Herfts |
- Germaans: harbista, Oudhoogduits: herbist, Middelhoogduits: herbest, Middelnederlands: hervest, Engels: harvest → herfst betekent dus oogst |
|
|
Het woord seizoen wordt in veel situaties in een andere betekenis gebruikt. Men spreekt dan steeds van seizoen, nooit van jaargetijde. |
|
Spreekt een reisbureau of hotel van het seizoen of het hoogseizoen, dan bedoelt men ongeveer de periode van juni tot september, de tijd waarin de meeste mensen op vakantie gaan. Soms onderscheidt men het zomerseizoen en het winterseizoen. Het laatste is dan omstreeks de jaarwisseling. Deze seizoenen hebben geen vast gedefinieerde begin- en einddatum. |
|
Andere seizoenen zijn: schaatsseizoen, orkaanseizoen, bloeiseizoen enz. Het betreft hier steeds een deel van het jaar waarin bepaalde natuurverschijnselen voorkomen of bepaalde activiteiten geschieden. |
|
|
|
|
|
|
|