|
Meteorologische encyclopedie hoofdstuk F |
|
Facsimile: |
Afgeleid van het Grieks: "ver-schrijven". Meestal afgekort tot "fax". Het is een systeem om (in de meteorologie) draadloos beelden over te
brengen, vooral dan weerkaarten. Vooral in de tweede helft van de 20ste eeuw werd een wereldwijd netwerk uitgebouwd ten behoeve van de scheep- en luchtvaart, maar ook voor de weerdiensten aan land zelf. In Duitsland begon men er in het jaar 1955 mee. De informatie kon vrij gemakkelijk worden ontvangen met apparatuur die weinig geld kostte. Heden ten dage wordt steeds meer overgeschakeld op satellietverbinding
en verdwijnt stilletjes aan de fax. |
|
Fahrenheit temperatuurschaal: |
Instrumentmaker Daniel Gabriël Fahrenheit (1686-1736) maakte indertijd in Amsterdam de eerste betrouwbare thermometers ter wereld.
Hij kwam op het idee kwik in plaats van water of alcohol als vloeistof te gebruiken. De medicus Boerhaave, die veel contact had met Fahrenheit,
gaf hem adviezen. Fahrenheit introduceerde in 1717 na veel experimenteren zijn schaal met drie vaste punten: 0 graden in een mengsel van ijs, water en salmiak, 32 bij het vriespunt van water en 96 was de lichaamstemperatuur van een gezond mens. Dat laatste ijkpunt verviel later,
toen het kookpunt van water bij 212 graden werd gelegd. Waterbouwkundige Nicolaus Cruquius was de eerste die de Fahrenheit thermometer gebruikte voor weerkundige waarnemingen. Zijn meetreeks begon eind 1705 in Delft, waardoor ons land over drie eeuwen temperatuurmetingen beschikt. Omrekenen van Fahrenheit- naar Celsius-graden kan door: |
|
(Fahrenheit-32) x 5/9. Omzetten van Celsius- naar Fahrenheit-graden: Celsius x 9/5 + 32. |
|
Fetch: |
De afstand die de wind kan benutten om invloed uit te oefenen op de golven van een wateroppervlak. |
|
Fibratus: |
Fibratuswolken hebben een draderig, vezelig uiterlijk met strakke of gelijkmatige bochten en geen afzonderlijke haken. |
|
Firn: |
Overjarige sneeuw. Deze heeft door herhaaldelijk gedeeltelijk ontdooien of verdampen en weer sublimeren of bevriezen haar oorspronkelijke structuur verloren. daarbij zijn de afzonderlijke vlokken veranderd in korrels, die enigszins aaneengroeiden. De firnkorrels kunnen versmelten
tot een ijsmassa. |
|
Flauw en koelte: |
Benaming op zee van de windkracht 2 op de schaal van Beaufort. |
|
Flauw en stil: |
Benaming op zee van de windkracht 1 op de schaal van Beaufort. |
|
Floccus: |
Floccuswolken zijn wolken met de vorm van kleine propjes als wattenflokken; individuele bosjes van wolken met rafelige basis en vaak met
opvallend virga. Er is flinke onstabiliteit ter plaatse en is vaak een voorbode van onweer. |
Föhn: |
De föhn is een warme droge wind die vaak aan
de Noordzijde van de Alpen waait, maar ook
in andere delen van de wereld voorkomt. Deze
wind kan
de temperatuur aan de noordzijde
van de Alpen in enkele uren tijd met 10
tot
15°C doen stijgen. Kenmerkend zijn een zeer
heldere lucht en de karakteristieke
lensvormige föhnwolken: altocumulus
lenticularis. |
|
Zelfs het Limburgse heuvelland kent soms een zwak föhneffect en ook in Noorwegen komt het vaak voor. In andere landen wordt de föhn vaak anders genoemd. De Amerikanen noemen ze ""hot winds"" en in Californië staat de wind bekend als de Sante Anna, een wind die bosbranden doet oplaaien.
In Argentinië spreekt men van de Zonda, op Sumatra van de Bohorok.
Het principe is overal hetzelfde: de stijgende lucht verliest aan de zuidkant
van de berg waar het regent vocht en wordt dus droger. |
|
Wanneer de drogere lucht aan de noordkant van de berg omlaag stroomt, wordt die snel warmer. In de droge lucht is de opwarming aan de noordelijke helling groter dan de afkoeling van de vochtige lucht aan de zuidelijke helling. |
|
|
|
Altocumulus lenticularis Foto: E Blick |
|
|
Daar is het dus veel warmer en schijnt de zon. De windsnelheden kunnen flink oplopen tot meer dan 100 km/uur, een zware storm. In sneeuwrijke berggebieden vergroot de föhn het lawinegevaar. Ook neemt het aantal verkeersongelukken toe en krijgen veel mensen bij föhnweer last van verhoogde bloeddruk, hoofdpijn, spierpijn en slapeloze nachten. |
|
Föhnwig: |
Ook föhnknie of föhnneus is een verschijnsel
tijdens het föhnproces. De lucht wordt
gedwongen over een bergkam heen te stromen.
Daardoor ontstaat aan de loefzijde, de
voorzijde dus, een lichte opeenhoping van
lucht met als gevolg een lichte relatieve
stijging van de luchtdruk. Aan de andere
kant, aan de voet van de lijzijde van de
bergkam gebeurt het omgekeerde, waardoor
daar de luchtdruk juist licht daalt. Daar
ontstaat
dus
een lijvore, in het dagelijkse jargon ook
wel föhndeuk genoemd. Op de weerkaarten
vormt zich aldus een slingerbeweging in de
isobaren.
Die slingerbeweging in het onderhavige
proces wordt föhnwig genoemd. |
|
Föhnziekte: |
Ziekteverschijnselen die vooral door de
lokale bevolking worden toegeschreven aan de
inval van de föhn, zoals o.m. hoofdpijn,
spierpijn, hartkloppingen, verminderde
eetlust, onrustige
slaap en neusbloedingen.
Vrouwen lijken hiervoor gevoeliger dan
mannen, vooral in de leeftijd
tussen 50 en
60 jaar. Schoolgaande kinderen blijken
tijdens de föhn nogal eens last te
hebben
van concentratiestoornissen. |
|
Fotometeoren: |
Meteorologische meteoor. Lichtverschijnsel
dat ontstaat door terugkaatsing, breking,
buiging of interferentie van licht dat
afkomstig is van de
zon of de maan. De
belangrijkste voorbeelden zijn de bekende
haloverschijnselen, de krans, de regen boog,
de vele kleureffecten in wolken en de
luchtspiegeling. Lees meer over fotometeoren |
|
Fractus: |
Gebroken bewolking van de geslachten stratus
en cumulus. Het zijn gerafelde, gewoonlijk
witte wolkenflarden met enigszins ronde
toppen.
De fractus-wolken zijn doorgaans te
zien bij slecht weer. De cumulus fractus en
stratus fractus worden ook wel pannus
genoemd. |
|
Frisse bries: |
Benaming op zee van de windkracht 5 op de
schaal van Beaufort. |
|
Front: |
Scheidingsvlak tussen twee luchtsoorten met
verschillende eigenschappen. We
onderscheiden warmte-, kou- en
occlusiefronten. Meestal wordt neerslag
geproduceerd op deze scheidingslijn.
Bij
sterk verzwakte fronten blijft het meestal
beperkt tot wat bewolking. |
|
Frontaal onweer: |
Onweer dat samenhangt met de passage van een
front. De meeste frontale onweders komen
voor bij een koufront, in het bijzonder na
een heel warme dag. De koude lucht dringt
dan als het ware onder de warme lucht en
dwingt deze om extra snel op te stijgen. |
|
Frontaal systeem: |
Stelsel van warmtefronten, koufronten en
occlusies.In beginsel is er een stationaire
(niet van plaats veranderende) en zonale
(d.w.z. evenwijdig
aan
de breedtegraden op de globe) frontpositie,
met aan de noordzijde de koude lucht en aan
de zuidkant de warme lucht. Aan weerszijden
van
dit front beweegt de lucht zich in
verschillende richtingen of met
verschillende snelheid in dezelfde richting.
Door de wrijving die daarvan het
gevolg is,
ontstaat een rimpel of een golf in het front
(te vergelijken met wind die over een
wateroppervlak strijkt, waardoor golven
ontstaan).
Een tweede mogelijkheid voor het
ontstaan van zon frontale golf is de
nadering van een storing in de hogere
luchtlagen. Bij de top van de golf ontstaat
aan het aardoppervlak een zwak
lagedrukgebied met daaromheen een cyclonale
luchtbeweging. Dat betekent dat aan de
linkerkant
van het draaipunt de koude lucht
naar het zuiden gaat stromen en aan de
rechterkant de warme lucht naar het noorden.
Door dichtheidsverschillen verplaatst het koufront zich sneller dan het warmtefront.
Het deel van het frontale systeem waar de
ingesloten warme lucht tussen de twee
fronten geheel is verdrongen en nog slechts
op enige hoogte te vinden is, heet
occlusiefront.
Lees meer over fronten |
|
Frontale bewolking: |
Bewolking die ontstaat als lucht over een
andere luchtmassa wordt gestuwd. Dit
verschijnsel doet zich vooral voor aan een
frontvlak.
De warme,lichte lucht glijdt dan tegen koude, zware
lucht op. De warme lucht stijgt vervolgens
op en koelt af. Het condensatiepunt wordt
dan bereikt, zodat wolkenvorming optreedt en
uiteindelijk neerslag mogelijk is. Deze
neerslag wordt frontale neerslag genoemd. |
|
Frontale depressie: |
Lagedrukgebied dat ontstaat door de botsing
van een warme en een koude luchtstroom. Er
zijn twee mogelijkheden: ofwel er is sprake
van
een warmtefront, waar de warme lucht
tegen
de koude lucht op glijdt, of er is een
koufront, waarbij de koude lucht onder de
warme lucht dringt.
In beide gevallen wordt
de warme lucht gedwongen op te stijgen,
waardoor er aan het aardoppervlak een tekort
aan lucht ontstaat:
het lagedrukgebied.
Hierbij treedt wolkenvorming en neerslag op.
Bij een warmtefront gaat dat proces
gelijkmatig: langzaam opkomende
bewolking
met matige, aanhoudende neerslag, terwijl
bij een koufront de wolken vrij plotseling
ontstaan en de neerslag heftig is. |
|
Frontale golf: |
Golfvormige storing in een frontaal systeem.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een
stabiele golf en een onstabiele golf. |
|
Frontale storing: |
Storing die samenhangt met een frontaal
systeem. Een frontale storing kan zowel in
een koufront als in een warmtefront ontstaan
en hoeft
niet per se golfvormig te zijn. Een
actief buiengebied in een koufront
bijvoorbeeld wordt ook een frontale storing
genoemd. |
|
Frontenanalyse: |
Vaststellen van de posities van fronten
m.b.v. een weerkaart. Vaak laten fronten
zich eenvoudig vinden op grond van dalingen
van de luchtdruk
voor het front uit en
drukstijgingen er achter, een duidelijke
windsprong, karakteristieke bewolking,
temperatuurverschillen voor en achter het
front, enz. Maar vaak zijn de aanwijzingen
minder helder. Onder invloed van de wrijving
aan het aardoppervlak, bijvoorbeeld, vindt
er juist in
het onderste deel van de
atmosfeer nogal wat menging plaats. |
|
Frontenclassificatie: |
Evenals dat bij de luchtsoorten het geval
is, kunnen fronten worden geclassificeerd
naar hun geografische ligging. |
|
1. Het equatoriale front, gelegen tussen de
equatoriale lucht van het noordelijk
halfrond en die van het zuidelijk halfrond.
Dit front wordt ook wel het
intertropisch front of de intertropische
convergentiezone genoemd. |
2. Het subtropische front, tussen tropische
lucht en gematigde lucht. |
3. Het polaire front (ook wel: poolfront),
tussen gematigde en polaire lucht. |
4. Het arctische front, tussen polaire en
arctische lucht. |
|
Frontogenese: |
Het ontstaan, versterken of terug opleven
van een frontaal systeem. |
|
Frontolyse: |
Het oplossen van een bestaand front, in
algemene zin: het afzwakken van fronten.
Frontolyse is het tegenovergestelde van
frontogenese.
Op den duur is frontolyse het lot van alle
fronten, m.n. doordat ten gevolge van
uitwisseling en turbulentie de verschillen
voor en achter het front
in
de onderste laag van de atmosfeer kleiner
worden. Als een koufront in de winter vanaf
zee het koude land optrekt, zal frontolyse
optreden,
omdat het temperatuurverschil tussen de
beide luchtsoorten kleiner wordt. |
|
Frontpassage: |
Passage van een koufront of een warmtefront
op een bepaalde plaats. Na de passage komt
de waarnemer in een andere luchtsoort
terecht. |
|
Frontvlak: |
Scheidingsvlak tussen twee luchtsoorten. Het
frontvlak staat doorgaans n iet verticaal,
maar, door verschillen in dichtheid van de
beide
luchtsoorten, onder een bepaalde hoek.
Bij een warmtefront is de helling ongeveer 1
:150, een koufront staat iets steiler:
ongeveer 1:100. |
|
Fujitaschaal: |
De gewone Beaufortschaal is niet bruikbaar
om windsnelheden in een tornado aan te
geven. Boven een snelheid van 117 km/uur
spreken we al
van windkracht 12 en in een
tornado
worden veel hogere windsnelheden
bereikt. De in 1999 overleden Japans-Amerikaanse tornado expert Theodore
Fujita ontwikkelde een schaal waarmee hij de
Beaufortschaal met de machschaal voor de
geluidssnelheid wilde.
Lees meer over de Fujitaschhaal |
|
Fujiwhara-effect: |
Verschillende orkanen die ronddansen en op elkaar inwerken heet in meteorologische termen het Fujiwhara-effect. Het ontstaat
als twee cyclonen elkaar naderen en de ogen
van beide stormen
in een spiraalvorm om een
gemeenschappelijk punt draaien. Als het Fujiwhara-effect vernoemd
naar een Japanse
meteoroloog die hierover in 1921 voor het
eerst publiceerde - niet wordt doorbroken,
gaat dit net zolang door tot de cyclonen
in elkaar opgaan. De gevolgen zullen dan
desastreus zijn. |
|
In 1967, 1980, 1995 en 1998 waren er ook
drie orkanen tegelijk actief in het gebied,
maar nooit gingen ze alledrie aan land. Dat
was ook de
laatste keer het geval, in 2010,
met de
orkanen Karl, Igor en Julia. Dit is ongezien sinds de metingen , twittert Eric
Blake, expert tropische
stormen van het
National Hurricane Centre. Julia kwam
zelfs niet in de buurt van land.
Er was
nooit een dreiging. Irma alleen al zal
wellicht
honderd keer meer schade aanrichten
dan Igor en Karl samen.’ |
|
Fumigatie: |
Soms gebeurt het dat de opbouw van de
atmosfeer heel stabiel is en er zich op
enige hoogte een inversie bevindt, een
gebied waar de
temperatuur niet daalt maar
stijgt. Deze inversie
is een barrière voor
een rookpluim uit een schoorsteen, die
daarna helemaal naar de grond
afzakt en
zorgt voor stank en verontreiniging. Dit
verschijnsel van een pluim die terugvalt
naar
de grond noemen we fumigatie. |
|
Fumulus: |
Als uit rook bestaand. Nevelige sluiers,
waaruit Cumulus humilis ontstaat. |
|
Funiculaire zone: |
Deel van de bodem tussen de hangwaterzone en
de capillaire zone, waarin zeer fijne
kanaaltjes tussen de gronddeeltjes met
capiilair water
zijn gevuld en de grotere
poriën slechts lucht bevatten. |
|
Fysische klimatologie: |
Naast kennis van de op verschillende
plaatsen voorkomende klimaten, is het
belangrijk te kunnen begrijpen waarom een
bepaald klimaat op
een bepaalde plaats
optreedt. De tak van de klimatologie, die
zich bezighoudt met het verklaren van het
klimaat dat ergens op aarde wordt
aangetroffen, is de fysische klimatologie. |
|
Fysische meteorologie: |
Deel van de meteorologie dat zich bezighoudt
met het beschrijven van de fysische
processen die samenhangen met de invloed van
het
aardoppervlak op de toestand van de
atmosfeer.
Ook de
bestudering van de vorming en oplossing van
wolken en neerslag worden tot de
fysische
meteorologie gerekend. Net als de dynamische
meteorologie is deze wetenschap een
belangrijke basis voor de numerieke meteorologie. |
|
|
|
|