|
|
Hydrometeoren, meteorische wateren of waterige meteoren vormen alle atmosferische wateren, ongeacht hun toestand. Dit water kan zijn verdampt, gecondenseerd tot druppels, wolken, gekristalliseerd tot ijs of sneeuw, door de wind van het aardoppervlak zijn geblazen of op voorwerpen zijn afgezet, in een stabiele toestand zijn of onderkoeld. Hydrometeoren worden over het algemeen gevormd door groepen waterdruppels of ijsdeeltjes die in de lucht zweven: regen, motregen, sneeuw, hagel, mist, enz. Hun afzetting op objecten geeft dauw, vorst, ijzel
en plassen. |
|
Hydrometeoren bestaande uit deeltjes die in de atmosfeer zweven |
|
Wolken |
Zie de beschrijvingen van de diverse wolkengeslachten. |
|
Mist (mist en nevel) |
Net als wolken bestaat mist uit hele kleine waterdruppeltjes, ontstaan door het condenseren van waterdamp. Deze fijne druppeltjes zweven dicht bij het aardoppervlak in de lucht en verminderen het zicht zeer sterk. Hoe meer van die fijne druppeltjes er in de lucht zweven, des te dichter is de mist en des te kleiner de afstand waarop we nog wat kunnen zien.
Mist is dus eigenlijk een wolk die laag bij de grond hangt.. |
|
|
Mist |
|
|
|
Dichte mist |
|
|
|
Stralingsmist, na nachtelijke afkoeling. |
|
|
Stralingsmist ontstaat doordat de bodem warmte uitstraalt, zelf kouder wordt en vervolgens de lucht er vlak boven aan de onderkant afkoelt tot onder de dauwpuntstemperatuur. Dit proces treedt vooral op tijdens heldere nachten, als de ondergrond vrijelijk z'n warmte uit kan stralen.
Is er veel bewolking aanwezig, dan koelen bodem en lucht veel minder af, zodat de kans op mist kleiner is. Voorwaarde voor het ontstaan van de mist is dat de afkoeling, die aan de onderkant begint, zich naar boven voortzet. Dat gebeurt alleen als de lucht dicht bij het aardoppervlak met de bovenliggende lucht gemengd wordt. Er moet dus wat wind zijn, want anders is er geen menging, zoals we zagen in het hoofdstuk over wind. Minimaal moet de windsnelheid ongeveer 1 m/s bedragen. Is de windsnelheid kleiner, dan breidt de mist zich niet naar boven uit.
Het vocht slaat neer: er treedt uitsluitend dauwvorming op. Anderzijds mag er ook niet te veel wind staan,
want dan is de menging weer te sterk.
Het luchtlaagje dat zich het dichtst bij de bodem bevindt, wordt dan aan de onderkant weer verwarmd door de menging met de warmere, meestal tevens drogere lucht van boven en mistvorming wordt tegengewerkt. Als de windsnelheid meer dan ongeveer 3 m/s bedraagt, is stralingsmist nauwelijks nog mogelijk. |
|
Advectieve mist |
Mist kan ook ontstaan als tamelijk warme en vochtige lucht over een koud oppervlak stroomt en daarbij afkoelt tot onder het dauwpunt.
De lucht raakt verzadigd met waterdamp, die dan gaat condenseren: er ontstaat mist. Omgekeerd kan ook koude lucht over een warm wateroppervlak stromen. Het verdampende water maakt de binnenkomende lucht vochtiger.Als voldoende vocht wordt toegevoerd, treedt condensatie en mistvorming op. Boven sloten, meren en rivieren kan op deze wijze mist ontstaan (zie foto). De koude lucht is vaak afkomstig van het omliggende land.
Na zonsondergang daalt de temperatuur daarboven veel sneller dan boven water. De koude lucht is zwaarder en zakt naar beneden, naar het lager gelegen water. De mist die op deze manier ontstaat noemen we slootmist en treedt vooral op in het najaar en voorjaar;
hij is dan 's avonds vaak fraai te zien. |
|
IJsmist |
Talrijke zeer kleine ijskristalletjes die in de lucht zweven en het zicht aan het aardoppervlak beperken. |
|
Hydrometeoren bestaande uit een verzameling
vallende deeltjes |
|
Regen |
Neerslag van waterdruppels die uit een wolk vallen. Regendruppels zijn gewoonlijk groter dan motregendruppels. Aan de rand van een regengebied kunnen de druppels echter even klein zijn
dan motregendruppels; in dat geval onderscheidt regen zich van motregen door het feit dat de druppels zeer verspreid vallen. |
|
Onderkoelde regen (IJzel) |
Regen waarvan de druppels een temperatuur beneden 0°C bezitten. Zodra zij in aanraking komen met de grond, met voorwerpen op de grond of met vliegtuigen tijdens de vlucht, vormen de druppels van onderkoelde regen een mengsel van water en ijs met een temperatuur van 0°C. |
|
Sneeuw
|
Neerslag van ijskristallen die, afzonderlijk of samengevoegd tot vlokken, uit een wolk vallen. |
|
Natte sneeuw |
Neerslag van smeltende sneeuw, soms tezamen met waterdruppeltjes, voorkomend als de temperatuur een paar graden boven 0°C is. |
|
Motsneeuw |
Neerslag van zeer kleine ondoorzichtige witte ijsdeeltjes die uit een wolk vallen. Deze deeltjes zijn tamelijk afgeplat of langwerpig: hun diameter is in het algemeen kleiner dan 1 mm. |
|
Korrelsneeuw |
Neerslag van witte ondoorzichtige ijsdeeltjes die uit een wolk vallen. Deze deeltjes zijn in het algemeen kegelvormig of afgerond: hun diameter kan een waarde van 5 mm bereiken,
De korrels zijn broos en gemakkelijk samendrukbaar. Wanneer zij op harde grond vallen springen zij op en breken dikwijls. Korrelsneeuw valt gewoonlijk in buien tezamen met sneeuw of regen, wanneer de temperatuur ongeveer 0°C is. |
|
IJsnaalden en ijsplaatjes |
Neerslag die uit een wolkenloze hemel valt in de vorm van zeer kleine ijskristallen, dikwijls zo klein dat zij in de lucht schijnen te zweven. De kristallen zijn vooral zichtbaar wanneer zij in het zonlicht schitteren. Deze hydrometeoor, die dikwijls in de poolstreken wordt waargenomen, komt in een stabiele atmosfeer bij zeer lage temperaturen voor. |
|
Hagel |
Neerslag van, hetzij doorzichtige- hetzij geheel of gedeeltelijk ondoorzichtige, ijsdeeltjes (hagelstenen), gewoonlijk bolvormig of onregelmatig van vorm, waarvan de diameter bijna altijd
5 tot 50 mm bedraagt en die afzonderlijk of samengeklonterd tot onregelmatige brokken uit een wolk vallen. Hagelstenen bestaan vaak uit ijslaagjes die afwisselend wit en doorzichtig zijn.
Hagel valt gewoonlijk gedurende zware onweersbuien |
|
Korrelhagel |
Neerslag van doorschijnende ijsdeeltjes die uit een wolk vallen. Deze deeltjes zijn vrijwel altijd bolvormig en hebben soms kegelvormige uitsteeksels; hun diameter kan 5 mm bedragen of zelfs overtreffen. |
|
IJsregen |
Neerslag van doorzichtige ijsdeeltjes, die
uit een wolk vallen. Deze deeltjes zijn
gewoonlijk bolvormig of onregelmatig van
vorm, maar zelden kegelvormig; hun diameter
bedraagt minder
dan 5 mm. |
|
|
Hagel Bron: KNMI |
|
|
|
IJsregen |
|
Hydrometeoren bestaande uit een verzameling
deeltjes die door de wind zin opgewaaid. |
|
Lage driftsneeuw |
Sneeuw die door de wind tot geringe hoogte boven de grond wordt opgewerveld. Het horizontale zicht op 1.80 m boven de grond wordt niet merkbaar verminderd. |
|
Stuifwater |
Waterdruppeltjes die door sterke wind van een groot wateroppervlak, in het algemeen van de golfkammen, zijn afgeblazen, en over een korte afstand in de lucht worden meegevoerd. |
|
Hydrometeoren bestaande uit een afzetsel van
deeltjes. |
|
Mistaanslag |
Afzetsel van niet-onderkoelde mistdruppels (of wolkendruppels) op voorwerpen waarvan de oppervlakte-temperatuur hoger is dan 0°C |
Dauw |
Dauw is een verneveld neerslag van vloeibaar water. Door de lucht af te koelen tot onder het dauwpunt condenseert de waterdamp in de lucht op objecten dicht bij de grond. Dit gebeurt vooral
in de vroege ochtend, omdat dan de temperaturen het laagst zijn door de geavanceerde nachtelijke warmtestraling van de aarde (ochtenddauw). Als de druppels daarna bevriezen, spreekt men van bevroren dauw, bij de resublimatie van waterdamp tot ijs spreekt men van rijp, die kan overgaan in rijp of ruw ijs (ruwe vorst). |
|
Er bestaan twee soorten dauw: |
|
Stralingsdauw |
|
Afzetsel van water op voorwerpen waarvan het oppervlak, in het algemeen door nachtelijke uitstraling, voldoende is afgekoeld om de rechtstreekse condensatie van waterdamp uit de omringende lucht te veroorzaken. |
|
|
|
Advectieve dauw |
|
Afzetsel van waterdruppels op voorwerpen waarvan het oppervlak voldoende koud is om rechtstreekse condensatie te veroorzaken van waterdamp uit de lucht die met dit oppervlak in
aanraking wordt gebracht, gewoonlijk door advectie. |
|
Dauw |
|
|
|
Ochtenddauw op een spinnenweb |
|
Witte dauw |
Een wit afzetsel bestaande uit bevroren dauw. |
|
Rijp |
Rijp of rijm is een witte aanslag die soms op gras, struiken en voorwerpen als daken, hekken en auto's wordt aangetroffen. Deze ontstaat bij temperaturen onder nul door de overgang van waterdamp in ijs.
Rijp ontstaat bij voorkeur tijdens een rustige, heldere nacht op voorwerpen, die snel warmte verliezen door uitstraling naar de ruimte. Zodra de temperatuur van het voorwerp onder het vriespunt daalt, gaat de waterdamp direct over in ijskristalletjes, bv. op het raam van buiten geparkeerde auto's na een koude winternacht. |
Er bestaan twee soorten rijp: |
|
|
Stralingsrijp |
|
Een ijsafzetsel, in het algemeen in de vorm van schubben, naalden, veren of waaiers, dat zich vormt op voorwerpen waarvan het oppervlak,
in het algemeen door nachtelijke uitstraling, voldoende is afgekoeld om de rechtstreekse sublimatie van waterdamp uit de omringende lucht te veroorzaken |
|
|
|
Advectieve rijp |
|
Een ijsafzetsel, in het algemeen kristallijn van vorm, dat zich vormt op voorwerpen waarvan het oppervlak voldoende koud is om de rechtstreekse sublimatie te veroorzaken van waterdamp uit de lucht die met dit oppervlak in aanraking wordt gebracht, gewoonlijk door advectie. |
Ruige rijp |
Een ijsafzetsel, in het algemeen gevormd door het bevriezen van onderkoelde mist of wolkendruppels op voorwerpen waarvan de oppervlaktetemperatuur lager of hoogstens iets hoger dan 0°C is |
Er bestaan drie soorten ruige rijp: |
|
Zachte ruige rijp |
Broze ruige rijp, voornamelijk bestaande uit dunne ijsnaaldjes of ijsschubben. |
|
Harde ruige rijp (ruige vorst) |
Korrelige en gewoonlijk witte ruige rijp, bezet met kristallijne vertakkingen van ijskorrels die min of meer gescheiden zijn door ingesloten lucht. |
|
Heldere ruige rijp |
Gladde, homogene en gewoonlijk doorzichtige ruige rijp, tamelijk vormloos en met een hobbelig oppervlak.
Wat de vorm betreft lijkt heldere ruige rijp op ijzel. |
|
IJskristallen op een grafsteen in Wedde, Groningen |
|
|
|
Ruige rijp, laminaire luchtstroming |
|
|
|
IJzel |
|
IJzel |
Een glad, homogeen en in het algemeen doorzichtig ijsafzetsel dat gevormd wordt door het bevriezen van onderkoelde regendruppels of motregendruppeltjes op voorwerpen of de ondergrond waarvan de oppervlaktetemperatuur lager of hoogstens iets hoger dan 0°C is.
N.B. IJzel op de grond moet niet worden verward met het ijs op de grond, dat ontstaat als: |
|
a) Water, afkomstig van niet onderkoelde motregen of regen, later op de grond bevriest. |
b) Sneeuw bevriest na geheel of gedeeltelijk te zijn gesmolten. |
c) Sneeuw op de grond door het verkeer wordt vastgereden |
Bronnen: Wikipedia-en, Wikipedia-fr, Der Karlsruher Wolkenatlas,
WMO cloudatlas |
|
|
|
|
|
|