|
Meteorologische encyclopedie - hoofdstuk D |
|
Dagelijkse gang: |
Het verloop van het weer op een dag onder
invloed van de zon wordt dagelijkse gang
genoemd.
In de middag is het meestal warmer
dan ’s ochtends, waait het vaak harder en is
de kans op een
bui groter. Het weer kent een
dagelijkse gang, die aangestuurd wordt door
de zon. Het principe is eenvoudig: de bodem
wordt overdag warmer gevolgd door afkoeling
na zonsondergang. Hoe gemakkelijker de
ondergrond opwarmt des te groter het
verschil in temperatuur tussen dag en nacht
en des te groter de dagelijkse gang.
Nabij het aardoppervlak, met name vlak
boven
zand
en asfalt is de dagelijkse gang het
grootst. Boven zee is nauwelijks verschil
tussen de temperatuur ’s nachts en ’s
middags. |
|
De dagelijkse gang van de wind hangt samen
met de temperatuur. Op zonnige dagen zijn de
veranderingen het grootst.
De minste wind is
gemiddeld zo’n 2 tot 3 uur na zonsopkomst te
verwachten, de meeste ongeveer 3 tot 4 uur
na de hoogste zonnestand. Zeilers kunnen
rond
vier of vijf uur profiteren van de
meeste wind. Daarna neemt de wind af en ’s
avonds is het
vaak bladstil. Behalve een afname van de
snelheid blijkt de wind ’s avonds vooral op
zonnige dagen
ook te krimpen, dat is draaien
tegen de richting van de wijzers van de
klok.
De draaiing hangt
samen met de grotere
wrijving van
de wind boven land. Boven zee
is van een winddraaiing in
de loop van de
dag
geen sprake. Ook de neerslag vertoont
een dagelijkse gang, zo is de
intensiteit
van de regen in de middag en
avond het
grootst.
Lees meer over de dagelijkse gang |
|
Daglengte: |
De daglengte, zonnedag of etmaal genaamd is
het tijdsverloop tussen twee opeenvolgende
doorgangen van de Zon door
de meridiaan, een
denkbeeldige cirkel over het aardoppervlak
die
door de beide polen gaat. Dat
tijdsverloop is volgens afspraak
gelijkgesteld aan 24 uur. |
|
|
|
Temperatuur amplitude
(Bron: Kluwer
klimaatatlas) |
|
|
Dagzicht: |
Grootste afstand, vanaf de waarnemer, waarop
een zwart voorwerp van voldoende grootte
tegen een heldere horizon te zien en te
herkennen is.
Het als zichtmerk gekozen voorwerp moet
zowel horizontaal als verticaal in een vlak
van 0,5 tot 5 booggraden passen. |
|
Dalwind: |
Tegenovergestelde van een bergwind. Beide
winden zijn, net als de land- en zeewind,
lokale winden die optreden
ten gevolge van
de dagelijkse
gang van de temperatuur. De dalwind is een
warme wind, die overdag vanuit het dal
bergopwaarts waait. Hij ontstaat doordat de
lucht aan de
grond
in het dal overdag door de zon sterker wordt
verwarmd dan de lucht daarboven. De warme
lucht stijgt op langs de berghellingen. |
|
Dalmist: |
Wordt ook heuvelmist genoemd. Deze mist
ontstaat als stralingsmist. Vanwege het
gebrek aan wind en menging met de boven
lucht kan deze
mist in heuvel- en bergachtige gebieden in
de
luwte van de dalen bijzonder hardnekkig
zijn. Een hoeveelheid vochtige lucht die in
zo′n dal
gevangen zit, komt er maar heel
moeilijk weer uit. |
|
Dampdruk: |
De druk die het gas waterdamp, als onderdeel
van het gasmengsel lucht, uitoefent op zijn
omgeving (ook wel dampspanning genoemd). |
|
Dampkring: |
Ook atmosfeer genoemd: een gasvorming
omhulsel van de aarde dat door de
zwaartekracht aan de aarde wordt gebonden.
Zonder atmosfeer
of dampkring zou op aarde
geen leven mogelijk zijn. Zo tempert de
dampkring het zonlicht tegen schadelijke
ultraviolette straling en wordt de
energiebalans van de aarde in stand
gehouden. Daaraan danken we dat de aarde
niet veel te warm of te koud wordt om te
leven. |
|
Dauw: |
Druppeltjes op sterk afgekoelde voorwerpen
(vooral planten of gras) ontstaan door
rechtstreekse condensatie van waterdamp
(overgang van damp in water).
Bij
temperaturen onder nul ontstaat geen dauw
maar gaat deze over in ijskristallen en
ontstaat rijp. |
|
Dauw- en ijsvorming treedt vooral op tijdens
kalme wolkeloze nachten.
Zo'n drie
eeuwen geleden was dauw, dat
vooral op een spinnenweb of grassprietjes in
de zon
fraai glinstert, nog een mysterie.
Zelfs de beroemde Utrechtse natuurkundige Petrus
van Musschenbroek dacht rond 1735 nog
dat het uit de aarde of planten zelf kwam. |
|
|
|
Dauw op plant
(Foto: Wikipedia) |
|
|
|
Dauwpruppels
spinnenweb |
|
|
Dauwboog: |
Het dauwpunt is de temperatuur waarbij
waterdamp begint te condenseren door
afkoeling van de lucht zonder dat vocht
wordt toegevoerd of afgevoerd. Zodra de
dauwpuntstemperatuur wordt bereikt is de
lucht verzadigd met waterdamp en bedraagt de
relatieve vochtigheid 100%.
Denk maar aan de bril die beslaat zodra je
in een warmere vochtige omgeving komt.
Eerst is de temperatuur van de bril nog
lager dan het
dauwpunt van de lucht rond de
bril, waardoor het vocht op de brillenglazen
condenseert en de bril tijdelijk beslaat. |
|
Dauwpunt depressie: |
Verschil tussen de actuele temperatuur en
het dauwpunt. De dauwpunt depressie is een
maat voor de hoeveelheid vocht in de lucht. |
|
Decade: |
Een periode van 10 dagen. De eerste decade
is dus van dag 1 t/m dag 10 van de maand, de
tweede decade is van dag 11 t/m dag 20 en de
derde decade is van dag 21 t/m de laatste
dag van
de maand |
|
Decadegemiddelde: |
Gemiddelde van een bepaalde meteorologische
grootheid over een periode van tien dagen. |
|
Declinatie: |
Afwijking, die de kompasnaald aangeeft ten
opzichte van de geografische noordpool. De
kompasnaald wijst niet altijd precies naar
het noorden.
De oorzaak daarvan is dat de magnetische
polen
en de geografische polen niet exact
samenvallen. De waarde van de declinatie
hangt af van de plaats waar men zich op
aarde bevindt. Bovendien liggen de
magnetische polen niet vast,
maar bewegen
zij langzaam in de buurt van de
geografische
polen. Dit betekent dat ook de declinatie
niet altijd gelijk is. |
|
Deflatie: (uitblazing) |
Transport van materiaal vlak boven het
aardoppervlak door de wind. Bij sterke wind
kan in een droog gebied, wanneer het bedekt
is met los
materiaal zoals zand, het fijnere zand
tussen het
grovere worden uitgeblazen,
waardoor grote stofwolken ontstaan.
Uiteindelijk kan dit proces
zo
ver doorgaan, dat aan het oppervlak alleen
nog maar grotere stenen een laagje vormen
(keienvloer). Het is een vorm van eolische
erosie, waardoor woestijnen ontstaan en zich
verplaatsen. |
|
Deformatiethermometer: |
Soort van thermometer waarbij gebruik wordt
gemaakt van de verandering van vorm van
bepaalde stoffen bij verandering van
temperatuur.
De mate van de vormverandering is dan een
indicatie voor de heersende temperatuur.
Voorbeelden van deformatiethermometers zijn
de bimetaalthermometer, de Bourdon-thermometer en de
kwik-in-staalthermometer. |
|
Depositie: |
Is het neerslaan van allerhande
luchtdeeltjes (aerosolen genaamd) op het
aardoppervlak. |
|
Depressie: |
Een depressie is een gebied met lage
luchtdruk die ontstaat in het grensgebied
tussen twee verschillende luchtsoorten.
Bijvoorbeeld tussen koude lucht van
noordelijke breedten en tropische
lucht van
zuidelijke breedten. In het grensvlak van de
beide luchtsoorten kan door een veelheid aan
oorzaken een golf vormige uitstulping
ontstaan die verder kan uitgroeien tot een
lagedrukgebied of zelfs tot een heuse diepe
stormdepressie.
Een depressie zou je voor kunnen stellen als
een enorme atmosferische stofzuiger op zo'n
8 tot 10 kilometer hoogte,
die de lucht naar
boven
zuigt.
De lucht stroomt spiraalsgewijs
naar het centrum van lagedruk toe.
Lees meer over depressies |
|
Depressiebaan: |
Route die een lagedrukgebied volgt. Door
deze op een weerkaart vast te leggen kan de
meteoroloog hieruit, in combinatie met de
patronen van de isallobaren, een indicatie
verkrijgen omtrent de vermoedelijke
vervolgkoers van de depressie. Tegenwoordig
leveren vooral de meteorologische modellen
hierover bruikbare informatie. |
|
Depressiefamilie: |
Reeks van lagedrukgebieden, die alle bij
hetzelfde front horen. Die lagedrukgebieden
(L) worden doorgaans gescheiden door een
zwakke rug van hoge luchtdruk (H). Wanneer
we eenmaal met
zo′n depressiefamilie te
maken hebben heeft het weer een uitermate
wisselend karakter. |
|
Depressiekern: |
Punt in een lagedrukgebied waar de laagste
luchtdruk wordt gevonden. Alle lucht, met
inbegrip van wolken en eventuele slecht
weergebieden,
draait in een cyclonale luchtbeweging
rondom
dit punt. |
|
Dichte wind: |
Benaming uit de zeilwereld van een koude
wind uit het noorden. Tegenover gestelde is
een bolle wind voor een warme wind uit het
zuiden.
Een dichte wind wordt ook wel een holle wind
genoemd. |
|
Diepvrieskou: |
Als de minimumtemperatuur beneden de -20°C
komt spreken we van diepvrieskou. Dit is
voor Nederland uitzonderlijk. |
|
Diffluante stroming: |
Stromingspatroon van de lucht, waarbij de
stroomlijnen verder van elkaar af komen te
liggen en er in de stromingsrichting dus
sprake is van een snelheidsafname van de
luchtstroming. |
|
Diffractie: |
Is het afbuigen van een golf langs een
ondoordringbaar obstakel. Meestal gaat het
om de zijdelingse verbreding door
interferentie van een golf
die
een opening in een ondoordringbaar scherm
passeert. Diffractie leidt tot verschillende
optische verschijnselen aan de hemel. |
|
Diffuus: |
Naar alle richtingen verstrooid; bij lucht
of warmtestraling. |
|
Diffuus front: |
Vooral wanneer een front langere tijd boven
een bepaald gebied blijft hangen en zelfs
stationair wordt, vervagen vaak de
verschillen in
eigenschappen aan beide
kanten van het front.
Het front is dan op
een bepaald moment nauwelijks meer te
herkennen. |
|
Dikte: |
Bij de analyse van een weersituatie wordt
onder meer gezocht naar
temperatuurverschillen. Aangezien de dikte
van een luchtlaag evenredig is
aan
de heersende temperatuur,
is deze
dikte een
bruikbare grootheid. Een luchtlaag reageert
vergelijkbaar met een homogeen materiaal.
Bij hogere temperaturen zet de luchtlaag uit
en wordt dus dikker. Een groot verschil in
dikte over een relatief kleine afstand, een
grote
diktegradiënt dus,
duidt op een grens tussen verschillende
luchtsoorten: de aanwezigheid van een front. |
|
Diktekaart: |
Relatieve topografie. Weerkaart met
diktelijnen. Diktekaarten zijn nuttige
hulpmiddelen voor de meteoroloog bij het
analyseren van weersituaties.
De dikte van een luchtlaag is evenredig aan
de heersende temperatuur in die laag. Bij
een groot verval, dus op de grens tussen
luchtlagen met verschillende dikten, zal een
front gevonden kunnen worden. Op de
diktekaarten worden doorgaans de dikten van
de lagen tussen 1000 hPa,
850 hPa en 500 hPa beschouwd. |
|
Diktelijn: |
Lijn die punten verbindt met gelijke dikte
van een bepaalde luchtlaag. Vaak wordt
hierbij de laag tussen 1000 en 500 hPa
beschouwd.
De thermische wind waait ongeveer evenwijdig
aan de diktelijnen (isobathen). |
Districten: |
Het KNMI hanteert in zijn berichtgeving een
regio indeling (noordwest, noord, zuidoost,
oost, zuid en midden) zoals in het kaartje
aangegeven.
Om zo goed mogelijk en ook
regionaal te waarschuwen voor
wind en storm
zijn de gebieden langs de kust
en boven zee ingedeeld in verschillende
districten. Daarbij wordt onderscheid
gemaakt tussen kustwateren (districten die
geheel op de Noordzee liggen)
en ruime
binnenwateren. |
|
Onder de kustwateren vallen de districten
die geheel op de Noordzee liggen:
|
Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden.
Texel en Rottum. |
|
Tot de ruime binnenwateren horen de
districten: |
Zierikzee (Zeeuwse en Zuid-Hollandse
wateren), Marken (Markermeer zonder
randmeren), IJsselmeer (zonder randmeren),
Harlingen (westelijk deel van de Waddenzee)
en Delfzijl (oostelijk deel van de Waddenzee
met de Eems en de Dollard). |
|
|
|
|
Divergentie: |
Het van één punt uiteenlopen. Een
divergerende luchtstroom is een luchtstroom
waarin de luchtdeeltjes van elkaar
wegstromen.
Een hogedrukgebied heeft aan het
aardoppervlak een divergerende
luchtstroming. Divergenties in de bovenlucht
hangen samen met drukdalingen
en dus met de vorming van een lagedrukgebied
aan het aardoppervlak. Door het
uiteenstromen van de luchtdeeltjes dreigt in
de bovenlucht een
′tekort′ aan lucht, hetgeen van onderaf
wordt aangevuld. De stijgende
luchtbewegingen, die daarvan het gevolg
zijn, geven aan de grond dalingen
van de
luchtdruk en dus de vorming van een
lagedrukgebied. Divergentie is het
tegenovergestelde van convergentie. |
|
Dobson: |
De dikte van de ozonlaag wordt uitgerukt in
eenheden Dobson. De Engelse natuurkundige
G.M. Dobson ontwierp halverwege de vorige
eeuw
een apparaat om te meten hoeveel ozon
zich tussen hem en de zon bevond. Op de
Zuidpool is de dikte van de ozonlaag normaal
300 Dobsoneenheden, maar in het gat in de
ozonlaag dat sinds de jaren tachtig van de
twintigste eeuw ieder najaar ontstaat is de
hoeveelheid
ozon afgenomen tot de helft. |
|
Doctor: |
Lokale wind in Australië. Het is een
typische zeewind, die aan de in het
zuidoosten gelegen kusten van West-Australië
waait. |
|
Doldrum: |
Equatoriale stiltegordel. Continu thermisch
lagedrukgebied in de omgeving van de
evenaar. In de tijd van de handelsvaart met
zeilschepen waren
deze doldrums, vanwege het soms langdurig
totaal ontbreken van wind, uiterst
hinderlijk. Deze stiltegordel verplaatst
zich in onze zomer tot
ongeveer 12° NB op de oceanen en tot
dichtbij de kreeftskeerkring op de
continenten. In de winter verplaatst de
gordel zich weer zuidwaarts.
De doldrums maken deel uit van de algemene
luchtcirculatie |
|
Donder: |
Rommelend of explosief geluid bij onweer dat
ontstaat door de zeer hoge temperatuur die
in minder dan een duizendste van een seconde
ontstaat
in een bliksemschicht. De lucht zet
daar
zeer sterk uit en door die uitzetting
ontstaat een drukgolf die te horen is als
donder. Het geluid verplaatst
zich met een
snelheid van 340 meter per seconde. Is de
donder dus drie seconden na het zien van een
bliksemflits te horen dan is de onweersbui
nog slechts een kilometer verwijderd en
daarmee gevaarlijk dichtbij. |
|
Donderglas: |
Een donderglas, ook wel stormglas
genoemd, is een weerglas dat het weer
voorspelt. De eerste weerglazen stammen uit
het begin van de zeventiende eeuw en toen is
ook het donderglas uitgevonden. Een
donderglas heeft de vorm van een langwerpig
glas van zo'n 4 à 6 cm in doorsnede. Aan het
glas is een tuit bevestigd, waardoor de
latere wijdere modellen lijken op een
koffiepot. Het glas is voor twee derde
gevuld met water, soms met een kleurstof
erin. |
|
De voorspellende betekenis hangt samen met
de invloed van luchtdruk op het water. Daalt
de druk dan zal het waterniveau
in
de tuit omhoog komen.
Het instrument
reageert ook op de temperatuur: ook bij hoge
temperaturen komt het water in de tuit
omhoog. Warm weer en onweer komen 's zomers
vaak voor
bij betrekkelijk lage of dalende
luchtdruk en onder die omstandigheden werkt
het donderglas het best. Zowel door de hoge
temperatuur als door de dalende druk gaat
het water
in de tuit omhoog en soms lekt komt het zo
hoog dat het eruit lekt. Vandaar de benaming
donderglas, als aankondiger van onweer. |
|
Dooi: |
In het eerste etmaal na een vorstperiode wanneer de temperatuur weer boven nul komt wordt door de meteorologen van het KNMI gesproken van dooi. Naar gelang de snelheid van de temperatuurstijging is het een langzame of snelle dooi. Een dag of
twee na een vorstperiode hebben de weerkundigen het nog over aanhoudende of doorzettende dooi. Het verkeer ondervindt
er veel hinder van door sneeuw of ijzel, maar ook vanwege de grote kans op mist of gladheid. |
|
|
|
|
Doorlatendheid: |
Mate waarin licht door een hoeveelheid lucht
heen kan dringen. De doorlatendheid wordt
o.m. bepaald door het gehalte aan vocht in
de lucht.
Bij nevel of mist is er veel vocht in de
lucht aanwezig, waardoor weinig licht wordt
doorgelaten. Maar ook aërosolen kunnen het
horizontale zicht
sterk beperken. In onze omgeving is vrijwel
uitsluitend sprake van industriële aërosolen.
Deze worden door de eigen industrie in de
lucht gebracht, maar bij geschikte
(zuidoosten) wind
ook uit het Duitse Ruhr-gebied aangevoerd. Er wordt in deze
gevallen niet van nevel of mist gesproken,
maar van heiigheid. |
|
|
|
Doppler-effect: |
Dat is gebaseerd op het principe dat een
door een bron uitgezonden trilling anders
wordt waargenomen
als de bron zich ten
opzichte van
de waarnemer verplaatst. De
Oostenrijker Johann Christian Doppler
(1803-1853) hield op 25 mei 1842 in Praag
zijn beroemde voordracht: ""Ueber das
farbige Licht der Doppelsterne und einige
anderer Gesterne des Himmels"", waarvan een
jaar later een publicatie volgde. |
|
Hierin begint Doppler met een herhaling van
de theorie over de golflengte van licht en
legt uit dat de
kleur van het licht
afhankelijk is van de frequentie. Vervolgens
stelt hij dat de frequentie toeneemt als de
waarnemer beweegt in de richting van de bron
en afneemt als hij zich van de bron af
beweegt.
Ter illustratie vergelijkt hij dit
effect met een schip dat varend tegen de
golven in frequenter
golven
ontmoet dan
wanneer hij met de golven meevaart. |
|
|
Het Doppler-effect wordt tegenwoordig veel
toegepast, in de meteorologie bij het
gebruik van radar. De Dopplerradar heeft het
voordeel dat ook windsnelheden in buien
kunnen worden gemeten, wat belangrijk is
voor waarschuwingen. |
|
Downburst: |
Een sterke neerwaartse stroming onder een
zware bui. Zodra de snel dalende lucht het
aardoppervlak raakt
moet ze horizontaal
uitwijken,
waarbij een verdere versnelling
optreedt. Aan de grond uit zich dit in zware
tot zeer zware windstoten, vaak in
combinatie met intensieve neerslag. Downbursts kunnen schade veroorzaken
die
vergelijkbaar is met die van een windhoos.
Het schadepatroon wijkt echter af. |
|
1: Het schadespoor is meestal vele honderden
meters tot enkele kilometers breed en is
minder scherp
begrensd. |
2: Het schadespoor kan zich over een aantal kilometers uitstrekken. Materiaal wordt niet opgezogen en wordt
in de nabijheid teruggevonden |
3: Materiaal wordt niet opgezogen en wordt in de nabijheid teruggevonden |
|
|
|
Animatie van de ontwikkeling van een
downburst. Bron. VWK |
|
|
4: In de VS worden downbursts ook wel
"straight line winds" genoemd. Dit slaat op
het schadepatroon. Objecten (bv bomen) liggen in min of
meer rechte lijnen, parallel aan de windrichting |
|
Bij een hoos betreft het meestal een smal,
langgerekt spoor waarbij bomen door de
draaibeweging in de hoos over korte afstand
in verschillende richtingen geveld worden.
Downbursts komen in Nederland incidenteel
voor, evenals windhozen. |
|
Dramundan: |
Lokale wind in het zuiden van Frankrijk. Het
is een koude noordwestenwind, die langs de
Pyreneeën bij Perpignan waait, met
mistralkenmerken. |
Drakenhuidijs. |
Drakenhuid-ijs is een heel zeldzaam, bizar
bewijs voor een duistere chaos in het
cryosferische (door sneeuw en ijs
gedomineerde) rijk,
iets wat sinds 2007 niet
meer in Antarctica is waargenomen.
Wanneer
je het ijs van dichtbij bekijkt, begrijp je
vast waarom
het ijs vergeleken wordt met een
drakenhuid. Het oppervlak van het ijs doet
denken aan elkaar overlappende schubben.
Drakenhuidijs ontstaat door valwinden, Ze
tillen net gevormd zee-ijs op, waardoor het
onderliggende water bloot
komt te liggen en
weer ijs gevormd wordt. Zo ontstaat
letterlijk een opeenstapeling van ijzige
schubben wat op een drakenhuid lijkt. |
|
Driftsneeuw: |
Sneeuw kan door de wind op drift raken.
Driftsneeuw, zoals dat in de meteorologie
wordt genoemd,
is sneeuw die van de grond
opwaait. Het hoeft dan dus niet te sneeuwen.
Zodra er ook sneeuw valt
wordt dat in de
meteorologische berichten gecodeerd als
sneeuw. Daarbij kan het zicht aanzienlijk
teruglopen, in de regel tot minder dan 1000
meter en soms tot minder dan 50 meter vergelijkbaar
met zeer dichte mist. |
|
|
|
Drakenhuidijs Foto: Guy Williams / University of
Tasmania |
|
|
Door driftsneeuw wordt het
verkeer gehinderd |
|
|
Weerkundigen maken onderscheid tussen hoge en lage driftsneeuw: Van lage driftsneeuw is sprake
als de sneeuw
door de wind tot geringe hoogte boven de
grond wordt opgewerveld, waarbij het
horizontale
zicht op ooghoogte (1,8 meter)
niet merkbaar vermindert.
Hoge drifstneeuw is sneeuw die door de wind
zo
hoog wordt opgewerveld dat het
horizontale zicht ook op ooghoogte
aanmerkelijk verminderd is. |
|
Driftstroom: |
Zeestroom die een direct gevolg van de wind
is. Bekende voorbeelden zijn de zeestromen
die ontstaan door
de passaten, de
moessondriften en de zeestromen als gevolg
van overheersende westenwinden op middelbare
breedten. |
|
Drizzle: |
Engels woord voor motregen. |
|
|
Droge Bol Temperatuur: |
De temperatuur gemeten met een thermometer
met een droog reservoir. Zie ook
psychrometer en natte bol temperatuur. |
|
Droge lucht: |
Lucht die niet is verzadigd met waterdamp. |
|
Droog adiabatisch: |
Een adiabatisch proces, waarbij de
verdampings- of condensatiewarmte geen rol
speelt. |
|
Droogte: |
Droogte is lastig te definiëren. Periodes
met droogte laten zich moeilijk vergelijken
omdat het verloop van de neerslag, van jaar
tot jaar verschilt.
Als
het ook eerder in het jaar droog was, loopt
het tekort op. Langdurige droogte komt in
ons land weinig voor. Door de vele meren en
de gestage aanvoer van water van de
rivieren,
leidt droogte hier zelden tot
ernstige problemen. Het neerslagtekort of
-overschot is de hoeveelheid neerslag
verminderd met de verdamping. Uit
vergelijkingen tussen verschillende plaatsen
en met vroegere situaties
kan globaal vastgesteld worden waar in ons
land sprake is van droogte en hoe ernstig
die is. |
|
Droogte periode: |
Onder een droogteperiode wordt verstaan een
aaneengesloten periode van minstens 20 dagen
zonder meetbare (<0,1 mm) neerslag. |
|
Drukbal anemometer: |
Anemometer die werkt op de drukkracht van de
wind. Op een verticaal geplaatst verend
onderstel is een bolletje bevestigd. De
verplaatsing van
de bol ten gevolge van de
winddruk is
hierbij maat voor de
windsnelheid. |
|
Drukbuis anemometer: |
Anemometer waarbij gebruik wordt gemaakt van
de winddruk. Met behulp van een windvaan
wordt een buis met de opening tegen de wind
in gehouden. Doordat de binnenkomende lucht
niet onbelemmerd de buis weer kan verlaten,
zal in de buis een overdruk ontstaan. De
grootte van
het drukverschil binnen en
buiten de buis is maat voor de windsnelheid.
Een anemometer van dit type werd al in 1890
door de Engelsman Dines geconstrueerd. Lees meer over anemometers |
|
Drukgradiënt: |
Is het verschil in druk over een bepaalde
afstand. Hoe groter de drukgradiënt is, hoe
groter de windsnelheid. Bij een zeer kleine
drukgradiënt is
het haast windstil. |
|
Drukkend: |
Warm weer wordt als benauwd ervaren wanneer
de lucht erg vochtig is. Men spreekt ook wel
van drukkend, zwoel, klam of broeierig. Of
iemand
het benauwd heeft hangt ook af van
inspanning,
de gezondheid, de kleding en de
mate van transpireren. |
|
Drukplaat anemometer: |
Zeer oud type anemometer. De Italiaan Leon
Battista Alberti gebruikte dit principe al
rond het jaar 1450. Korte tijd later
experimenteerde ook Leonardo da Vinci
(1452-1519) met de drukplaat.
Het principe
is dat de winddruk een verticale,
scharnierend opgehangen plaat uit de
neutrale
stand brengt. De hoek waaronder die plaat
komt te hangen, is dan maat voor de
windsnelheid.
Een voorbeeld van een
drukplaatanemometer is
de zgn. wildse vaan. Lees meer over drukplaatanemometer |
|
Drukveld: |
Patroon van de luchtdrukverdeling in een
bepaald gebied. Hoe groter de
luchtdrukgradiënt in het drukveld, des te
groter de windsnelheid in dat
gebied. |
|
Drukvlak: |
Isobarisch vlak waarop de luchtdruk overal
gelijk is. Een vlak van gelijke luchtdruk
golft door de atmosfeer, omdat de luchtdruk
niet overal gelijk is. Voor het verkrijgen
van een driedimensionaal beeld van de
atmosfeer zijn analyse en prognose van een
weerkaart onvoldoende. Er is ook behoefte
aan inzicht in de onderlinge samenhang van
de meetresultaten van meerdere
weerballonnen. Omdat de luchtdichtheid met
toenemende hoogte afneemt, worden
vergelijkingen tussen de diverse hoogten erg
moeilijk. Daarom worden er geen
beschouwingen gemaakt van diverse
horizontale vlakken, maar van een aantal
drukvlakken. Doorgaans worden de drukvlakken
op 1000 hPa (op onze geografische breedte
gemiddeld op ongeveer
150 m hoogte), 850 hPa (ca. 1500 m), 700 hPa
(zo′n 3000 m), 500 hPa (ongeveer 5500 m) en
300 hPa (ongeveer 10.000 m hoogte)
beschouwd. |
|
Dryline: (droogtefront) |
Is de Engelse term voor een gebied met zeer
sterke gradiënt in dauwpuntstemperatuur.
Ofwel een scherpe begrenzing tussen
vochtige,
warme
lucht en heel droge, zeer warme lucht.
We moeten dan denken aan temperaturen van
meer dan 32°C en een relatieve vochtigheid
van
minder
dan 20%. In dit gebied kunnen zeer
zware onweders ontwikkelen die dikwijls
leiden tot tornado′s. |
|
Duplicatus: |
Uit twee of meer (wolken)lagen bestaand. |
|
Dust bowls: |
Stofstormen die ontstaan door verkeerd
gebruik van landbouwgronden in droge
gebieden, zoals in de Verenigde Staten vanaf
1930.
Door o.a. intensieve beweiding van en zelfs
akkerbouw op de prairie werd het grasland
volledig vernietigd. Na enkele tientallen
jaren was de bodem volkomen uitgeput en
nauwelijks meer begroeid. In de
uitzonderlijk droge zomer van 1930 kregen de
zomerstormen vat op de bodem en ontstonden
er reusachtige stofstormen waardoor
duizenden boeren en veehouders uit het
prairiegebied wegtrokken. De Amerikaanse
regering heeft in de jaren zestig en
zeventig o.a. bos laten aanplanten om
verdere erosie te voorkomen. |
|
Dwarswind: (zijwind) |
Windrichting loodrecht op een bepaald
voorwerp. Vooral voor vliegtuigen is een
teveel aan dwarswind vaak lastig. Om die
reden hebben veel vliegvelden de beschikking
over landingsbanen in diverse richtingen,
zodat de vliegtuigen zoveel mogelijk recht
tegen de wind in kunnen landen
en opstijgen. |
|
Dynamische klimatologie: (luchtsoortenklimatologie) |
Men kan een klimaat van een bepaalde plaats
beschrijven aan de hand van de eigenschappen
van de optredende luchtsoorten in de
verschillende seizoenen op die plaats.
Bovendien is het belangrijk te weten hoe
vaak een luchtsoort op die plaats gemiddeld
voorkomt. Bijvoorbeeld: lagedrukgebieden
boven de noordelijke Atlantische Oceaan en
een hogedrukgebied boven de Azoren
veroorzaken in onze omgeving een stroming
uit het zuidwesten. De aanvoer van maritiem
gematigde lucht (mGL) levert in het najaar
doorgaans een overwegend bewolkt en wat
druilerig, maar vrij zacht weertype op. Deze
kennis is vanzelfsprekend een dankbaar
hulpmiddel voor de meteoroloog. De methode
heeft grote opgang gemaakt door een in 1952
verschenen publicatie, opgesteld door de
Duitse meteorologen Hess en Brezowsky:
Katalog der Groszwetterlagen Europa′s.
Aan
de hand van algemene meteorologische
situaties en circulaties worden tabellen met
bijbehorende weerkarakteristieken vermeld. |
|
Dynamische meteorologie: |
Deel van de meteorologie dat zich bezighoudt
met de natuurkundige en wiskundige
beschrijving van de bewegingen in de
atmosfeer.
De dynamische meteorologie is de
basis van de numerieke meteorologie. |
|
|
|
|