|
Uitleg de
Wetterzentrale weerkaarten
|
|
Bovenaan iedere
kaart zie je in
de
linkerbovenhoek
het tijdstip
staan waarop de
modelrun gestart
is (op alle
onderstaande
kaarten is dat
26 juni 2004 om
06Z (06 UTC)).
In de
rechterbovenhoek
staat de tijd
waarvoor de
kaart geldig is
(op alle
onderstaande
kaarten is dat
27 juni 2004
om
06Z (06 UTC),
dat is dus 24
uur vooruit
gerekend tov het
starttijdstip
van de run). |
|
500 hPa weerkaart |
|
|
|
Op deze kaart staan
in dikke witte
lijnen de druk op
zeeniveau (isobaren)
en in kleuren de (geopotentiële)
hoogte waarop de
druk 500 hPa
bedraagt z500 in
decameters (1
decameter is 10
meter) geplot.
Eigenlijk zijn dat
dus de hoogtes van
het 500 hPa-vlak.
Het 500 hPa-vlak is
misschien een wat
lastig begrip, maar
je kunt je het een
beetje voorstellen
als een golvend
laken, met bulten en
kuilen, overal op
het ‘laken’ is de
luchtdruk 500 hPa.
Bij de bulten ligt
de plek waar de
luchtdruk 500 hPa is
wat hogerop in de
atmosfeer en bij de
kuilen wat lager.
(Dit geldt trouwens
voor alle
drukvlakken, dus ook
voor bijv het 850
hPa vlak, het 700
hPa vlak of het 300
hPa vlak). Op hoogte
mag je er van uit
gaan dat relatief (tov
de omgeving) hoge
hoogten relatief
hoge druk op dat
niveau aanduidt en
dat het ook vice
versa geldt. Hoogten
zeggen verder ook
iets over de
(gemiddelde)
temperatuur van de
luchtkolom eronder:
warme lucht zet uit
en zal de lucht
boven zich ook
omhoog duwen,
waardoor drukvlakken
ook hoger liggen. |
|
Als je een lage druk
op zeeniveau hebt
(vb. 990 hPa), zul
je logischerwijs
niet zo hoog moeten
klimmen om aan het
500 hPa-vlak te
komen als bij een
hoge druk op
zeeniveau, waarbij
je
bijvoorbeeld moet
vertrekken van 1030
hPa. Dus in
lagedrukgebieden
ligt het 500
hPa-vlak in de regel
lager dan in
hogedrukgebieden.
Vandaar dus de
groene en blauwige
kleur in
bovenstaande
kaart bij de
lagedrukgebieden (in
de winter ligt het
500 hPa vlak nog wat
lager en zie je vaak
blauwe en paarse
kleuren in
lagedrukgebieden).
Toch zijn er ook
lagedrukgebieden met
hoge geopotentiële
waarden
van het 500 hPa-vlak: dat zijn
depressies die
gevuld zijn met
warme lucht (bvb.
tropische stormen).
Om het heel
vereenvoudigd te
zeggen: warme lucht
zet uit en duwt het
500 hPa-vlak naar
boven.
Hogedrukgebieden
kunnen ook lage
geopotentiële
waarden hebben: de
zogenaamde koude
hogedrukgebieden of
thermische
hogedrukgebieden. Ze
worden veroorzaakt
door extreem koude
(en dus zware) lucht
aan de grond. Zo kan
je aan de
geopotentiële
waarden vaak al zien
of een
hogedrukgebied ook
in de hoogte goed
ontwikkeld is (een
hoge- of
lagedrukgebied dat
in de hoogte
ontwikkeld is zal
ook meer in de melk
te brokkelen hebben
op de weerkaarten). |
|
Daarnaast kun je van
de 500 hPa kaarten
ook de stroming op
die hoogte in de
atmosfeer afleiden.
Doordat je hoog
boven het
aardoppervlak zit op ongeveer 5 km hoogte
heb je niet te maken
met
wrijvingseffecten
van het
aardoppervlak. Je
kunt daarom
veronderstellen dat
op 500 hPa het
geostrofisch
evenwicht heerst
(een evenwicht
tussen de
luchtdrukgradientkracht*
en de Corioliskracht*).
Hierdoor kun je de
Wet van Buys Ballot
eenvoudig toepassen:
als je de wind op
500 hPa in de rug
hebt, heb je aan je
linkerhand lage z500
waarden en aan je
rechterhand hoge
z500 waarden.
Overigens is de
stroming in de
atmosfeer op hoogte
over het algemeen
van west naar oost,
afgezien van het
feit dat deze soms
erg
kan meanderen. |
|
Ter indicatie wat
gemiddelde waarden
wat betreft
hoogteligging en
temperaturen: ’s
winters ligt het 500
hPa vlak gemiddeld
rond 548 dam boven
zeeniveau; ’s zomers
rond
571 dam boven
zeeniveau. ’s
Winters is het op
500 hPa gemiddeld
ongeveer -26°C; ’s
zomers ongeveer
-15°C. |
|
|
Op deze kaart is de
hoogte van het 850
hPa-vak in
decameters geplot
met dikke witte
lijnen (zgn
isohypsen) en de
temperatuur op 850
hPa in kleuren
geplot. De
temperatuur op 850
hPa is over
het algemeen
indicatief voor de
lucht die er bij ons
onderin de atmosfeer
zit, lage
temperaturen wijzen
op koude lucht en
hoge juist op warme.
Op 850 hPa zit je
ook (net) boven de
atmosferische
grenslaag, en zijn
de invloeden van de
lokatie/grond niet
direct meer
merkbaar. Helaas
gaat het verloop van
de temperatuur naar
de grond toe niet
altijd volgens een
vaste formule
en dan
vooral niet in de
eerste paar km van
de atmosfeer (oa de
aanwezigheid van zgn
‘koude plaklagen’ en
inversies kunnen
spelbrekers zijn
wat
dat betreft), dus
moet je de
temperatuur op 850 hPa niet zomaar
klakkeloos
herleiden naar een
temperatuur aan het
aardoppervlak.
Als
je weet hoe het
temperatuurprofiel
er wel uit ziet
(bijvoorbeeld door
te kijken naar een
‘temp’ of ‘sounding’,
oftewel een grafiek
van een
radiosondeoplating)
of als je een idee
hebt hoe de
weerssituatie is
(hogedrukgebied of
lagedrukgebied) dan
kun je er wel wat
meer over zeggen. |
|
Dit is een kaart met
gronddruk, bewolking
en de 1000-500 hPa dikte |
|
|
|
Gronddruk is
natuurlijk de door
het model berekende
luchtdruk aan de
grond/op zeeniveau.
Bewolkings % is de
berekende
hoeveelheid
bewolking, 0% is
onbewolkt, 100% is
helemaal bewolkt.
Erg handing om
storingen en/of
frontale systemen
terug te vinden in
de modeluitvoer.
Frontale systemen
kun je trouwens ook
terug vinden aan de
hand van de
diktelijnen. Met
name de warme
sector, een ‘bel’
warme lucht die naar
het noorden is
opgedrongen en
tussen twee
‘fronten’/regengebieden
inzit, kun je vaak
terugvinden. Hoe kun
je die warme lucht
dan herkennen zul
je
vragen. Nou, het is
vrij simpel te
zeggen: warme lucht
zet uit, hierdoor
neemt dezelfde
hoeveelheid lucht
meer ruimte in en
worden drukvlakken
als het ware
uiteengedrukt. Dit
betekent dus dat bij
warme lucht de dikte
van de luchtlaag
tussen de 1000 en
500 hPa-vlakken (wat
dus de 1000-500 hPa dikte is) groter
is, bij koude lucht
is deze natuurlijk
dan kleiner. Zo’n
bel warme lucht
valt dan te
herkennen aan een noordwaartse
uitstulping in de
diktelijnen en koude
lucht aan een
zuidwaartse
uitstulping. |
|
De neerslag kaart |
|
|
|
Deze kaart heeft niet veel
uitleg nodig. Je
ziet hier de
berekende
neerslagsom (in mm)
over de 6 uur
voorafgaand aan het
tijdstip van de
kaart
(in dit geval
over de periode van
27 Juni 00 UTC tot
en met
27 Juni 06 UTC). Als
je trouwens ook naar
de vorige kaart
kijkt zie je dat de
plekken
met veel
bewolking (aardig)
overeenkomen, wat op
zich niet vreemd is
want neerslag zonder
bewolking komt
nou niet echt vaak
voor. |
|
De temperatuurkaart
op 2 meter hoogte |
|
|
Dit is dus de
berekende 2 meter
temperatuur van het
model (de berekende
temperatuur op 2
meter hoogte boven
het aardoppervlak).
Dit is de
temperatuur voor het
tijdstip dat
rechtsboven staat en
dit hoeft dus niet persé de maximum of
de
minimumtemperatuur
te zijn.
Je kunt het
wel zien als een
indicatie voor wat
je die dag kunt
verwachten qua
temperaturen. |
|
De geopotentiële
hoogte en de
verticale bewegingen
op 700 hPa |
|
|
|
De geopotentiële
hoogte is natuurlijk
weer de hoogte van
(in dit geval) het
700 hPa vlak in
decameters. Bij
gebieden met hoge
druk is het 700 hPa
vlak over het
algemeen hoger en
bij lage druk dan
natuurlijk lager. De
verticale bewegingen
worden uitgedrukt in
hPa per uur. Gezien
het feit dat de druk
in hPa naar boven
toe afneemt betekent
dat bij stijgende
bewegingen het
aantal hPa/uur
negatief is en bij
dalende bewegingen
positief. Nu wil het
zo zijn dat het
‘actieve weer’ zich
meestal afspeelt
daar waar er
stijgende bewegingen
gaande zijn in de
atmosfeer, dit heeft
gewoon te maken met
de natuurkundige
toestand van de
atmosfeer en de
wetten die er
gelden. Als lucht
opstijgt koelt het
af en bij voldoende
afkoeling
condenseert
de
waterdamp in de
lucht, wat tot
wolkenvorming en
uiteindelijk tot
neerslagproductie
kan leiden.
Stijgende bewegingen
kunnen dus wijzen op
de aanwezigheid van
een front/storing en
kunnen ook leiden
tot een activering
van een front,
storing of een
trog/buienlijn.
Dalende bewegingen
kunnen wijzen op de
aanwezigheid van een
hogedrukgebied en
kunnen ook leiden
tot een
uitdoving/afzwakking
van een front of
storing. |
|
De equivalent
potentiële
temperatuur op 850
hPa en de gronddruk |
|
|
|
De equivalent potentiële temperatuur (theta-e)
is een mooie
indicator voor
verschillende
luchtmassa’s. Theta-e is de
temperatuur die een
luchtpakketje (in
het geval van
bovenstaande kaart
afkomstig van 850 hPa) heeft als het
eerst zover naar
boven is gebracht
dat door condensatie
alle latente warmte
(condensatiewarmte)
vrij is gekomen en
daarna droog adiabatisch
(zonder
energieuitwisseling
met de atmosfeer)
weer naar beneden
(naar het 1000 mb
niveau) gebracht is.
Theta-e wordt dus
door de temperatuur
én door het
vochtgehalte van de
lucht bepaald.
Hoe warmer en hoe
vochtiger de lucht
hoe hoger de theta-e.
Met behulp van
theta-e kun je onder
andere dus goed
verschillende
luchtmassa’s
onderscheiden.
Bijvoorbeeld een
warme sector
tussen warmte- en
koufront in. De
warme sector is over
het algemeen warmer
en vochtiger dan de
omringende lucht en
heeft daardoor ook
een hogere theta-e
waarde. En een
scherpe gradient in
de theta-e waarden
wijst dan op een
front
tussen 2
luchtsoorten. Theta-e kan ook
gebruikt worden bij
het verwachten van
sneeuw en bij
convectief weer. Met
name tongen van
hoge theta-e
waarden kunnen in
het zomerhalfjaar plekken zijn waar zware onweersbuien
ontstaan en
optreden. En wat
betreft sneeuw,
daarvoor heb je
natuurlijk niet van
die hoge theta-e
waarden voor
nodig, maar juist
lage waarden (ik heb
nog niet echt een
duidelijke drempel gevonden, maar
het lijkt erop dat
de theta-e op 850
hPa in ieder geval rond of liever onder 15°C moet zijn). |
|
De 10 meter
windkaart |
|
|
|
Hier zie je dus de
berekende snelheid
en de berekende
richting van de wind
op 10 meter hoogte.
Behalve de
windvaantjes is de
windsnelheid ook
nog
in kleurencontouren
geplot.
De snelheid staat in
knopen (Eng.
zeemijlen (1,8 km)
per uur )
aangegeven, en een
heel streepje op de
windvaan komt
overeen met 10
knopen en een half
streepje met 5
knopen.
Hier kun je de wind
omrekenen (naar oa
Beaufort):
windtabel
en
omrekenaar. |
|
Dauwpunt temperatuur
op 2 meter |
|
|
Het dauwpunt is de
temperatuur waarbij
het aanwezige vocht
in de lucht gaat
condenseren. Het
dauwpunt is
afhankelijk van de
temperatuur van de
lucht en van de
hoeveelheid vocht in
de lucht
(hoe meer vocht hoe
hoger het dauwpunt).
Het verschil tussen
de ‘gewone’
temperatuur en de
dauwpuntstemperatuur
is ook een indicatie
voor de vochtigheid
van de lucht, hoe
groter dit verschil
hoe droger de
lucht. |
|
CAPE en de Lifted Index |
|
|
|
Maar wat betekenen
CAPE en LI nou
precies?
CAPE en LI zijn
beiden zogenaamde ‘onstabiliteitsindices’,
dat wil zeggen het
zijn waarden om aan
te geven hoe
potentieel
onstabiel de
atmosfeer is. Als de
atmosfeer onstabiel
is zal convectie
(opstijgen van
‘warme’ luchtbellen)
optreden en dit kan
leiden tot het onstaan van
stapelwolken die uit
kunnen groeien tot
buien. CAPE staat
voor Convective
Available Potential
Energy,
de potentieel
beschikbare energie
vanaf het LFC (Level
of Free Convection,
het niveau vanwaar
vrije convectie
optreedt) welke
gebruikt kan worden
voor convectie. Deze
waarde wordt in J/kg
uitgedrukt. Hoe
hoger de CAPE, hoe
meer potentieel
onstabiel en hoe
heviger de convectie
zou kunnen
zijn en
hoe zwaarder evt buien uit kunnen pakken. |
|
De Lifted Index is
het verschil tussen
de temperatuur die
een luchtpakketje
zou hebben als het
van de grond naar
500 hPa gebracht zou
worden (voor de
‘technici’:
droogadiabatisch tot
aan de hoogte waarop
het condenseert,
vervolgens
natadiabatisch naar
500 hPa) en de
temperatuur van
de
al aanwezige (omgevings)lucht
op 500 hPa. De
indeling van de ‘categoriën’
is wat arbitrair,
maar wel is het zo
dat hoe negatiever
de Lifted Index hoe
groter de kans op
onweer en hoe
zwaarder het onweer
kan worden. |
|
Bij deze parameters
zit er wel een adder
onder het gras:
ze geven
slechts een mate van
onstabiliteit in de
atmosfeer aan en
zijn geen garantie
dat
er ook
daadwerkelijk iets
gaat gebeuren, vaak
moet het ontstaan
van buien eerst ‘getriggerd’
worden (door bijv.
sterke opwarming of
door gedwongen
opstijging bij bijv.
een
convergentielijn/front).
Een hoge CAPE of LI
wil dus niet
automatisch zeggen
dat er onweer/’zwaar
weer’ gaat komen, of
het daadwerkelijk
gebeurt hangt af van
de actuele
ontwikkelingen in de
atmosfeer (een
inversie
die niet te
doorbreken valt of
instroom
van koelere
en/of drogere lucht
bijv. kan al roet in
het eten gooien). Je
kunt het eigenlijk
vergelijken met een
kruitvat, het kruit
in het vat
vertegenwoordigt een
hele grote
hoeveelheid energie
die vrijkomt als het
kruit verbrandt,
maar zonder ‘trigger’
(de ontsteking)
wordt die energie
niet verbruikt. NB: Een
verwachting mbt het
optreden van onweer
kun (en moet) je
daarom dus ook NOOIT
op basis van alleen
maar deze
CAPE/LI
kaarten doen! |
|
Overigens komt het
ook vaak voor dat
GFS wat te scheutig
is met de dauwpunten
op leefhoogte (2m)
in situaties waarbij
in de zomer warme en
vochtige lucht wordt
aangevoerd.
Aangezien
temperatuur en
dauwpunt op
leefhoogte een van
de factoren zijn die
bepalend zijn voor
de hoogte van de
CAPE, kan het
voorkomen dat GFS de
CAPE dan eigenlijk
te hoog berekent.
Op de CAPE-kaarten
van Wetterzentrale
worden de CAPE en LI
berekend vanaf
leefhoogte gegeven
en de waarden van
deze parameter zijn
dan natuurlijk ook
erg gevoelig
voor/afhankelijk van
temperatuur en
dauwpunt op
leefhoogte. |
|
Windsnelheid op 850
hPa |
|
|
|
Hier zie je dus de
berekende snelheid
en de berekende
richting van de wind
op 850 hPa (rond 1,5
kilometer hoogte).
Behalve de
windvaantjes is de
windsnelheid ook nog
in kleurencontouren
geplot. De snelheid
staat in knopen
(Eng. zeemijlen (1,8
km) per uur )
aangegeven, en een
heel streepje op de
windvaan komt
overeen met 10
knopen en een half
streepje met 5
knopen.
Hier kun je de wind
omrekenen (naar oa
Beaufort):
windtabel
en
omrekenaar.
Deze windkaarten
kunnen gebruikt
worden als
indicatoren voor de
sterkte van
windstoten agv
convectieve
uitwisseling. |
|
Windsnelheid op 925
hPa |
|
|
|
Hier zie je dus de
berekende snelheid
en de berekende
richting van de wind
op 925 hPa (rond
500-700 meter
hoogte). Behalve de
windvaantjes
is de
windsnelheid ook nog
in kleurencontouren
geplot. De snelheid
staat in knopen
(Eng. zeemijlen (1,8
km) per uur )
aangegeven, en een
heel streepje op de
windvaan komt
overeen met 10
knopen en een half
streepje met 5
knopen.
Hier kun je de wind
omrekenen (naar oa
Beaufort):
windtabel
en
omrekenaar.
Deze windkaarten
kunnen gebruikt
worden als
indicatoren voor de
sterkte van
windstoten agv
convectieve
uitwisseling. |
|
De stroomlijnen en
de windsnelheid op
200 hPa |
|
|
|
Op deze kaart staan
de stroomlijnen
(witte lijnen) en de
windsnelheid
(kleuren) op 200 hPa
afgebeeld. Hiermee
kun je een beeld
krijgen van de
stroming op dit
drukvlak, je ziet
aan de stroomlijnen
hoe de stroming is
en de kleuren laten
zien waar de
stroming sneller en
trager is.
Op de
bovenstaande kaart
zie je tussen 40° NB
en 50° NB een band
met hogere
windsnelheden lopen,
dit is de
straalstroom. In
deze straalstroom
kunnen ook weer
‘stroomversnellingen’
voorkomen, deze
worden ‘jetstreaks’
genoemd. Bij die
jetstreaks hoort een
patroom van
stijgende en dalende
bewegingen, welke
het weer aan de
grond kunnen
beïnvloeden door het
laten activeren of
deactiveren van
depressies. |
|
De stroomlijnen en
de windsnelheid op
300 hPa |
|
|
|
Op deze kaart staan
de stroomlijnen
(witte lijnen) en de
windsnelheid
(kleuren) op 300 hPa
afgebeeld. Hiermee
kun je een beeld
krijgen van de
stroming op dit
drukvlak, je ziet
aan de stroomlijnen
hoe de stroming is
en de kleuren laten
zien waar de
stroming sneller en
trager is. Op de
bovenstaande kaart
zie je tussen 40° NB
en 50° NB een band
met hogere
windsnelheden lopen,
dit is de
straalstroom. In
deze straalstroom
kunnen ook weer
‘stroomversnellingen’
voorkomen, deze
worden ‘jetstreaks’
genoemd. Bij die
jetstreaks hoort een
patroom van
stijgende en dalende
bewegingen, welke
het weer aan de
grond kunnen
beïnvloeden door het
laten activeren of
deactiveren van
depressies. |
|
De stroomlijnen en
de windsnelheid op
500 hPa |
|
|
|
Op deze kaart staan
de stroomlijnen
(witte lijnen) en de
windsnelheid
(kleuren) op 500 hPa
afgebeeld. Hiermee
kun je een beeld
krijgen van de
stroming op dit
drukvlak, je ziet
aan de stroomlijnen
hoe de stroming is
en de kleuren laten
zien waar de
stroming sneller en
trager is.
Op de
bovenstaande kaart
zie je tussen 40° NB
en 50° NB een band
met hogere
windsnelheden lopen,
dit is de
straalstroom. In
deze straalstroom
kunnen ook weer
‘stroomversnellingen’
voorkomen, deze
worden ‘jetstreaks’
genoemd. Bij die
jetstreaks hoort een
patroon van
stijgende en dalende
bewegingen, welke
het weer aan de
grond kunnen
beïnvloeden door het
laten activeren of
deactiveren van
depressies. Wel is
duidelijk zichtbaar
dat de straalstroom
op 500 hPa een stuk
minder sterk is dan
op 300 en 200 hPa,
echter de
straalstroom is
ondanks deze
afzwakking
nog wel
enigszins terug te
vinden op 500 hPa. |
|
De minimum/maximum temperaturen |
|
|
|
Dit is een kaart met
ruwe modeluitvoer
van de minimum of
maximum temperaturen
over de 6 voorgaande
uren (of het de
minimum- of
maximumtemparatuur
is hangt af van het
tijdstip,
maximumtemperaturen
over dag en in de
avond,
minimumtemperaturen
’s nachts en in de
ochtend). Aangezien
het ruwe
modeluitvoer is kun
je de waarden beter
niet klakkeloos
aannemen.
Het model is een
grootschalig model
met grote resolutie/roosterpuntsafstand
en neemt daarom
lokale effecten (bijv
ondergrond) niet
goed mee in de
berekeningen. Net
zoals bij alle
modeldata
moet je dit niet
zien als een
absolute
‘voorspelling’, maar
meer als een goede
indicatie van wat je
kunt verwachten. Je
moet er zelf een
eigen interpretatie
van maken voor je
verwachting
(als je bijv uit
ervaring weet dat
het model onder
bepaalde
omstandigheden de
temps te hoog
berekent voor je
omgeving kun je daar
rekening mee
houden). |
|
|
|
|
|
|