|
|
Zolang de mens bestaat heeft het weer een
belangrijke rol gespeeld. De Egyptenaren
hielden zich al met het voorspellen van het
weer bezig.
De oudste en beroemdste voorspelling lezen
we van Jozef in het boek Genesis: Hij
interpreteerde de dromen van de farao
(waarin zeven vette
en
zeven magere koeien voorkwamen) en
voorspelde met succes dat zeven goede jaren
zouden worden gevolgd door zeven jaren van
armoede.
Het advies van Jozef om in tijden van
voorspoed een voorraad aan te leggen voor de
tijden van tegenspoed, is nog steeds van
belang in gebieden
die gevoelig zijn voor droogte. |
|
|
|
De eerste 'meteorologen' waren sjamanen en priesters. Hun taak was de goden tevreden te stellen, want die
waren – zo dacht men – verantwoordelijk voor alles wat er aan de hemel en op aarde gebeurde. De goede naam van deze 'bemiddelaars' en soms zelfs hun leven, hing af van hun succes om voor gepast weer te zorgen. |
|
Bakermat en Beschaving |
Het oude Egypte was een ideale bakermat van beschaving. Het weer was er warm en zonnig en de Nijl leverde voldoende water voor de bevloeiing. Dit betekende echter dat de Egyptische samenleving voor haar welvaart
vrijwel geheel van deze rivier afhankelijk was. |
|
De Egyptenaren probeerden de bewegingen van de sterren te gebruiken als leidraad voor het jaarlijkse stijgen en dalen van de rivier en van de duur van de periodieke overstromingen die hij teweegbracht. Deze afhankelijkheid
van de Nijl en de hemellichamen kwam tot uitdrukking in twee machtige goden: Ra (of Re) en Osiris. |
|
De Egyptenaren geloofden dat de zonnegod Ra de bewegingen van de hemellichamen beheerste, door iedere dag
in zijn zonneboot langs de hemel te reizen en 's nachts naar de onderwereld terug te keren. |
|
|
Osiris werd gezien als zowel de heerser van de doden als de bron van vruchtbaarheid voor de levenden. Hij regelde het ontkiemen van gewassen
en de jaarlijkse overstromingen van de Nijl. |
|
Grote rivieren waren ook de bakermat van
beschavingen die rond 3500 voor Christus
verschenen in het
stroomgebied van de Tigris en de Eufraat in
Mesopotamië en later in het dal van de Indus
op het Indiase subcontinent. |
|
Hoewel deze culturen afhankelijk waren van
rivieren, wijst hun mythologie erop dat ook
regen belangtijk was.
De hoofdgod van de Babyloniërs -wiens
koninkrijk tussen ongeveer 2100 en 690 voor
Christus in het zuiden
van Mesopotamië de
grootste bloei bereikte, was Mardoek.
Aanvankelijk was hij alleen de god van het
onweer, maar later ook van de gehele
atmosfeer. |
|
En in de Veda-religie in het oude India was
Indra de god van de regen en de stormen, één
van de belangrijkste goden. Tonatiuh, bij de
Azteken de
god van de zon, is hier (rechts)
afgebeeld in het midden van een
kalendersteen. |
|
|
|
|
Zoals vele volkeren beschouwden ook de
Azteken de zon als een godheid die de
bewegingen van de hemellichamen,
het weer en dus ook het
leven van de mens bestuurde.Bij oude culturen in het noorden van Europa werd de Noorse god Thor (zie foto links) als almachtig beschouwd.
Zijn naam is afkomstig van het Germaanse woord donder. Hij werd gewoonlijk gezien als een groot strijder, met een hamer die een donderslag symboliseerde |
|
|
|
Vroege Waarnemingen |
Verscheidene oude volkeren gebruikten
astronomische waarnemingen om de
veranderingen van het weer in de loop der
seizoenen te kunnen vastleggen. Omstreeks
300 voor Christus hadden Chinese astronomen
een kalender ontwikkeld waarin het jaar was
onderverdeeld in 24 'feesten',
die gekoppeld
waren aan het weer in elk van die perioden.
|
|
Het oudste meteorologisch instrument is
waarschijnlijk de regenmeter, voor het eerst
vermeld in een werk Chanakaya,
die minister was rond 300 voor Christus in India. De foto rechts is de reusachtige dondervogel die in de Indiaanse
legenden dikwijls donder, bliksem en regen veroorzaakte. |
|
Oude Volksweerkunde |
Sommige volkeren, in het bijzonder de
Babyloniërs, probeerden veranderingen op
korte termijn in het weer te
voorspellen.
Hun voorspellingen waren gebaseerd op
astronomische waarnemingen, op de uiterlijke
kenmerken van wolken en op optische
verschijnselen aan de hemel zoals Halo's. |
|
Eén van de voorspellingen die zijn
vastgelegd in de bibliotheek van
kleitabletten (foto onder) van de Assyrische
koning Assurbinal (circa 668-626 voor
Christus) luidt: 'Als de maan in een donkere
kring is,zal de maand regen brengen of pakken
zich wolkens samen ...' Dit was het begin
van de
volksweerkunde die
de grondslag zou
vormen voor de
latere
voorspellingen. |
|
Bijbelse Meteorologen |
Twee vermaarde 'weervoorspellers' worden
uitvoerig genoemd in het Oude Testament:
Jozef en Noach. Volgens het Boek Genesis was
het in
Egypte dat Jozef één van de meest
beroemde voorspellingen op lange termijn
deed die ooit zijn gedaan. Hij interpreteerde de dromen van de
farao (waarin zeven vette en zeven magere koeien voorkwamen) en voorspelde met succes dat zeven goede jaren zouden worden gevolgd
door zeven jaren van armoede. Het advies van Jozef om in tijden van voorspoed een voorraad aan te leggen voor de tijden van tegenspoed,
is nog steeds van belang in gebieden die gevoelig zijn voor droogte. |
|
In het verhaal over Noach en de Zondvloed
waarschuwt God Noach voor de naderende
overstroming en draagt Hij hem op een ark te
bouwen
om
zichzelf en zijn familie in veiligheid te
kunnen brengen. Op dit fresco uit de San Marco-kathedraal in Venetië staat Noah
afgebeeld die zijn
dieren naarde ark leidt.
Met behulp van goddelijke raad kon Noach dus
de Zondvloed voorspellen.
Een soortgelijk
verhaal vinden we in het
Babylonisch Gilgamesj-epos. Opgravingen in Irak wezen op
een grote overstroming tussen 3000 en 2000
jaar
voor Christus in de vlakten van
de
Tigris en de Eufraat. |
Door de afwezigheid van grote rivieren was
de oude Griekse beschaving afhankelijk van
het water dat uit de hemel viel. In de oude
Griekse mythologie komen talrijke goden voor
waarvan men meende dat zij dingen aan de
hemel en op aarde verpersoonlijkten en
regelden, inclusief
het weer.
De opperbaas van de hemel was Zeus, die de wolken, regen en donder onder zich had. |
|
|
|
Zijn broer Poseidon was
de god van de zee en de
kunsten.
De andere broer Hades (ook bekend als Pluto)
heerste in de onderwereld.
Helios was de
zonnegod en over de winden heerste Aeolus. |
|
Voor de Grieken had deze ingewikkelde
mythologie meer een esthetische dan een
religieuze betekenis.
Hun in het algemeen gematigde houding ten
opzichte van religie verklaart mee de
opkomst van de Griekse filosofen,
die
natuurverschijnselen op een
meer rationele
manier probeerden te verklaren. |
|
De Eerste Filosofen |
Een van de allereerste filosofen was Thales
van Milete (circa 624-547 voor Christus),
die waarnemingen van Babylonische astronomen
verzamelde en die het gebruikte om met
succes een zonsverduistering in 585 voor
Christus te voorspellen. |
|
Hij beschouwde water als de basis van alles
in de natuur. Later bracht de filosoof en
dichter Empedocles (circa 495-435 voor
Christus) die theorie naar voren dat alle
materie was samengesteld uit vier elementen:
aarde, water,
vuur en lucht. De tekening rechts
zijn de 4
elementen afgebeeld in Lucretius. |
|
Aristoteles en heophrastus |
Griekse filosofie bereikte haar hoogtepunt
met Aristoteles (384-322 voor Christus).
Zijn verhandeling Meteorologica was een
poging om alle verschijnselen van fysische
aard aan de hemel, in de lucht,
op het water
en op het land te beschrijven. Uit de titel
van dit werk is ons woord meteorologie
ontstaan.
In zijn Meteorologica beschreef
Aristoteles enkele opmerkelijk nauwkeurige
waarnemingen die betrekking hadden op
de
wind en het weer. |
|
|
|
Hij trok enkele scherpe conclusies, maar
deed ook uitspraken zoals: ' De aarde is in
rust (dit is onjuist) en
het vocht erop
wordt verdampt door de stralen van de zon...
(dit is juist)' Het werk van Aristoteles
wordt voortgezet door zijn leerling Theophrastus. |
|
In zijn boek Over voortekenen van het weer
geeft hij ongeveer 80 verschillende
voortekenen van regen,
50 van stormen, 45
van winden en 24 van mooi weer. Sommige
waren opmerkelijk betrouwbaar,
zoals
'Als
het mist,
is er weinig of geen regen'. Andere
voortekenen hadden echter geen enkele
wetenschappelijke basis. |
|
De pogingen die Theophrastus in zijn andere
werken om wolken en weer in verband te
brengen met de
richting van de wind waren in
het algemeen juist en gestoeld op objectieve
waarnemingen. Voortekenen van
het weer
werden ook vastgelegd door de Griekse
dichter Aratus (circa 315-245 voor Christus)
in zijn gedicht 'Phenomena'. Dit werd in
Griekenland en later in Rome beschouwd als
het meest gezaghebbende werk op het gebied
van het weer. |
|
Nalatenschap van Aristotels |
Ook de Romeinen werden sterk beïnvloed door
Aristoteles. De Romeinse schrijver Plinius
de Oudere (23-79) stelde
een Historia
Naturalis ( zie foto rechts) samen, een
monumentale encyclopedie waarin de werken
van ongeveer 2000 Romeinse en Griekse
schrijvers waren verenigd, samen met
waarnemingen en bijgeloof uit
Egypte en Babylonië. |
|
Na de val van het Romeinse rijk, in de
vijfde eeuw, verschoof het centrum van de
beschaving naar de Islamitische wereld.
Later in de Middeleeuwen werd Aristoteles
door Europese denkers herontdekt. Dit bleek
niet altijd even vruchtbaar, omdat de
geleerden zich in die tijd meer bezighielden
met het interpreteren van Aristoteles dan
met
het
zelf over de dingen nadenken. |
|
Griekse Mythe van Ceyx en Alcyone |
De periode van rustig weer op zee, de
alkyoniden, is genoemd naar een Griekse
mythe.
Twee geliefden, Ceyx en Alcyone, wekten de
woede van Zeus en Hera (koning en koningin
der goden). Die lieten het schip Ceyx in een
storm vergaan, waarbij deze omkwam. Alcyone
verdronk zichzelf uit wanhoop in zee, waarna
de twee geliefden werden veranderd in
ijsvogels. |
|
De Toren der Winden, die nog steeds in
Athene staat, dateert uit de eerste eeuw
voor Christus.
De toren is een achthoekig bouwwerk van 12
m. hoog en 3,2 m. lang aan iedere zijde.
Hij staat op een basis van drie treden en
heeft twee ingangen waarvoor kleine
portieken stonden met ieder twee
Korinthische zuilen. Het gebouw is gemaakt
van Pentelisch marmer.
Boven op ieder van de acht kanten is in
reliëf de god van een wind afgebeeld, elk
precies op de richting waaruit hij waait. |
|
In het gebouw bevond
zich een enorme
waterklok. Aan de
achterkant van het
gebouw is een groot
halfrond
waterreservoir
gebouwd, waaruit het
water stroomde dat
het raderwerk van de
klok aandreef. Het
gebouw diende
ook
aan de buitenkant
als uurwerk. Doordat
de voorkant precies
op het noorden is
gericht, is door de
val van de schaduw
op de zijkanten
precies te zien welk
deel van de dag het
is. Voor de
preciezere tijd
droeg elk van de
zijkanten een grote
zonnewijzer. |
|
|
|
|
|
3: De Middeleeuwen en Renaissance |
|
De ontwikkeling van de weerkunde stond in de
Middeleeuwen vrijwel stil als gevolg van de
bijna religieuze verering van Aristoteles en
de
ontwikkeling
van astrometeorologie. De laatste
'wetenschap' begon in de Arabische landen
waar voorspellingen over het weer in de
komende seizoenen gebaseerd waren op de
posities van sterren en planeten. Deze
voorspellingen werden opgenomen in de
almanak: een Arabisch woord
dat aanvankelijk
'plaats waar kamelen knielen' betekende,
maar later de betekenis van 'weer' kreeg. |
|
|
|
De astrometeorologie leidde ook tot
ondergangsvoorspellingen, zoals in de 'Toledo-brief'.
In 1185 voorspelde de Spaanse astronoom
Johannes van Toledo dat in september van het
komende jaar alle planeten bij elkaar zouden
staan, hetgeen stormen, hongersnood en
andere rampen zou veroorzaken. Hoewel niets
daarvan waarheid werd, bleef de
astrometeorologie nog tot in de achttiende
eeuw een bloeiende activiteit. Almanakken
waren in de zeventiende en achttiende eeuw
erg populair in Europa en Noord-Amerika. Zij
bevatten vaak weersvoorspellingen en
raadgevingen voor boeren, en ook informatie
over astronomische gebeurtenissen en
religieuze feestdagen. |
|
De Renaissance |
In de Renaissance werden talrijke
uitvindingen gedaan die bijdroegen tot de
ontwikkeling van de meteorologie of
weerkunde. Europese ontdekkingsreizigers
brachten een enorme hoeveelheid informatie
mee naar huis.
De theorie van Copernicus over de
aswenteling en baanbeweging van de aarde
legde de basis voor een verklaring van de
schijnbare
beweging van de zon aan de hemel
en de opeenvolging van de seizoenen. |
|
De dagboeken van Leonardo da Vinci
(1452-1519) bevatten ontelbare studies
van
weersverschijnselen en ontwerpen voor
weerkundige instrumenten, zoals de
hygrometer
( foto rechtsr): een apparaat
voor het meten van de vochtigheid
van de
lucht. |
|
De wiskundige en sterrenkundige Galileo
Galilei (1564-1642) was de eerste die een
thermometer ontwierp, maar die noemde hij
zelf een thermoscoop. Evangelista Torricelli
(1608-1647), een leerling van Galileo,
maakte de eerste barometer |
|
Hij vulde een glazen buis van ongeveer 120
cm lang met
kwik een plaatste de
open onderkant in een
schaal met dezelfde vloeistof. Torricelli
merkte op dat het grootste
deel van het kwik
in de buis bleef staan en niet naar de
schaal zakte en
dat de ruimte boven het kwik
in buis luchtledig was. Hij trok toen het
besluit dat
de kwikkolom werd gedragen door
de luchtdruk en dat variaties in de hoogte
van deze kolom werden veroorzaakt door
veranderingen in die druk. |
|
De Franse geleerde en filosoof Blaise Pascal
(1623-1662) was een van de eersten die
besefte dat deze veranderingen
in luchtdruk zouden kunnen samenhangen met
veranderingen in het weer en hierdoor werd
de weg vrijgemaakt voor het gebruik van de
barometer voor de weersvoorspelling. Pascal was ook de eerste die aantoonde dat
de luchtdruk bij het toenemen van de hoogte
kleiner wordt. |
|
|
|
|
|
|
De Accademia del Cimento, of de Academie
voor Experimenten, werd in 1657 in Florence
opgericht door groothertog Ferdinand II van
Toscane
en zijn broer Leopoldo. Onder invloed van deze academie werden een
aantal verbeterde instrumenten ontwikkeld,
zoals de condensatiehygrometer (foto
rechts) en de Florentijnse thermometer
(foto rechts onder). |
|
|
In 1654 richtte Ferdinand II ook het eerste
meetnet voor weerkundige waarnemingen op.
Waarnemingsstations over heel Europa werden
uitgerust
met gestandardiseerde weerkundige
instrumenten voor het meten van onder andere
luchtdruk, windrichting, temperatuur,
vochtigheid.
Deze metingen werden naar de academie
gezonden, om daar met elkaar te worden
vergeleken. Het meetnet hield op te bestaan
nadat de
academie
in 1667 werd gesloten. |
|
4: Eeuw van de rede |
|
De weerkundige waarnemingen werden in de
zeventiende en achttiende eeuw steeds
regelmatiger en nauwkeuriger als gevolg van
de ontwikkeling van nieuwe instrumenten en
de groei van waarnemingsnetwerken. |
|
|
|
Temperatuurschaal |
De Duitse fysicus Gabriel Daniel Fahrenheid
(1686-1736) bracht het grootste deel van
zijn leven
door met het onwerpen en bouwen
van weerkundige instrumenten. Hij
ontwikkelde ook de naar
hem genoemde
temperatuurschaal, die in sommige
(Angelsaksische) landen nog steeds wordt
gebruikt.
De schaal was gedefinieerd volgens drie
punten: de temperatuur van een mengsel van
water,
ijs en keukenzout (0° F), het
vriespunt van water (32° F)
en de temperatuur van het
menselijk lichaam
(geschat op 96° F). |
|
De luchtvochtigheid |
Deze is moeilijker te meten dan temperatuur en de eerste hygrometers waren dan ook onnauwkeurig. In 1781 ontdekte Horace Bénédict de Saussure (1740-1799) dat een menselijk haar dat gekookt was in soda de vochtigheid goed aangaf. |
|
Zorgvuldig bewerkt haar wordt nog steeds
gebruikt in hygrometers. Men vond het zelfs
zo belangrijk dat men een storm die in 1788
over het noorden van Frankrijk raasde in
kaart heeft gebracht. |
|
|
Een belangrijke
doorbraak in de hygrometrie werd in 1802
gedaan door de Britse onderzoeker John
Dalton (1766-1844; foto links).
Hij toonde aan dat de hoeveelheid waterdamp die nodig was om lucht te verzadigen sterk afhing van de temperatuur. Dit leidde tot de begrippen dampdruk, verzadigingsdruk en relatieve vochtigheid. |
|
Nieuwe Instrumenten |
De eerste barometers waren gebaseerd op die
van Toricelli, maar ze waren gevuld met
uiteenlopende vloeistoffen. Robert Boyle
(1627-1691;
schets links), een Engels
geleerde, maakte twee modellen: een
waterbarometer en een kleinere
hevelbarometer. |
|
In de wielbarometer,
uitgevonden door Robert Hooke (1635-1703),
een collega van Boyle,
werd gebruik gemaakt
van kwik. Dit was waarschijnlijk de eerste
barometer
met weersaanduidingen,
zoals Zeer
droog, Onbewolkt, Veranderlijk, Regen en
Storm.
Hooke vond ook de regenmeter uit.
Betrouwbare stuwbuis windmeters verschenen
in de jaren veertig
van de achttiende eeuw. Het meest bekende
type, uitgevonden door de Britse meteoroloog
W.H. Dines, wordt ook
nu nog gebruikt. |
|
De
Eerste Amerikaanse Meteorologen |
De eerste weerwaarnemingen in de Nieuwe
Wereld (America) waren die van de geestelijk
John Campanius in 1644-1645 op het Swedes
Fort,
nabij het huidige Wilmington in
Delaware. |
|
|
|
De eerste thermometer- en barometermetingen
werden verricht omstreeks 1735 door John
Lining, een uit Schotland afkomstige bewoner
van Charleston in South Carolina. In de
Verenigde Staten had men het geluk dat
leiders als
Thomas Jefferson (zie foto onder), Benjamin
Franklin en George Washington veel
belangstelling hadden voor meteorologie.
Benjamin Franklin was een enthousiast
weerwaarnemer en vond tevens de
bliksemafleider uit. |
|
Op basis van berichten in
de krant toonde hij aan dat in oktober 1743
een storm zich noordoostwaarts van Georgia
naar Massachusetts had verplaatst:
de
allereerste analyse van de beweging van een
stormsysteem. |
|
Volgens de overlevering kreeg Thomas
Jefferson (1743-1826) zijn eerste
thermometer toen hij de
onafhankelijkheidsverklaring schreef en zijn
eerste barometer enkele dagen nadat dit
document was ondertekend.
Ruim 50 jaar lang nam Jefferson regelmatig
het weer waar. Tussen 1776 en 1778 deden hij
en zijn collega James
Madison de eerste
simultane weerwaarnemingen in Amerika.
George Washington hield ook een
meteorologisch dagboek
bij.
Zijn aantekeningen op 13 december 1799
zouden de laatste woorden zijn geweest die
hij opschreef. |
|
Gezond-Verstand-Regels |
Een groot deel van de volksweerkunde was
gebaseerd op voor de hand liggende verbanden
tussen winden, wolken en weer. |
Zo verschijnen er voor een storm vaak
sluiers Cirrusbewolking. De ontwikkeling van
Cumuluswolken in de ochtend leidt in de
avond dikwijls tot onweer. |
Als er een kring rond de maan is gezien,
volgt er vaak regen. Bij talrijke
waarnemingen, regels en weerspreuken spelen
zulke verbanden een rol.
Vele van deze
spreuken stamden nog uit de tijd van de oude
Grieken; vooral van Theophrastus. |
|
Ze waren in de Middeleeuwen in ere gehouden
en verfraaid. Na de historische tochten van
Columbus aan het einde van de vijftiende
eeuw werden deze gezond-verstand-regels
enorm uitgebreid door zeevaarders.
Doordat die elders op aarde in aanraking
waren gekomen met geheel andere weersystemen
en windpatronen. Men ontdekte dat vele
weerregels en weerspreuken alleen een lokale
betekenis hadden. |
|
De weerspreuken die ontstaan waren op de
gematigde breedten van het noorderlijk
halfrond (zoals in ons land) elders niet
golden. Zo zijn de belangrijkste
weerspreuken 'morgenrood brengt water in de
sloot' en 'avondrood teder, morgen mooi
weder' gebaseerd op de op de
oost-west-beweging van weersystemen op
gematigde en hogere breedten (op beide
halfronden): in de tropen gelden ze niet. De
schets rechts stelt een houtsnede van
Albrecht Dürer voor en toont de windpatronen
op aarde volgens Ptomaleus. |
|
|
In vele weerspreuken wordt een verband
gelegd tussen de maan en de bewolking. Dit
zijn redelijk betrouwbare spreuken. Een
koude,
heldere nacht leidt dikwijls tot
vorst
of mist in de ochtend en het is vooral
tijdens zulke nachten dat de maan goed te
zien is.
Vandaar komt het gezegde dat na een heldere
maan vorst komt. Bij zulke spreuken wordt
echter over het hoofd gezien dat er ook na
een heldere maanloze nacht vorst kan komen. |
|
Kringen of Halo's rond de maan wijzen op de
aanwezigheid van middelmatige of hoge
bewolking. Deze bewolking is dikwijls een
teken van de
komst
van regen of van een storm. Dus 'kring om de
maan, regen komt aan'. Daarentegen zijn
spreuken waarin de schijngestalten van de
maan worden in relatie gebracht met het weer
puur bijgeloof. Dus dat bv. een nieuwe maan
'die op zijn rug ligt' nat weer zou brengen,
is op geen enkel ervaringsfeit gebaseerd. |
|
Voortekenen in de Natuur |
In de volksweerkunde komen vele gezegden
voor die zouden moeten wijzen op het
voorspellende gedrag van dieren en planten.
Zo werd wel
eens beweerd dat koeien gaan
liggen als er regen komt en dat bijen voor
een storm terugkeren naar hun korf. De
meeste van deze gezegden weerspiegelen
echter slechts de gevoeligheid van dieren en
planten voor veranderingen in atmosferische
omstandigheden
(met name de vochtigheid) en
hebben geen enkele voorspellende waarde. |
|
|
|
|
|
Volksweerkunde en Weersverwachting |
Door de eeuwen heen hebben zeelieden, boeren
en anderen getracht op de basis van de
volksweerkunde en persoonlijke ervaringen
het weer te voorspellen.
Helaas zat men er
maar al
te vaak naast.
Gebrek aan communicatie
maakte dat men niet wist wat zich achter de
horizon afspeelde en vaak werd men dan ook
verrast door een storm die zonder
waarschuwing over het land heen trok. |
|
Dit alles veranderde na de uitvinding van de
telegraaf en de geboorte van de synoptische
weersverwachting in de jaren zestig van de
vorige eeuw. |
|
|
De tochten van de zeelieden als Christopher
Columbus leidden tot de ontdekking van
weersverschijnselen die in de toenmalige
volksweerkunde
niet bekend waren. Het in
kaart brengen van windsystemen werd erg
belangrijk. Op deze kaart staan
de vier
routes getekend
die Christopher Columbus heeft gevaren naar
de nieuwe wereld. |
|
Gezegden over Jaargetijden |
In het algemeen zijn gezegden die het weer
van een seizoen koppelen aan een
oogstverwachting gebaseerd op serieuze
waarnemingen.
Gezegden die het weer op bepaalde dagen (of
maanden) koppelen aan het weer in het
komende seizoen hebben vrijwel geen enkele
statistische basis. Vele van de volgende
gezegden dateren
uit de Middeleeuwen. |
|
In januari veel water, brengt weinig wijn.
(Zuid-Europa) Als maart geeft aprilweer,
geeft april maarts weer. (Frankrijk) |
Regen met Sint-Margriet (20juli), geeft zes
weken boerenverdriet. (Nederland) |
Noordenwind in augustus brengt standvastig
weer. (Limburg) |
Vette vogels en vleermuizen in oktober,
geeft een koude winter. (Verenigde Staten) |
Als met Kerstmis de muggen zwermen, kunt ge
met Pasen uw oren wermen. (Nederland) |
|
6: Pioniers van de 19e eeuw |
|
|
|
De synoptische weersverwachting vereist de
snelle verzameling en
analyse van weerwaarnemingen uit een zo
groot mogelijk gebied op aarde. Het concept
van de synoptische weerkaarten werd
ontwikkeld door Heinrich Brandes
(1777-1834). |
|
Tussen 1816 en 1820 maakte hij een reeks
kaarten die gebaseerd
waren op waarnemingen
verricht door het meetnet van het Mannheim Genootschap. Deze kaarten lieten hoge- en lagedrukgebieden boven Europa zien. |
|
De kaarten waren echter niet geschikt voor de weersverwachting,
omdat het weer al was veranderd tegen de tijd dat alle informatie
binnen was. |
|
|
Pas na de uitvinding van de telegraaf door Samuel Morse (1791-1872) werd de snelle uitwisseling van informatie mogelijk en daardoor ook
de synoptische
weersverwachting. |
|
Stormwaarschuwingen |
Een meteorolgisch meetnet via
telegraaftoestellen werd in 1849 in de
Verenigde Staten opgezet door Joseph Henri
(1797-1878). De metingen werden verzameld
door vrijwilligers en in het Smithsonian
Institution werd dagelijks een synoptische
weerkaart uitgestald. In Europa werd tijdens
de Krimoorlog in 1854 de Brits-Franse vloot
bij Balaklava (zie foto rechts) door een
zware storm uiteengeslagen. Dit deed de
geallieerden beseffen dat
stormwaarschuwingsdiensten van onschatbare
waarde zou kunnen zijn en leidde tot de
oprichting van een meteorologisch meetnet,
dat tegen 1857 metingen uit heel Europa
ontving. |
|
|
Robert FitzRoy |
In 1854 werd admiraal Robert FitzRoy
(1805-1865; foto links) hoofd van de pas
opgerichte meteorologische dienst van de
Britse ministerie van handel. FritzRoy
voorzag de Britse schepen door hemzelf
ontworpen barometer. Hij begon ook
synoptische weerkaarten te maken en in 1861
richtte hij een stormwaarschuwings-dienst
voor schepen op. Hij had aanvankelijk veel
succes en leverde zijn weersverwachtingen
ook aan kranten. Maar toen de
onvermijdelijke fouten optraden, kreeg hij
het van het grote publiek en van de
wetenschap felle kritiek te verduren. |
|
Matthew Maury |
In de Verenigde Staten gebruikte Matthew
Fontaine Maury (1806-1873;
foto rechts),
hoofd van de afdeling kaarten en
instrumenten van de marine, informatie uit
scheepsjournalen om kaarten te maken die de
weersituaties boven oceanen lieten zien,
evenals de gunstigste zeeroutes. Maurey's kaarten zorgden voor belangrijke
reducties in de gemiddelde tijd van
zeereizen en de vraag naar zijn kaarten nam
dan ook enorm toe. |
|
De IMO |
Door Maury's invloed namen de Britse en
Amerikaanse overheid in 1853 deel aan een
conferentie ter bevordering van de
internationale uitwisseling van
meteorologische gegevens. Dit leidde in 1873
tot de oprichting van de Internationale
Meteorologische Organisatie.
Op 23 maart 1950 werd de IMO omgedoopt in
WMO de Wereld Meterorologische Organisatie.
Op de foto zie
je de IMO leden op het congrs
van 1879.
Op het einde van de negentiende eeuw werden
rapporten van weerstations in heel
Groot-Brittanië gebruikt
voor het
samenstellen van weerkaarten (foto rechts). |
|
|
|
|
|
Verkenning van de Hogere Luchtlagen |
Koene ballonvaarders waagden hun leven om de
atmosfeer te verkennen en leverderden
belangrijke bijdragen aan
de meteorologie door het bestuderen van de
winden en temperaturen in de hogere
luchtlagen. |
|
Expedities met luchtballon begonnen in 1873
en bereikten een hoogtepunt met de
onverschrokken Engelsen
James Glaiser en Robert Coxwell. Zij maakten tussen 1862 en 1866 boven Engeland 28 vluchten en deden daarbij vele metingen. Hun hoogste vlucht, in september 1862, kostte hen bijna het leven. |
|
Toen zij boven de 9000 meter kwamen, raakte Glaisher als gevolg van
zuurstofgebrek buiten bewustzijn. Rond de
11000 meter slaagde een verzwakte Coxwell
erin de ballon weer te doen dalen, net
voordat ook hij het bewustzijn
zou
verliezen.
Kort daarna maakte de ontwikkeling van
onbemande ballonnen die instrumenten
meevoerden zulke gewaagde avonturen
overbodig. |
|
De Franse meteoroloog Teisserence de Bort
deed honderden experimenten met zulke
ballonnen vanaf zijn
particuliere
observatorium bij Parijs. Deze proeven
brachten iets onverwachts aan het licht.
De temperatuur in de atmosfeer hield op
hoogten tussen ongeveer 9 en 13 kilometer op
te dalen en begon daarna weer te stijgen. |
|
|
In
1902 wist de
Bort zijn collega's ervan te
overtuigen dat het hier niet om toevallige
meetfouten ging, maar dat er een nieuwe laag
in de
atmosfeer was ontdekt: de stratosfeer |
|
7: De synoptische verwachting |
|
De synoptische weersverwachting ontwikkelde
zich snel na 1860, toen overal op aarde
meteorologiscIn 1868 werden tijdens de stormen op de Grote Meren in de Verenigde Staten meer dan 3000 schepen beschadigd of naar de bodem gejaagd en verloren ongeveer 530 mensen het leven. |
|
Dit leidde tot een wetsvoorstel in het Congres, dat in 1870 door president Ulysses
S. Grant werd goedgekeurd, en voorzag in de
oprichting van de
eerste officiële
weerdienst. Dit was de meteorologische
afdeling van de verbindingsdienst van het
Amerikaanse leger, beter bekend als het
Weerbureau. |
|
Behalve in de Verenigde Staten, Frankrijk en
Groot-Brittanië werden ook weerdiensten
opgericht in landen als Oostenrijk,
Denemarken, Italië, Noorwegen, Portugal,
Rusland en Zweden.
Maar hoewel deze jonge
organisaties hun
uiterste best deden, werd de betrouwbaarheid
van de weersverwachting slechts langzaam
beter.
De eerste Franse weerdiensten waren
zeer succesvol. Rond 1877 ontvingen 1230
boerenbedrijven waarschuwingen voor vorst en
storm.
Daardoor konden oogstverliezen
beperkt
worden. |
|
|
|
|
De Bergense School |
Een belangrijke stap voorwaarts werd tussen
1918 en 1923 gezet door een groep
Skandinavische meteorologen onder leiding
van Vilhelm Bjerknes (1862-1951; die bekend
werd als de Bergense School. Deze
meteorologen brachten de theorie naar voren
dat de achtiviteit van het weer is
geconcentreerd in betrekkelijk smalle zones,
die de grenzen vormen tussen warme en koude
luchtmassa's.
Zij noemden deze zones 'fronten' een term
uit de krijgskunde. Al snel werd bevestigd
dat deze fronten inderdaad een belangrijk
deel van ons weer veroorzaken en men ging
dan ook methoden ontwikkelen waarmee
meteorologen de bewegingen van deze fronten
met vrij grote nauwkeurigheid konden
voorspellen. |
|
|
Weer en Oorlog |
De twee wereldoorlogen stimuleerden vriend
en vijand om het weer nog beter te volgen en
te voorspellen.
De weersituaties konden immers rechtstreeks
een invloed hebben op de afloop van
veldslagen. Zo konden da landingen
van de geallieerden in Normandië, op 6 juni
1944, plaats tijdens een tijdelijke
weersverbetering die nauwkeurig was
voorspeld door Amerikaanse en Britse
meteorologen. |
|
De ontwikkeling van de meteorologie werd
ingrijpend beïnvloed door de technologische
ontwikkelingen die plaatsvonden in
het kader van de oorlogsinspanningen.
Experimenten aan het einde van de
negentiende eeuw met ballonnen die
meteorologische instrumenten omhoog brachten
hadden in de jaren dertig geleid tot de
komst van de radiosonde:
een klein instrumentenpakket opgehangen aan
een ballon. De instrumenten
maten onder andere
luchtdruk, temperatuur en vochtigheid. Die
gegevens werden door een radiozender naar de
aarde gestuurd. |
|
Ballonnen werden ook vanaf de aarde gevolgd met optische theodolieten (instrumenten die horizontale en verticale hoeken meten), ten einde windsnelheden te kunnen berekenen. De ballonnen dreven echter vaak uit het zicht en verdwenen achter wolken. De radar (foto's midden) die
tijdens de Tweede Wereldoorlog op grote schaal werd ontwikkeld voor het opsporen en volgen van vliegtuigen, verschafte de oplossing voor dit probleem. Men ontdekte ook dat radar kon worden gebruikt voor het volgen van buiencomplexen. Zo kon men op weerstations veel langer van tevoren cyclonen, fronten, onweersbuien en tornado's zien aankomen. |
|
Carl Gustav Rossby |
Als leerling van Vilhelm Bjerknes was Carl
Gustav Rossby (1898-1957; foto links)) een
van de meest invloedrijke meteorologen van
de twinstigste eeuw.
Hij werd geboren in
Zweden en ging in 1926 naar Verenigde
Staten.
Hier deed hij baanbrekend onderzoek over de
algemene circulatie van de atmosfeer en de
slingerende, langgolvige
patronen van westwaartse luchtstromingen in
de hogere atmosfeer, nu bekend als
Rossbygolven.
Rossby ontwikkelde
ook wiskundige modellen voor de
weersverwachting en legde eveneens de
grondslag voor de
eerste succesvolle
(numerieke) computermodellen voor het
voorspellen van het weer. Hij voorspelde
eveneens het bestaan van straalstromen. In
de Tweede Wereldoorlog kwamen de piloten van
B-29 bommenwerpers op grote hoogte krachtige
windstromingen tegen. Het bewijs van de
straalstoom was geleverd. |
|
|
|
|
8: Naar het moderne tijdperk |
|
De numerieke weersverwachting is gebaseerd
op modellen waarin de bewegingen in de
atmosfeer en
de fysische processen die
De idee van
numerieke weersverwachtingen werd voor het
eerst in 1922 naar voren gebracht door Lewis
Fry Richardson (1881-1953; foto links), een
Brits wiskundige, in zijn zeer vooruitziende
artikel 'Weervoorspelling door numerieke
processen'.
Richardson had vele maanden
nodig om een verwachting tot 24 uur vooruit
te kunnn maken.
De drukverandering die hij
voorspelde waren 10 tot 100 maal te groot,
maar hij had de eerste
stap gezet op de weg
naar een nauwkeurige, numerieke
weersverwachting. |
|
De uitdaging aangenomen |
Richards werk legde de nadruk op bepaalde
fundamentele problemen: in heel korte tijd
moest
een enorm aantal berekeningen worden
gemaakt; het aantal meteorologische
waarnemingen
was onvoldoende.
De modellen waren slechts ruwe
afspiegelingen van de atmosfeer
en door
problemen met de wiskundige technieken
konden kleine fouten in de loop van het
rekenproces steeds groter worden.
Computers hebben uiteindelijk een antwoord
gegeven. In 1950 werd in
de Verenigde Staten
de eerste relatief betrouwbare numerieke
weersverwachting opgesteld. |
|
|
|
|
De in Hongarije geboren wiskundige John von Neumann
(1903-1957) en zijn collega's maakten deze
verwachting met een primitieve computer,
de
ENIAC (Electronic Numerical Integrator And
Computer). In de loop van 1955 werden de
computerverwachtingen in de Verenigde Staten
op een regelmatige basis opgesteld. Met
snelle computers, nauwkeurigere metingen en
betere modellen nam de nauwkeurigheid snel
toe |
|
|
|
|
|
Weersatellieten |
Na de Tweede Wereldoorlog vervingen
onderzoekers in de Verenigde Staten de
springlading van V2-raketten (foto links)
door camera's. De resultaten waren
verbijsterend. Eindelijk was het nu mogelijk
om wolken vanuit de ruimte waar te
nemen en panoramaopnamen van weersystemen te
maken. |
|
Kort daarna, op 1 april 1960, werd TIROS 1 (Television
Infrared Observation Satellite; foto rechts)
in een baan om de polen gebracht. In de loop
van 78 dagen maakte deze satelliet 23.000
opnamen van de aarde en zijn wolkendek.
Spoedig werd het belang van weersatellieten
ook voor het grote publiek duidelijk. |
|
In de jaren zestig bleef de
satellietmeteorologie zich in een verbazend
tempo ontwikkelen et behulp van verbeterde infraroodcamera's konden ook 's nachts opnamen van de aarde worden gemaakt. |
|
|
In 1963
konden de opnamen rechtstreeks van een
overkomende satelliet worden betrokken en in
1966 werd de eerste geostationaire
satellieten
die boven een punt van de
evenaar staan en ongeveer één derde van de
aarde overzien- gelanceerd. In september 1961 leidden opnamen van de
tropische cycloon Carla tot de evacuatie van
meer dan 350000 mensen langs de golf van
Mexico. |
|
Mondiale Bewaking van het Weer |
Het succes van de satelliettechnieken bracht
landen ertoe te gaan samenwerken. In 1961
nodigde president ennedy andere landen uit
zich aan te sluiten bij de Verenigde Staten
om een internationaal programma te
ontwikkelen.
Hoewel de Koude Oorlog, toen juist op zijn
hoogtepunt was,
werd er door 150 landen - waaronder de Sovjet-Unie - positief gereageerd. |
|
Zo werd in 1963 de World Weather
Watch (WWW) opgericht.
Leden van de WMO
wisselden meteorologische waarnemingen uit,
waardoor het maken van mondiale weerkaarten
aanzienlijk vergemakkelijkt
werd. |
|
De Wereld volgens Garp |
Leden van de WMO (rechts logo WMO) namen ook
deel aan het Global Atmospheric Research
Programme (GARP).
In het kader hiervan werd een aantal
belangrijke meteorologische onderzoeken
verricht, waaronder het Global
Weather Expreiment: het grootste
wetenschappelijke experiment dat ooit
ondernomen is. Eén jaar lang,
van 1 december 1979, werden
de technologische middelen van de WMO-leden
continu ingezet om het gedrag van de
atmosfeer zo grondig mogelijk te kunnen
bestuderen. Door de hieruit voortvloeiende
gegevens kregen onderzoekers een beter
inzicht in de mondiale weersystemen en
konden zij de bestaande numerieke modellen
van de atmosfeer verder verfijnen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|