|
Meteorologische encyclopedie - hoofdstuk C |
|
Cabauw meetmast: |
In Cabauw, vlak bij Lopik, staat een
meetmast van het KNMI met een hoogte van 213
meter.
De mast wordt gebruikt voor meteorologische
metingen in de onderste paar honderd meter
van de atmosfeer, de zogenoemde grenslaag.
Juist in die onderste meters spelen zich
processen af,
die van groot belang zijn voor
het weer aan het aardoppervlak en het
klimaat. |
|
De meetmast Cabauw, die in 1972 in gebruik
is genomen, was één van de eerste
weerstations waarvan de gegevens automatisch
in De Bilt worden ingezameld.
Op verschillende hoogtes van de mast staan
instrumenten voor metingen van temperatuur,
wind, vochtigheid en straling. Op elke
niveau zijn drie uithouders aangebracht
waarop de metertjes staan.
Zo worden voor
elke windrichting betrouwbare metingen
verkregen.
Ook op het terrein rond de meetmast is
apparatuur, zoals stralingsmeters,
opgesteld. |
|
Eén van de meest geavanceerde apparaten is
een profiler: een radar waarmee wind
en
temperatuur in de onderste kilometers van de
atmosfeer worden gemeten. Al deze metingen
hebben inmiddels veel vruchten afgeworpen,
niet alleen voor de weersverwachtingen en de
luchtvaart, maar ook voor onderzoek van
klimaat en milieu.
Tal van onderzoekers zijn
de laatste jaren gepromoveerd op onderzoek
gebaseerd op gegevens van deze mast. |
|
Calamiteit: |
Bij ernstige ongevallen zoals explosies of
branden, waarbij schadelijke stoffen vrij
kunnen komen speelt het weer een belangrijke
rol.
De weersomstandigheden, met name de wind
en
het temperatuurverloop tot grote hoogte in
de atmosfeer, bepalen of de gevaarlijke
stoffen zich
snel in een bepaalde richting verspreiden en
verdunnen.
Om dat te berekenen heeft het
KNMI een trajectoriënmodel ontwikkeld.
Dat model kan elk gewenst moment worden
gedraaid en levert de benodigde informatie
voor het maken van verwachtingen
van de verspreiding van gifwolken over grote afstanden. |
|
|
|
Meetmast in Cabauw (Foto:
KNMI) |
|
|
Speciaal voor gerichte meteorologische informatie bij rampen, beschikt het KNMI over calamiteiten-meteorologen die dag en nacht
paraat zijn.
Het trajectoriënmodel van het KNMI werd eerder
succesvol gebruikt voor berekeningen van de
verspreiding van radioactieve stoffen na de
ontploffing van de kerncentrale in Tsjernobyl in 1986 en riënmodel van het KNMI werd eerder
succesvol gebruikt voor berekeningen van de
verspreiding van radioactieve stoffen na de
ontploffing van de kerncentrale in
Tsjernobyl in 1986 en
voor
verspreidingsberekeningen van rook
door de
oliebranden in Koeweit. Het KNMI is
opgenomen in rampenplannen waardoor
overheidsinstanties, brandweer en politie
rechtstreeks
contact opnemen met de calamiteiten-meteoroloog. Bij kernongelukken
wordt nauw samengewerkt met het
Internationaal Atoom Agentschap (IAEA) in
Wenen. |
|
|
Verspreiding bij de ramp in
Tsjernobyl (Bron: KNMI) |
|
|
Calamiteitenmeteorologie: |
Deel van de meteorologie dat zich bezighoudt
met de verspreiding van gevaarlijke stoffen
bij calamiteiten.
Bij ongevallen in
nucleaire installaties, in chemische
industrieën, tijdens transporten van
gevaarlijke stoffen e.d. geeft het KNMI
voorlichting over de te verwachten
verspreiding van de verontreinigingen. Die
verspreiding hangt af van plaats en tijdstip
van het ongeval, de aard van de vrijkomende
stof, de emissieduur en -grootte en de
effectieve bronhoogte.
Bovendien is van belang of er sprake is van
warmteontwikkeling (evt. ten gevolge
van
brand). Hoe hoger de temperatuur op de
ongevalplaats, des te hoger de
verontreiniging in de atmosfeer doordringt
en des te groter het verspreidingsgebied
doorgaans is.
Vervolgens bepalen de meteorologische
omstandigheden de mate van verspreiding van
de verontreinigingen, zoals de windrichting
en -snelheid en de verandering daarvan, de
stabiliteit en het al dan niet optreden van
mist of regen.
Onder de
calamiteitenmeteorologie worden
niet de meteorologische calamiteiten
als
zodanig, zoals stormen, mist- en ijzel
situaties begrepen. Die horen thuis bij de
normale werkzaamheden binnen de operationele
meteorologie. |
|
Calamiteitenmeteoroloog: |
Meteoroloog die zich in voorkomende gevallen
bezighoudt met de meteorologische
afhandeling van calamiteiten ten gevolge van
lozing van gevaarlijke stoffen in de
atmosfeer. Deze stoffen kunnen van nucleaire
of industriële aard zijn.
De meteoroloog
geeft informatie aan de
bestrijdingsorganisaties betreffende
de mate
van verspreiding van verontreinigingen in
calamiteitensituaties. |
|
|
Calima: |
De Calima is een oost- tot zuidoostelijke
wind die een tijdelijke onderbreking is van
de doorgaans waaiende noordoostpassaat. U
treft deze wind vooral op de Canarische
Eilanden aan. Wanneer het hogedrukgebied van
de Azoren zich tijdelijk in de richting van
het Middellandse-Zeegebied uitbreidt, kan
deze wind ontstaan en veel stof, zand en hete woestijnlucht meenemen. Op
enkele tientallen kilometers uit de kust
ziet men dan
vaak een bruingele muur naderen die deze Calima aankondigt. In een korte tijd
veroorzaakt dit een snelle
temperatuurstijging van meer dan
10 graden en kan de temperatuur binnen
enkele uren oplopen tot soms meer dan 40°C.
Het zicht neemt zienderogen af, vaak tot
minder dan 5 km.
De gemiddelde snelheid
varieert en kan soms een windkracht 7 halen. |
|
Californië-stroming: |
Koude zeestroming in de Grote Oceaan. Deze
stroming is de zuidelijke afsplitsing van de
Aleoetenstroming. De tak die in noordelijke
richting
afbuigt, is de Alaska-stroming. |
|
Calvus: (kaal) |
Vorm van het wolkengeslacht cumulonimbus. De
cumulonimbus calvus is een vervolg op de
cumulus congestus. Er is een krachtige
verticale ontwikkeling. De contouren aan de
bovenkant van de wolk zijn
aan het vervagen,
de wolk verliest de bloemkoolstructuur.
Dat betekent dat de toppen aan het verijzen
zijn. Een duidelijke ijskap is echter nog
niet te zien. |
|
Campbell John: |
Engelsman die in 1853 de zonneschijnmeter
uitvond. Dit instrument bestaat uit een
glazen
bol die
als brandglas werkt. Achter de bol
was een papieren strook gespannen met een
indeling in uren.
De "bewegende" zon brandde
in de papierstrook een brandspoor. Zodra er
wolken voor de zon kwamen werd dat spoor
onderbroken. Uit de totale lengte van
het
brandspoor kon de duur van de zonneschijn
worden ingeschat. De Ierse natuurkundige
George Stokes bracht verbeteringen aan
waardoor het instrument uiteindelijk als
Campbell-Stokes bekend zou worden. |
|
|
|
Calvus (Foto: B. Muhr) |
|
|
Canadese trog: |
Grootschalige trog in de algemene
luchtcirculatie, die in de winter op ca. 75°
westerlengte te vinden is. Tijdens de zomer
is deze trog ongeveer
10° in oostelijke richting verschoven. |
|
Canterbury föhn: |
Lokale wind op de zuidelijke eilanden van
Nieuw-Zeeland. Het is een warme valwind uit
het westen tot noordwesten en heeft,
zoals
de naam al
doet vermoeden, duidelijke
föhneigenschappen. |
|
CAPE: |
Is de afkorting voor de Engelse term "Convective
Available Potential Energy". Het is een maat
voor de beschikbare energie voor convectie.
Deze wordt uitgedrukt met behulp van een
wiskundig standaard meting van energie
uitgedrukt in Joule per kilo.
Bij een zeer instabiele atmosfeer wordt de
term "grote instabiliteit" dan heeft men het
over een CAPE waarde die
hoger is dan 2500
J/kg en deze
zou voldoende energie kunnen leveren voor
sterke stijgende luchtstromen,hieruit kunnen
zeer zware buien tot ontwikkeling kunnen
komen. |
|
Cape waarde |
Convectie potentiële energie |
0 |
Stabiel |
0
- 1000 |
Licht
instabiliteit |
1000
- 2500 |
Redelijke
instabiliteit |
2500
- 3500 |
Zeer
instabiel |
>
3500 |
Extreem
instabiel |
|
De CAPE is in het diagram te vinden
links van de gele lijn en rechts van
de rode lijn. De lucht is bij
de
gele warmer dan
bij de rode lijn en
het witte gebied geeft de CAPE aan.
Hoe groter het gebied is, hoe meer
energie er is voor het opstijgen van
de lucht. |
|
Een CAPE waarde is geconcentreerd in
de onderste helft van het diagram
zou een sterkere luchtstijging
hebben dan een gelijke waarde dat is
uitgerekt hoger en smaller is.
Ook CAPE is
direct gerelateerd aan
de potentiële maximale verticale
snelheid binnen een luchtstijging.
Bij krachtige luchtstijgingen kunnen
zich grote hagelstenen, supercellen
en tornado's ontwikkelen. De tabel
geeft de CAPE waarde aan als
indicatie van instabiliteit van de
convectie van de lucht. |
|
|
|
CAPE T-Diagram (Bron: NOAA) |
|
|
Capillatus: (langharig)
|
Vorm van het wolkengeslacht cumulonimbus.
Aan de bovenkant van de cumulonimbus is een
langharige, ongeordende wolkenontwikkeling
te zien, helemaal bestaande uit
ijskristallen. Bij een dergelijke bewolking
is er sprake van buiig weer. |
|
Castellanus: |
Vrij platte wolk, met daar bovenop torentjes
in de vorm van kantelen. De castellanus
duidt op een forse onstabiliteit op de
hoogte waar deze wolkensoort voorkomt. Deze
soort komt op
alle niveaus voor bij de
wolkengeslachten Cirrus, Cirrocumulus,
Altocumulus en Stratocumulus.
De Altocumulus castellanus is het beruchtst.
Deze is bijna altijd de voorbode van een
stevige onweersbui. |
|
Cavok: |
Codewoord, gebruikt in de METAR, de TAF en
de SPECI. Deze code komt in bepaalde
omstandigheden in de plaats van de codes
voor het zicht,
het weer en de bewolking. Daarvoor moet het
zicht 10 km of meer bedragen, de wolkenbasis
mag niet lager zijn dan 1500 m (5000 voet)
en
er mag geen significant weer zijn (geen
neerslag, onweer, grondmist of lage
driftsneeuw). |
|
Laser Ceilometer (Bron: KNMI) |
|
|
Ceilometer: |
Toestel voor het bepalen van de hoogte van
de wolkenbasis. Dit instrument werkt volgens
het LIDAR principe. LIDAR staat voor LIght
Detection And Ranging. |
|
De wolkenhoogtemeter kan de hoogte van de
bewolking meten van vijfentwintig tot
vijfentwintigduizend voet (acht meter tot
ruim acht kilometer).
Het apparaat zendt in
bovenwaartse richting een lichtpuls uit. De
puls
bevat geen zichtbaar licht, maar
straling in het nabije infrarood. Indien de
lichtpuls wolkendruppels of andere deeltjes
treft, wordt een gedeelte van het
uitgezonden licht teruggekaatst. |
|
De hoogte waarop die deeltjes zich bevinden
wordt dan bepaald uit het tijdsverschil
tussen het
moment
waarop de puls wordt
uitgezonden
en het moment waarop de
gereflecteerde puls wordt terugontvangen.
Uit het verticale verloop van de sterkte van
het terugontvangen signaal, wordt de basishoogte van wolkenlagen afgeleid. Als de bewolking niet te zwaar is kan de wolkenhoogtemeter ook twee of drie wolkenlagen detecteren. Lees meer over de wolkenhoogtemeter |
|
|
Celcius: |
Temperatuurschaal gebruikt in onze regio en
ontworpen door de Zweed Anders Celsius
(1701-1744).
0° komt overeen met het vriespunt
van zuiver
water en 100°C met het kookpunt van zuiver
water bij een druk van 1013.25 hPa. |
|
CF-klimaat |
Het zeeklimaat, maritiem klimaat of
regenklimaat is een klimaat dat sterk wordt
beïnvloed door de nabijheid van een zee.
Volgens de klimaatclassificatie van Köppen
is het zeeklimaat een Cf-klimaat en
is
daarom een gematigd klimaat (C-klimaat).
Dit
klimaat karakteriseert zich door dat de
droogste
maand van het jaar een gemiddelde
maandneerslag heeft van tenminste 30 mm en
de neerslag ongeveer verspreid valt over het
hele jaar.
Voor Nederland en België geldt dat het
klimaat sterk beïnvloed wordt door de warme
Golfstroom in de Atlantische Oceaan, die ook
de Noordzee opwarmt, en de overheersende
westelijke tot zuidwestelijke winden. De
warme golfstroom zorgt ervoor dat het
Noordzeewater niet veel kouder wordt dan
circa 5°C. De laagste temperatuur wordt
daarbij bereikt in maart. |
|
|
|
Gebieden met een gematigd of koel
zeeklimaat
(Cfb en Cfc) |
|
|
CFa-Klimaat |
Warm zeeklimaat; de warmste maand van het jaar heeft een gemiddelde maandtemperatuur van ten minste 22 °C. Dit klimaat komt bijvoorbeeld voor in het zuidoosten van de Verenigde Staten, het zuidoosten van China en in geheel Uruguay. Het warme zeeklimaat is ook een van de twee vochtige subtropische klimaten (tezamen met het warm chinaklimaat). |
|
CFb-Klimaat |
Gematigd zeeklimaat; de warmste maand van het jaar heeft een gemiddelde maandtemperatuur van minder dan 22 °C.
Voorbeelden zijn Groot-Brittannië, Nederland en België. |
|
CFc-Klimaat |
Koel zeeklimaat; maximaal drie maanden per jaar hebben een gemiddelde maandtemperatuur van 10 °C of meer.
Voorbeelden zijn het zuiden van Argentinië (Ushuaia) en Chili (Punta Arenas). |
|
Chamsin Khamsin: (Egypte) |
Dit is een warme woestijnwind die
verzengende hitte aanvoert uit het
zuidwesten van Egypte. De wind verplaatst
zich richting Middellandse Zee
en komt voor tussen februari en mei.
De naam Chamsin Khamsin betekent vijftig in het
Arabisch en duidt op de mogelijke periode
dat de wind
kan voorkomen. Deze wind hangt samen met
depressies boven de
Middellandse Zee. |
|
Chanduy: |
Lokale wind in Ecuador. Het is een koude
oostelijke valwind in de buurt van de
kustplaats Guayaquil en waait vanuit het
Andesgebergte. |
|
Chaostheorie: |
Wetenschappelijke theorie, die ervan uitgaat
dat er in de natuur altijd een zekere chaos
heerst. Aan de hand van computerberekeningen
beschreef Lorenz in 1961, dat in theorie het
fladderen van de vleugels van een vlinder
die opstijgt van een takje ergens op de
evenaar hele kleine luchtbewegingen kunnen
veroorzaken, die uit kunnen groeien tot een
heuse orkaan elders op de wereld.
De
grafische weergave van de spreiding
van de uitkomsten van de berekeningen heeft
de vorm van een vlinder. Vandaar dat deze
theorie ook bekend is als vlinder van Lorenz. |
|
Er zijn natuurlijk vele miljarden vlinders
en ook door andere oorzaken ontstaat een
ongelooflijk complex aan microbewegingen in
de atmosfeer. Uiteraard is het samenspel van
dergelijke kleine luchtwervels niet, en zal
ook nooit, te beredeneren en te begrijpen
zijn voor de mens en ook
niet te beschrijven
in computermodellen. Hier is dus door de
natuur al een grens
bepaald aan de
mogelijkheden van het voorspellen van de
bewegingen in
de atmosfeer en dus ook aan de termijn van
de weersverwachtingen. Over welke termijn
dan wel met een redelijke kwaliteit
weersverwachtingen te maken zijn lopen de
meningen sterk uiteen. Algemeen wordt een
maximale termijn tussen 5 en 10 dagen
genoemd. |
|
Chergui: |
Lokale wind in Marokko. De chergui is een
zuidoostenwind, die vanuit de Sahara
continentaal tropische lucht (cTL) aanvoert.
Het is een hete zandtransporterende wind met
sirocco-kenmerken, die bovendien nog
duidelijke föhneigenschappen krijgt bij het
overschrijden van het
Atlas-gebergte. |
|
Chili: |
Lokale wind in Tunesië. De chili is een
zuidelijke wind, die vanuit de woestijnen
van Noord-Afrika en Saoedi-Arabië
continentaal tropische lucht (cTL) naar het
midden en oosten van de Middellandse Zee
voert. Het is een hete zandtransporterende
sirocco-achtige wind, die aan de voorzijde
van lagedrukgebieden ook nog föhnkenmerken
vertoont. De chili waait vooral in de
lentemaanden. |
|
Chinook: |
Föhnwind in Amerika aan de oostzijde van de Rocky Mountains. De Chinook is genoemd naar de Indianenstam in deze regio en wordt ook wel snoweater (sneeuweter) genoemd, omdat
de
warme wind de sneeuw snel doet smelten.
De temperatuur kan dan in een uur twintig
tot dertig
graden stijgen. In Alberta komt
deze lokale wind 's winters wel een keer of
zes voor. |
|
Chormosfeer: |
De dunne laag net rond de zon (ongeveer 3000
km dik), die tijdens een eclips als een
dunne ring rond de zon zichtbaar is. |
|
Chubasco: |
Lokale wind in Nicaragua en Costa Rica. Het
is een heftige en vlagerige wind, die
gepaard gaat met zware onweersbuien. De wind
komt vooral
voor
in het regenseizoen, in de maanden
mei tot
en met november, aan de westkusten van de
beide landen. |
|
Cierzo: (cierco)
|
Lokale wind in Spanje. Het is een koude
noorden- tot noordwestenwind, die bij
geschikte meteorologische omstandigheden
opsteekt aan de
monding van de rivier de Ebro aan de
Spaanse
oostkust. De wind heeft duidelijke
mistralkenmerken. |
|
Circulatie: |
Het weer wordt bepaald door de ligging van
hoge- en lagedrukgebieden die zorgen voor
luchtstromingen in de atmosfeer, circulaties
genoemd. Meteorologen onderscheiden
verschillende circulatietypes die horen bij
bepaalde weersomstandigheden. De bekendste
is de Grozwetterlagen,
een Duitse indeling op basis van
circulatietypes. In ons land hebben we
bijvoorbeeld vaak te maken met een zuidwestcirculatie met aanvoer van zachte of
warme lucht met veel wolken en grote
neerslagkansen. |
|
Circulatieclassificatie: |
Het weerbeeld op een bepaalde plaats op een
bepaald moment wordt bepaald door de
posities, die de grote druksystemen op dat
moment
innemen. Er zijn diverse
classificaties in omloop.
Een zeer bekende
is een Duitse indeling: de zgn. Grosswetterlagen (GWL). Op grond van de
ligging van de sturende hogedrukgebieden en
lagedrukgebieden worden daarin 28
circulatietypen onderscheiden. Deze
circulatietypen worden
weer verder
onderverdeeld in een drietal hoofdcirculatietypen: de zonale circulaties,
de meridionale circulaties en de
half-meridionale circulaties
(of: half-zonale circulaties). |
|
Circumzenitale boog: |
De circumzenitale boog is een van de mooiste
halo's. Deze boog is in ons land vrij
algemeen, en is te verwachten bij
laagstaande zon wanneer de twee bijzonnen te
zien zijn. De boog ontstaat namelijk in
hetzelfde soort ijskristallen (horizontaal
zwevende plaatkristallen). Het zonlicht gaat
het bovenvlak van zo'n kristal in, en komt
er aan een van de zijvlakken weer uit.
De circumzenitale boog is een kleine
regenboogachtige boog rondom het zenit, dat
alleen aan de kant van de zon te zien is.
De circumzenitale boog staat recht boven de
grote kring
(46 graden) om de zon en is zeer
kleurrijk en helder. De bolle kant is naar
de zon gekeerd en rood terwijl de binnenkant
violet van kleur is.
De circumzenitale boog
verschijnt vaak tegelijk met de bijzonnen
als de zon niet te hoog staat (15-25
graden). |
|
|
Circumzenitale boog (Foto:KNMI) |
|
|
|
Cirrus Unicus (foto: B. Mühr) |
|
|
|
Cirrocumulus stratiformis (foto: B. Mühr) |
|
|
Cirrus of windveren: |
Dit zijn wolken die op een hoogte van 6 tot
12 kilometer voorkomen.
Ze bestaan volledig uit ijskristallen. Deze
hoge wolken lijken heel langzaam
te bewegen
of zelfs stil te staan,
maar door de grote
hoogte geeft dat een vertekend beeld:
in werkelijkheid gaan ze snel, soms ruim 100
km/uur. Weerkundigen noemen ze sluierwolken,
die het licht van de zon nog doorlaten. Deze
wolken, die vaak te zien zijn als het (nog)
mooi weer is,
hebben een draderige structuur
en kunnen zich ook rangschikken in kleinere
of grotere plukken of smalle banden.Vandaar
dat men wolken,
die in de meteorologie
Latijnse namen hebben gekregen, niet alleen
indeelt naar geslacht, zoals cirrus, maar
ook in soorten en variëteiten. |
|
De cirrus kent soorten als: |
Fibratus (vezelachtig, draderig), Uncinus
(vergelijkbaar met een langgerekte komma),
Spissatus (een dichtere wolk), Castellanus
(torentjes),
Floccus (watten flokjes).
Lees
meer over Cirrus |
|
Cirrocumulus: |
Behoort tot de familie van de hoge
bewolking. Dunne witte pluk, bank of laag
van wolken zonder schaduwing, bestaande uit
zeer kleine elementen
in de vorm van
korrels, ribbels, enz., al of niet
gescheiden en min of meer regelmatig
gerangschikt; de meeste elementen hebben een
schijnbare afmeting van minder dan één
graad. Cirrocumulus komt voor op een hoogte
van meer dan 6km
en bestaat vrijwel
uitsluitend uit ijskristallen;
er kunnen in
deze wolken sterk onderkoelde
waterdruppeltjes aanwezig zijn, maar deze
gaan gewoonlijk snel over in ijs. Cirrocumuluswolken
zijn altijd doorzichtig
genoeg om het de waarnemer mogelijk te maken
te zien waar de zon of de maan staat. In
Cirrocumulus wordt soms
een krans of
paarlemoeren glans (irisatie) waargenomen.
Lees
meer over Cirrocumulus |
|
Cirrostratus: |
Behoort tot de familie van de hoge
bewolking. Cirrostratus is een dunne soort
wolk van ijskristallen die voorkomt op
hoogten van 10 tot 15 kilometer. Ze kunnen
er uitzien als een tamelijk transparante
deken, en soms heeft het een meer vezelige
structuur. Ze zijn zo doorzichtig dat
de zon
en maan er zonder problemen doorheen
schijnen. Soms veroorzaakt een cirrostratuswolk
dan een halo om de zon of
maan. Hoewel er
uit cirrostratus geen
neerslag valt, kan dit type bewolking onder
invloed van een warmtefront wel afdalen in
een altostratus en bij verdere afdaling
veranderen in een regenwolk of nimbostratus.
Lees
meer over Cirrostratus |
|
C-Klimaat: |
De term mediterraan klimaat verwijst naar
het klimaat in landen rond de Middellandse
Zee.
De zomers zijn warm en de winters, waarin de
meeste regenval plaatsvindt, zijn mild.
Het mediterraan klimaat
wordt vaak bij het
traditionele subtropisch klimaat gerekend,
echter dit geldt alleen voor het warme
mediterraan klimaat (Csa-klimaat), zover je
het systeem van Köppen en de traditionele klimaatzones met elkaar kan vergelijken. |
|
Volgens de klimaatclassificatie van Köppen
is het mediterraan klimaat een
Cs-klimaat en
is daarom een gematigd klimaat (C-klimaat).
Dit klimaat karakteriseert zich door dat de
droogste maand in de zomer een gemiddelde
maandneerslag heeft van minder dan 30 mm
en dat de natste maand in de winter
tenminste gemiddeld driemaal zoveel neerslag
heeft als de droogste maand in de zomer. |
|
|
|
Gebieden met een mediterraan klimaat
|
|
|
Men treft dit klimaat aan rond de
Middellandse Zee, maar ook in het zuidelijk
deel van Californië, Chili, zuidelijk en
zuidwestelijk Australië en de Kaapprovincie
in Zuid-Afrika. De aanwezigheid van een
grote watermassa zorgt altijd voor een
matigende werking
op de
temperatuursverschillen.
De winterse regenval wordt veroorzaakt door
cyclonen die zich op gematigde breedtegraden
bevinden. Deze cyclonen voeren vochtige lucht van over de zee aan waar het door condensatie als regen neervalt.
Lees meer over C-Klimaten |
|
Csa-Klimaat |
Warm
mediterraan klimaat; de warmste maand van
het jaar heeft een gemiddelde
maandtemperatuur van tenminste 22°C. |
|
Csb-Klimaat |
Gematigd
mediterraan klimaat; de warmste maand van
het jaar heeft een gemiddelde
maandtemperatuur van minder dan 22°C. |
|
Coalescentie: |
Het samengaan of samensmelten van minuscule
waterdruppeltjes tot grotere waterdruppels
in een wolk. Uiteindelijk, wanneer de
druppels zwaar genoeg zijn, vallen deze als
regendruppels neer. |
|
Colla: |
Lokale wind in de Filippijnen. Het is een
zuidzuidwestenwind zonder specifieke
kenmerken. De wind houdt meerdere dagen aan
en gaat gepaard
met hevige windstoten. Hij treedt op wanneer
een depressie ten noorden van de eilanden
voorbijtrekt. |
|
Condensatie: |
Natuurkundig proces waarbij water overgaat
van dampvormige in vloeibare toestand: de
waterdamp gaat over in waterdruppeltjes. Dit
proces
doet
zich voor bij afkoeling tot het dauwpunt, de
temperatuur waarop de lucht verzadigd is met
waterdamp. Bovendien moeten er
condensatiekernen (bijvoorbeeld zee- of
zoutkristallen, klein of zandstof of
verontreiniging) aanwezig zijn die het
proces van druppelvorming op
gang brengen.
Wolkenvorming begint in het algemeen door
condensatieprocessen in de atmosfeer. |
|
Condensatiekernen: |
Zijn uiterst kleine (hygroscopische)
deeltjes, zoals stof en zout, die in de
lucht aanwezig zijn waarop waterdamp
neerslaat en wolkendruppeltjes
zich vormen. |
|
Condensatieniveau: |
Is de hoogte waarop de lucht volledig
verzadigd is met waterdamp. Het is op deze
hoogte dat de wolkenbasis zich bevindt bij
convectieve
bewolking (cumulus /
cumulonimbus). |
|
Condensatietemperatuur: |
Temperatuur waarbij condensatie plaatsvindt.
Deze temperatuur hangt af van de relatieve
vochtigheid van een bepaalde hoeveelheid
lucht.
Droge lucht moet veel verder afkoelen
alvorens
de waterdamp condenseert. |
|
Condensatiewarmte: |
Warmte die vrijkomt bij condensatie. Ten
gevolge van het vrijkomen van deze latente
(verborgen) warmte zal bij stijgende
luchtbewegingen
de omringende lucht minder
snel afkoelen of zelfs weer iets in
temperatuur stijgen, waardoor de convectie
wat verder wordt versterkt. |
|
Condenseren: |
Overgang van gasvormige naar vloeibare
toestand. Is het tegengestelde van
verdampen. |
|
Confluente stroming: |
Stromingspatroon van de lucht, waarbij de
stroomlijnen dichter bij elkaar komen en er
in de stromingsrichting dus sprake is van
een
stroomversnelling van de lucht. |
|
Congentus: |
Ophoping tot bloemkoolachtige
wolkenformaties. |
|
Conditioneel onstabiel: |
Een atmosfeer die stabiel is t.o.v. een
niet-verzadigde massa lucht, maar onstabiel
t.o.v. een verzadigde massa lucht. |
|
Conductie: |
Warmtetransport tussen twee voorwerpen die
met elkaar in contact zijn. |
|
Continentaal klimaat: |
In een continentaal of landklimaat is de
invloed van zee heel gering. Het klimaat
wordt meestal gekenmerkt door hete zomers en
strenge winters, maar er zijn ook
continentale gebieden waar de winters minder
streng zijn. De meeste neerslag valt in de
zomer en de dagelijkse en jaarlijkse
gang in
de temperatuur (verschil tussen hoogste en
laagste) is vrij groot. In de
klimaatindeling van Köppen (met temperatuur
en neerslag als uitgangspunten) komt het
D-klimaat, zoals hij het continentaal
klimaat noemt, alleen voor op het Noordelijk
Halfrond.
Lees meer over D-klimaten |
|
Continentale lucht: |
Luchtsoort die zich boven het vasteland
heeft gevormd. De continentale lucht heeft
als eigenschap dat ze veel minder vocht
bevat dan maritieme lucht op dezelfde
geografische breedte. |
|
Contra-Barometer: |
De contra-barometer behoort samen met de
Torricelli-barometer tot de gevoeligste
precisie weerinstrumenten, waarmee men de
heersende luchtdruk kan meten. Het grote
voordeel van
en contra-barometer is de zéér
duidelijke afleesbare maataanduiding.
Een wijziging van 1 mm
in de kwikbuis wordt
10-voudig vergroot weergegeven in de
rechterbuis, gevuld met gekleurde vloeistof
en veroorzaakt daar dus een wijziging
van 1
cm. De schaalindeling op een contra-barometer geeft de heersende
luchtdruk weer in
millimeter en/of hectopascal. |
|
De aanduiding is contra, dat wil zeggen
als de luchtdruk daalt, stijgt de
indicatievloeistof en omgekeerd.
Omschrijvingen op de schaal zoals regen,
veranderlijk, enz...' zijn meestal om
traditionele reden vermeld en hebben slechts
een beperkte geldigheid. Belangrijk bij de
interpretatie van de aflezing is de tendens,
(stijgend of dalend). Om deze te kunnen
vaststellen,
is er op een contra-barometer
een verschuifbare indicator aangebracht
naast of op de rechter glazen buis welke
gevuld is met de indicatievloeistof.
Lees meer over barometers |
|
|
Contrails Foto: KLM |
|
|
Contrail: (vliegtuigstrepen) |
De witte condenssporen (ook wel
vliegtuigstrepen of contrails genoemd) die
het licht van de zon iets kunnen temperen,
zijn kunstmatige wolken die ontstaan doordat
uitlaatgassen van vliegtuigmotoren
de
hoeveelheid waterdamp en roetdeeltjes in de
lucht op de vliegroute doen toenemen. Dat
gebeurt meestal rond 10 kilometer hoogte in
de atmosfeer, waar de lucht
zeer koud
is en het meer dan 40 graden vriest.Koude lucht kan maar weinig waterdamp
bevatten en de extra waterdamp, die daar in
de lucht wordt gebracht, leidt daarom direct
tot wolkenvorming (condensatie) in de vorm
van strepen. De streep begint meestal
een
eindje achter het vliegtuig, omdat de warmte
van de uitlaatgassen wolkenvorming dichtbij
de
motoren belemmert. |
|
De Engelse term "contrails" is een
samenvoeging van condensation en trails. De
strepen verraden
veel over de atmosfeer op grote hoogte. Lossen ze snel op dan wijst dat op droge lucht en is de
kans op een weersomslag klein. |
|
|
Lossen de vliegtuigstrepen langzaam op en groeien ze flink uit dan is er in de regel een weersverandering op til, die hooguit een paar dagen op zich laat wachten.
De meer uitgestrekte
wolkensluiers zijn soms moeilijk te
onderscheiden van natuurlijke hoge bewolking
en blijven lang intact.
Uit satellietwaarnemingen blijkt dat vliegtuigstrepen in omgeving Nederland en België in veel gevallen langer dan een dag blijven bestaan en in een kwart van de gevallen zelfs langer dan twee dagen. De wolken op die hoogte bestaan geheel uit ijskristallen. Door breking en weerkaatsing van zonlicht zijn er soms optische verschijnselen in te zien, zoals een gekleurde bijzon.
Lees meer over vliegtuigwolken |
|
Convectie: |
Lucht die wordt verwarmd en warmer wordt dan
de lucht in de omgeving, heeft de neiging op
te stijgen. De stijgende beweging wordt
convectie
of thermiek genoemd. Zweefvliegers
maken dankbaar gebruik van de opstijgende
luchtbellen die ontstaan door verwarming van
het aardoppervlak door de zon. Wanneer de
stijgende luchtstromingen te krachtig worden
kan het ook gevaar opleveren. |
|
Convectief
condensatieniveau: |
Hoogte waarop bij convectie condensatie
plaatsvindt en dus de onderkant van de
convectieve bewolking te vinden is. De
convectie vindt pas
plaats wanneer de
onderste luchtlaag
onstabiel van opbouw is
geworden en verloopt volgens een adiabatisch
proces. De hoogte van de
wolkenbasis hangt
af van de hoeveelheid vocht in de stijgende
lucht en is grafisch te bepalen op het θ s,p-diagram
of te berekenen aan de hand
van de volgende
formule: h(meters) = 125 (t - td) of
h(voeten) = 400 (t - td). |
|
Convectietemperatuur: |
Temperatuur waarbij de convectie gaat
beginnen, waarbij dat deel van de atmosfeer
waarin de convectie plaats moet vinden
voldoende onstabiel
van opbouw is geworden. |
|
Convectieve bewolking: |
Bewolking die wordt gevormd ten gevolge van
convectie. Typische bewolking bij dit proces
is de cumuliforme bewolking, ofwel bewolking
van het geslacht cumulus, eventueel
cumulonimbus. In convectieve wolken komen
krachtige verticale luchtstromingen voor met
stijgsnelheden in het algemeen groter dan 1
m/sec. Zodra de wolk ijskristallen bevat,
vindt het neerslagproces op dezelfde wijze
plaats als in stratiforme bewolking,
maar dat proces verloopt hier veel sneller.
Door de krachtige verticale bewegingen in de
wolk kunnen onderkoelde waterdruppels tot op
grote
hoogten voorkomen, zodat de wolkenelementen
de kans krijgen veel andere elementen in te
vangen en zodoende uit te groeien tot grote
neerslagelementen. De bijbehorende neerslag
is daardoor, in vergelijking met die uit de stratiforme bewolking, doorgaans tamelijk
intensief.
De bedekkingsgraad van de convectieve
bewolking is te schatten aan de hand van de
volgende formule:
N=4/5 * (R/6-6) waarin:
R = actuele relatieve vochtigheid in het
berekende convectief condensatieniveau. |
|
Convergentie: (samenkomst in één punt)
|
Een luchtstroom waarin de luchtdeeltjes naar
elkaar toestromen. Het meest komt de
cyclonale luchtbeweging rondom een
lagedrukgebied voor.
Maar ook door plaatselijke vergroting
van de
luchtdrukgradiënt kan een luchtstroom
convergeren. Verder kan de orografie een rol
spelen, waarbij
de lucht als het ware wordt
gedwongen tussen twee bergruggen door te
stromen.
Convergentie in de bovenlucht geeft
aanleiding tot de vorming
van een
hogedrukgebied aan het aardoppervlak. De
naar elkaar toestromende luchtdeeltjes
veroorzaken een ′overschot′ in de
bovenlucht.
Dat overschot stroomt onder meer
naar beneden weg. Grootschalige dalende
luchtbewegingen hangen samen met stijgingen
van de Luchtdruk
aan het aardoppervlak en
dus de
vorming van een hogedrukgebied.
Convergentie is het tegenovergestelde van
divergentie. |
|
Convergentie zone: |
Het gebied waar de noordoost- en de
zuidoostpassaat elkaar ontmoeten. Specifieke
kenmerken ervan zijn veel bewolking,
neerslag en relatief
weinig wind. |
|
Coördinaten: |
De lengte- en breedtegraden van een plaats.
Via dit systeem is het mogelijk om elke
positie op het aardoppervlak vast te leggen.
Van een punt bepaalt men de boogafstand
langs de meridiaan door dat punt tot de
evenaar in booggraden, minuten en seconden.
Dit is de geografische breedte. De
boogafstand van het snijpunt van deze
meridiaan met de evenaar tot het snijpunt
van de meridiaan van Greenwich met de
evenaar is de geografische lengte. Deze
lengte en breedte zijn dan de coördinaten
waardoor de positie van het betreffende punt
is vastgelegd. Gezien vanuit
het nulpunt,
d.w.z. het snijpunt van de Greenwich-meridiaan met de evenaar, maakt
men onderscheid in noorder- en zuiderbreedte
en ooster-
en westerlengte. |
|
Cordonazo: |
Naam van een tropische cycloon aan de
westkust van Centraal-Amerika. Deze
wervelstorm kan ontstaan langs het gehele
kustgebied van de
Golf van Tehuantepec, in het zuiden van
Mexico,
tot aan de Revillagigedo-eilanden,
aan de kust van Canada rond de 55ste
breedtegraad, boven
het relatief warme
zeewater van de Alaska-stroming. Vanaf het
zuiden van Mexico verplaatst de cordonazo
zich in noordwestelijke richting naar
Californië, en eventueel verder in de
richting van Hawaï. De cordonazo komt vooral
voor in de maanden september en oktober. |
|
Corriolis kracht: |
Deze kracht wordt veroorzaakt door de
draaiing van de aarde. Door de
corioliskracht krijgt de stroming een
afbuiging, afhankelijk van de plaats op
aarde en van de windsnelheid.
Deze afwijking is op het noordelijke
halfrond
naar rechts en op het zuidelijke
halfrond naar links voorop gesteld dat de
waarnemer met zijn rug naar de wind staat.
Verder geldt dat naarmate de windsnelheid
hoger is, de lucht sterker afbuigt. |
|
Coromell: |
Lokale wind in Noord-Amerika. Het is een
typische landwind in de buurt van
La Paz, in
het zuiden van Californië, die in de maanden
november tot
en met mei met grote regelmaat over de Golf
van Californië waait. |
|
|
|
|
Corona: (krans) |
Buitenste gasomhulsel van de zon. De corona
is een zeer ijl plasma met een temperatuur
van meer dan 1 miljoen °C. Zij is alleen
waarneembaar wanneer de heldere zonneschijf
wordt afgedekt, bijvoorbeeld tijdens een
totale zonsverduistering. |
|
Coulisseneffect: |
Het verschijnsel dat wolken op even grote
afstand van elkaar niet gelijk over de
hemelkoepel verdeeld lijken. Dichtbij de
horizon schermen ze het hemelblauw meer af
(ze staan meer vóór elkaar) vergeleken met
het gebied recht boven uw hoofd. |
|
CS-klimaat: |
Een andere naam voor een gematigd zeeklimaat
met een drogere periode tijdens het
zomerseizoen; wordt ook een Middellands
zeeklimaat of mediterraan klimaat genoemd.
(Zie C-klimaat) |
|
CW-klimaat: |
Een andere naam voor een gematigd zeeklimaat
met een drogere periode tijdens het
winterseizoen; wordt ook een China-klimaat
genoemd.
(Zie C-klimaat) |
|
Cumulatieve temperatuur:
(temperatuursom) |
Manier om een zomer of een winter te
classificeren. De maximum- of
minimumtemperaturen worden eenvoudig steeds
opgeteld. Wanneer bijvoorbeeld in de winter
dagelijks de minimumtemperaturen worden
opgeteld, krijgt men een indruk hoe koud of
hoe zacht die winter is. |
|
Cumiliform: |
Gevormd als Cumulus; lijkend op een
cumuluswolk, dus opbollend. |
|
Cumulogenitus: |
Uit een of andere cumulussoort ontstaan. |
|
Cumulonimbus: |
Behoort tot de familie van de zich vertikaal
ontwikkelde wolken. Zware en dichte wolk van
aanzienlijke vertikale afmeting, in de vorm
van een
berg
of van een groep hoog oprijzende torens.
Zijn bovenzijde is gewoonlijk, althans ten
dele, effen of vezelachtig of streperig, en
bijna altijd afgeplat; dit gedeelte spreidt
zich vaak uit in de vorm van een aambeeld of
een omvangrijke pluim. Onder de basis van
deze wolk, die dikwijls
zeer donker is,
bevinden zich veelal lage wolkenflarden, die
er al of niet mede zijn versmolten, er zijn
soms valstrepen (virga) te zien. Het zijn
dus zeer grote stapelwolken die bovenaan
geheel uit ijskristallen bestaan. De
wolkenbasis ligt vaak beneden de 2
kilometer, terwijl de top vaak ettelijke
kilometers hoger terug te vinden is. Een
sterk afgelijnde bovenkant laat zien dat het
ijsstadium nog niet bereikt is.
Lees meer over Cumulonimbus |
|
Cumulus humulus |
|
|
|
Cumulonimbus (foto: B. Mühr) |
|
|
Cumulonimbus Calvus: |
Als de verijzing van de top van de wolk nog
niet zo lang bezig is, is alleen de
bovenrand vervaagd. We noemen deze soort
daarom de kale cumulonimbus. |
|
Cumulonimbus Capillatus: |
De verijzing van de top is in een ver
gevorderd stadium en er heeft zich een
ijsscherm gevormd dat als een pruik (of
omgekeerde lampenkap)
op de kop van de
buienwolk staat. Als er een sterke bovenwind
staat, is de ene zijde van de verijsde
wolkentop langer dan de andere zijde en
loopt in een scherpe punt uit.
De punt wijst in de richting van de
verplaatsende lucht. De top van de wolk
krijgt hierdoor het aanzien van een
aambeeld.
De volledige naam van de wolk is dan cumulonimbus capillatus incus. |
|
Cumulus: |
Behoort tot de familie van de zich vertikaal
ontwikkelde wolken. Afzonderlijke, over het
algemeen dichte wolken met scherpe
omtrekken, die zich
in vertikale richting ontwikkelen in de vorm
van kopjes, koepels of torens waarvan het
bovenste, opbollende gedeelte dikwijls op
een bloemkool
lijkt. De door de zon
beschenen delen van deze wolken zijn meestal
verblindend wit; hun onderzijde is
betrekkelijk donker en vrijwel horizontaal.
Soms ziet Cumulus er gerafeld uit. Ze
behoren tot de categorie van de lage wolken
met vertikale ontwikkeling (wolkenbasis
beneden de 2km).
Ze kunnen echter uitgroeien tot grotere
hoogtes en zelfs het stadium van cumulonimbus bereiken. Cumuli met geringe
vertikale ontwikkeling zijn mooi-weer
wolken, de zgn. 'cumulus humilis' (humilis =
onaanzienlijk) welke meestal optreden bij
standvastig weer.
Lees meer over Cumulus |
|
|
|
|