|
|
Het windregime of windaanbod is de gemiddelde windsterkte op een bepaalde plaats en hoogte in een gebied. Aan de hand van het windregime wordt de verwachte opbrengst van een windmolen op die plaats bepaald. Bij de investeringsbeslissing voor een windmolen of windpark is het belangrijk, een goede voorspelling te doen van de opbrengst van dat te bouwen park of die windmolen, zie ook windvermogensverwachting. |
|
Het windregime wordt meestal uitgedrukt als een gemiddelde windsnelheid in m/s, over een jaar, op een bepaalde hoogte. |
|
De echte windsnelheid wordt meestal gemeten op een hoogte van 10 m, vaak ten behoeve van de weersvoorspelling, dus bij een weerstation. Omdat deze weerstations meestal niet de windmolenlocaties zijn, moeten die weergegevens worden omgerekend naar het windregime op de gewenste plaats en hoogte. |
|
Terreinruwheid |
|
Wisselende terreinomstandigheden worden veroorzaakt doordat obstakels die de luchtstroming belemmeren, op de ene plaats talrijker zijn dan op
de andere. Grote watervlakten, zoals
de
Friese meren, zijn tamelijk glad,
waardoor de lucht er ongehinderd
overheen kan stromen en de wind
niets
in de weg wordt gelegd. Een
zandvlakte of grasvlakte, zoals de IJsselmeerpolders,
is een stuk
minder glad dan een wateroppervlak;
de luchtstroming ondervindt daarvan
al wat meer hinder, al is het effect
nog maar klein. Anders wordt het als
er hier en daar verspreid struiken
of bomen in het terrein staan (bomen
langs de wegen in polders). De wind
moet daar dan over- en omheen en dat
gaat niet zo gemakkelijk: de
luchtstroming wordt erdoor
gehinderd.
Het terrein is een stuk
'ruwer' dan een grasvlakte of een
wateroppervlak. |
|
|
Zeer open landschap |
|
|
|
Tamelijk open landschap |
|
|
|
Tamelijk ruw landschap |
|
|
|
Zeer ruw landschap |
|
|
Nog lastiger wordt
het als er geen sprake is van
verspreide obstakels, maar als er
tamelijk veel bomen en struiken
staan. Deze hebben dan
bovendien
vaak nog verschillende afmetingen,
zowel in hoogte als in breedte en
lengte; denk bijvoorbeeld aan
bomenrijke gebieden (geen
aaneengesloten bossen) in
Noord-Brabant, Limburg en het oosten
van het land. De luchtstroming wordt
daar sterk gehinderd en afgeremd.
Ook de richting van de door obstakels verstoorde luchtstroming varieert in dit tamelijk ruwe terrein ten opzichte van de richting van de ongehinderde luchtstroming. Een stuk grond met bebouwing, zoals in een dorp of stad of bos, hindert de luchtstroming nog meer en is nog ruwer. |
|
Op grote hoogte, 1 km, is de wind ongeveer constant voor een heel gebied, en aan de grond sterk afhankelijk van de terreinruwheid. Daar tussen in ligt het punt op de ashoogte van de te bouwen windmolen. De lengte van de mast van een windmolen is dus een bepalende eigenschap en een keuze die door economische en landschappelijke overwegingen wordt beïnvloed. |
|
Van boven, 1 km, naar beneden gezien, wordt de windsnelheid steeds lager, tot de wind op het oppervlak nul is. Dit is theorie, aan de grond zal er veel turbulentie optreden, maar hoog in de lucht is de wind tamelijk vrij van turbulentie. Dit is te zien aan wolken die bijna altijd redelijk constant van vorm door de lucht drijven. |
|
De terreinruwheid wordt uitgedrukt in de grootheid "meter". Eigenlijk is het de theoretische hoogte waarop de wind tot nul is afgenomen. Met de echte meting van de lokale windsnelheid van een nabijgelegen weerstation, en een windatlas en de terreinruwheid ter plaatse, kan de gemiddelde verwachte windsnelheid op de ashoogte van de te bouwen windmolen berekend worden. |
|
|
|
|
|
|
|