|
1: Links en midden: Twee werklieden werken in de tuin. Simon Bening, ca 1515, Da Costa Hour, Brugge België: |
2:
Rechts: De twaalf maanden van het jaar in zestig tafereeltjes (ca. 1870-1880)–J.J.A. Goeverneur. |
|
Als maart zacht is in wil, verwacht men koude in april. |
Als het in maart fel waaien wil, zal er veel fruit komen. |
Als maart geeft aprilweer, dan geeft april maarts weer. |
Brengt maart storm en wind, de sikkel is de boer goed gezind. |
Daar is geen maart zo goed, of het sneeuwt op d'r boer z'n hoed. |
De maartse maan, brengt kwaad weer aan. |
De maand maart, heeft 't venijn in de staart. |
Donder in maart, sneeuw in mei. |
Donder in maart, vorst in april. |
Dondert 't in de maand maart, in mei dekt sneeuw de aard. |
Droge maart, natte april en koele mei, vullen de schuur
en de kelder erbij. |
Droogte en stof in maart, is de boer heel wat waar |
Een droge maart, is een lente (of zomer) te paard,
en zaait vruchten in de haard. |
Een droge maart en natte april, is alle boeren schuren vol. |
Een droge maart en natte april, dan doet de landman wat hij wil. |
Een droge maart en natte april, dat is naar de boeren hun wil. |
Een droge maart is goud waard, als het in april maar regenen wil. |
Een droge maart is goud waard, vochtige maart, dure haard. |
Een natte maart, is niks waard |
Een schepel stof in maart, is een krone waard |
Een natte maart, geeft veel lijnzaad. |
Geeft maart al veel gedonder, dan is een witte Paas geen wonder. |
Maart droog en april nat, geeft veel koren in het vat. |
Maart droog, mei nat, veel hooi en zaad zat. |
Maart geeft doorgaans 12 zomerse dagen, april staat er borg voor. |
Maart koel en nat, veel koren in het vat |
Maart roert zijn staart. |
Maart wind en april regen, beloven de boer veel zegen. |
Maartse buien, die beduien, dat de zomer aan komt kruien. |
Maartse regen, brengt zomerzegen |
Maartse regen, brengt geen zegen. |
Maartse sneeuw, is mest op de akker. |
Maartse sneeuw, is mest op het vlasland. |
Maartse snee, doet akkers en velden wee |
Maartse wind en aprilse regen, beloven voor mei de grootste zegen. |
Mist in maart, is water of vorst in mei. |
Natte maart, veel gras. |
Nooit is maart zo goed, of het sneeuwt een hoed |
Sneeuw en hagel, regen wind, daarvan is maart een vrind. |
Sneeuw in maart, vrucht en druif nadeel baart. |
Stuift het stof in maart, het is de boer goud waard. |
Wil maart reeds donder, dan is sneeuw in mei geen wonder. |
Veel wind in maart, geeft appels in de gaard. |
Vochtige maart, de boeren smarten baart. |
Zijn in maart de wolken groots en wijd, in mei is het dan het gewas
dat goed gedijt. |
Zoveel nevels zich in maart vertonen, met zoveel onweer zal de
zomer lonen. |
Zoveel nevels in maart, zoveel onweders in de zomer. |
Zoveel nevel in maart, zoveel regen na Pasen. |
Zo menig vorst in maart, zo menig dauw in april. |
|
Bronnen: Wikipedia-nl,
1:
The Morgan Library & Museum.
2: Digitale
bibliotheek voor de Nederlandse letteren. |
|