Vanaf windkracht 9 spreken we van storm, om precies te zijn als de gemiddelde windsnelheid minstens 1 uur gelijk is aan windkracht 9. Het KNMI gaat uit van storm als een uurgemiddelde windsnelheid tussen 75 en 88 kilometer per uur (20,8 - 24,4 meter per seconde) gemeten wordt. Volgens de schaal van Beaufort is er sprake van storm als er een 10 minuut gemiddelde windsnelheid tussen 75 en 88 km/u gemeten wordt. |
|
Een zware storm bereikt windkracht 10 en een en zeer zware storm windkracht 11. Windkracht 12 staat voor een orkaan, dit komt in ons land zelden voor. Alle stormen in Nederland vanaf windkracht 10 zijn te vinden in de lijst met zware stormen sinds 1910. |
|
Meeste impact door windstoten en niet door windkracht |
De meeste schade hangt echter samen met de windstoten die zich bij een storm voordoen. Vandaar dat we waarschuwen voor zware windstoten in plaats van voor windkracht. De windsnelheid ligt in korte windvlagen in het algemeen enkele tientallen kilometers per uur hoger dan de gemiddelden. Windstoten worden niet benoemd in eenheden van de schaal van Beaufort maar in kilometers per uur, meters per seconde of voor de scheepvaart in knopen. Een knoop komt overeen met ongeveer een halve meter per seconde. |
|
Kust en binnenland |
De hoogste windsnelheden worden in de regel langs de kust bereikt, waar de wind weinig geremd wordt door obstakels en wrijving met het aardoppervlak. De herhalingstijd voor een storm is aan zee een stuk korter dan in het binnenland. In Vlissingen stormt het gewoonlijk meerdere
keren per jaar. In De Bilt stormt het eens in de zeventig jaar met windkracht 9. Windkracht 10, een zware storm, is boven land een zeldzaamheid. |
|
Stormgetal als indicatie voor zwaarte |
Voor iedere storm sinds 1970 heeft het KNMI de bijzonderheid bepaald in de vorm van het ‘stormgetal’. Dit getal geeft een indicatie voor de zwaarte van de windstoten tijdens een storm, gemiddeld over Nederland. Het stormgetal wordt hoger naarmate op meer KNMI-stations in Nederland zeer zware windstoten worden gemeten. De waargenomen windstoten worden op ieder station vergeleken met de voor die plek geldende herhalingstijden van dergelijke stoten. Een windstoot van 100 km/uur aan zee zal daardoor minder meewegen in de berekening dan een stoot van 100 km/uur ver in het binnenland. |
|
Winter- en zomerstormen |
Het stormseizoen begint in september. De eerste storm komt vaak in november langs. Stormen in het zomerhalfjaar (april tot en met september) noemen we zomerstormen. Zomerstormen komen niet zo vaak voor, dit in tegenstelling tot stormen in het winterhalfjaar (oktober tot en met maart). Een zomerstorm is door de kleinere temperatuurverschillen vaak minder zwaar en duurt korter dan een winterstorm. Ze leveren vaak wel meer problemen op. Zomerstormen zijn compact en kunnen in vrij korte tijd ontstaan. En vooral het verkeer en de recreatie, in het bijzonder op het water, in de problemen brengen. Bomen staan vol in blad en kunnen de wind moeilijker verdragen, vooral als het hevig regent |
|
Naamgeving van stormen |
Stormen waarvoor het KNMI een code oranje of rood voor windstoten uitgeeft, krijgen sinds 2019 een naam. In uitzonderlijke gevallen kan een storm ook bij code geel een naam krijgen. Voor de scheepvaart en voor de kust en Noordzeedistricten geven we aparte stormwaarschuwingen uit. |
|
Ontstaan stormdepressie |
Grote tegenstellingen in temperatuur in de atmosfeer liggen meestal ten grondslag aan het onstaan stormdepressies. Vandaar dat de zwaarste stormen meestal in het winterhalfjaar voorkomen, van oktober tot en met maart. Op het noordelijk halfrond wordt het in het noorden snel kouder terwijl het in het zuiden nog nazomert. Dit leidt tot grote temperatuurtegenstellingen over korte afstanden. Er ontwikkelt zich vaak een krachtige straalstroom, een storm op zo’n 10 kilometer hoogte, waarmee de ene depressie na de andere onze kant op komt. Als de atmosfeer onrustig is, komen stormen vaak kort na elkaar. |