|
Meteorologische encyclopedie - hoofdstuk L |
|
Laag water: |
Lage waterstanden in onze rivieren treden
meestal op aan het einde van de zomer en in
het najaar. Droge warme zomers hebben tot
gevolg dat
de watervoorraad in het
stroomgebied dan gering is, terwijl ook het
aanbod van smeltwater uit de Alpen afneemt.
Soms komen lage rivierafvoeren ook voor
gedurende droge en koude perioden in de
winter. Gedurende zo'n periode wordt de
toevoer
van water naar de Rijn letterlijk en
figuurlijk bevroren. De lage waterstanden in
de grote rivieren worden slechts voor een
klein deel bepaald door de actuele droog in
Nederland, maar voornamelijk door de
neerslag in de stroomgebieden van de
rivieren. |
|
Laaghangende bewolking: |
Typisch verschijnsel bij warme massa. Bij
geringe windsnelheid en voldoende afkoeling
breidt deze wolkenlaag tijdens de nacht door
afkoeling
vaak tot op het aardoppervlak uit
en gaat
hij over in mist. Bij voldoende wind
gaat deze vochtige laag overdag dan weer
over tot laaghangende bewolking. Onder
laaghangende bewolking verstaat we een
mistlaag op ongeveer
100 tot 200 meter boven
de grond. Het bovenste deel van hoge
objecten,
zoals flatgebouwen of torens, gaat dan vaak
schuil in de mistlaag. De laaghangende
bewolking ontstaat meestal uit mist die zich
door afkoeling aan het aardoppervlak vormt.
In de loop van de dag wordt de onderste laag
van de atmosfeer verwarmd door de weinige
zon die door
de bewolking doordringt. |
Daardoor zal de mistlaag iets omhoog worden
getild, waardoor het zicht aan de grond
verbetert,
maar het op een paar honderd
meter hoogte mistig blijft. Ook door een
toename
van de wind kan
mist overgaan in
laaghangende bewolking. Vooral in het
najaar
en de winter heeft de zon in de regel
te
weinig kracht om de mistlaag op te lossen. |
|
Als de weersomstandigheden nauwelijks
veranderen en er weinig wind blijft, kan de
laaghangende bewolking zich geruime tijd
handhaven. Het is dan grijs en somber weer,
omdat de bewolking het zonlicht slecht
doorlaat. Tegen zonsondergang, wanneer de
kracht van de zon weer afneemt en de
temperatuur weer begint te dalen, zakt de
lage bewolking geleidelijk weer naar het
aardoppervlak waardoor het ook aan de grond
weer mistig wordt.
Het tijdstip waarop mist overgaat in
laaghangende bewolking
of omgekeerd is
moeilijk
precies aan te geven. Bovendien kan dat
behalve door het weer ook door plaatselijke
omstandigheden,
zoals hoogteverschillen in
het landschap of lokale
temperatuurverschillen, van plaats tot
plaats verschillen. In de weersverwachting
wordt daarom meestal gesproken
van mist of laaghangende bewolking. |
|
|
|
Mist Bron: Kees
Floor |
|
|
Labrador-stroming: |
Koude zeestroming die tussen het Canadese
schiereiland Labrador en Groenland door naar
het zuiden stroomt. Voor de kust van
Newfoundland
stuit deze stroming op de warme Golfstroom.
Juist op deze plaats met veel
temperatuurverschillen in het
oppervlaktewater worden veel Atlantische
lagedrukgebieden geboren. |
|
Lacununos: |
Vol gaten. Wolkenvariëteit van de
wolkengeslachten cirrocumulus, altocumulus
en soms stratocumulus. De bewolking is dun
en lijkt enigszins op
een
honingraatstructuur;
met regelmatige ronde
openingen, een netwerk van gaten. |
|
Lagedrukgebied: |
Een lagedrukgebied of depressie ontstaat in
het grensgebied tussen twee verschillende
luchtsoorten. Bijvoorbeeld tussen koude
lucht van
noordelijke breedten en tropische lucht van
zuidelijke breedten. In het grensvlak van de
beide luchtsoorten kan door een veelheid aan
oorzaken
een golfvormige uitstulping
ontstaan die verder kan uitgroeien tot een
lagedrukgebied
of zelfs tot een heuse diepe
stormdepressie. Een depressie
zou je voor
kunnen stellen als een enorme atmosferische
stofzuiger op zo'n 8 tot 10 kilometer
hoogte, die de lucht naar boven zuigt. De
lucht stroomt spiraalsgewijs naar het
centrum van lagedruk toe. Een lagedrukgebied
wordt meestal geassocieerd met minder goed
weer. |
|
Lage wolken: |
Onder laaghangende bewolking wordt verstaan,
een mistlaag op ongeveer 100 tot 200 meter
boven de grond. Het bovenste deel van hoge
objecten, zoals flatgebouwen of torens, gaat
dan vaak schuil in de mistlaag. |
|
Lage druk boven Midden-Europa: |
Eén van de onderscheiden
luchtcirculatietypen. De lage druk boven
Midden-Europa is een half-meridionale
circulatie. Er ligt een groot hogedrukgebied
boven de Atlantische Oceaan en boven
Scandinavië, maar boven het Europese
vasteland is de luchtdruk laag. In deze
situatie
wordt er continentaal polaire lucht of
continentaal gematigde lucht naar onze
omgeving gevoerd. |
|
LAM: (Limited Area Model of beperkt gebied
model). |
Naast de globale meteorologische modellen
hebben vele weerdiensten modellen ontwikkeld
voor een relatief klein kaartgebied. Het
voordeel van
een LAM is dat een veel fijner rooster
doorgerekend kan worden. Daarentegen zal een
LAM bij berekeningen naar de toekomst eerder
afwijkingen vertonen. In de Nederlandse
weerdiensten wordt vooral de LAM-uitvoer van
de Engelse, de Duitse en de Nederlandse
weerinstituten gebruikt. |
|
Landen met een landklimaat |
|
|
Landklimaat: |
Een landklimaat of continentaal klimaat is
in tegenstelling tot een zeeklimaat een
klimaat
met extreme temperaturen in zomer en winter.
Landklimaat komt voor in bijvoorbeeld
Siberië. Het zijn gebieden die
ver
landinwaarts liggen, zonder zee of ander
groot wateroppervlak in
de buurt. De
matigende invloed
van de oceanen
is daar dan klein. Doordat de relatief droge
landoppervlakken makkelijk opwarmen en
afkoelen worden de temperaturen in de zomer
extreem hoog, en in de winter zeer laag.
Het landklimaat komt alleen maar voor op de
op
het noordelijk halfrond gelegen Euraziatische landmassa en Noord-Amerika. Lees meer over landklimaat |
|
Df:
landklimaat of
continentaal klimaat; met neerslag gedurende
het hele jaar |
Dw: landklimaat of
continentaal klimaat; met droge winters |
Ds: landklimaat of
continentaal klimaat; met droge zomers |
|
|
Landwind: |
Een wind die van over het land naar de zee
waait. Dit is in tegenstelling tot de
zeewind of zeebries. De landwind komt
tijdens de latere nacht en voormiddag voor
wanneer het land koeler is dan de lucht
boven het zeewater. De koelere landlucht
(hogedrukgebied) stroomt naar de warmere
zee
(lagere luchtdruk). |
|
Lange-termijnverwachting: |
Weersverwachting, geldig voor een termijn
langer dan 5 dagen vooruit. In de
operationele meteorologie worden
dit soort
verwachtingen vrijwel niet gemaakt.
De
meteoroloog heeft daarbij geen inbreng meer.
Hij gaat in voorkomende gevallen volledig af
op statistiek en klimatologie. |
|
Sommige
meteorologische modellen, zoals dat van het
ECMWF, rekenen tot
10
dagen vooruit. In het algemeen mag echter
aan de resultaten daarvan niet veel waarde
worden gehecht. Soms kunnen wel tendensen
aangegeven worden, zoals:
het wordt kouder, warmer, stabieler of juist minder stabiel. Het gebruik van weersatellieten en weerkaarten is niet van belang. M.a.w. De lange termijn-weersverwachting van het KNMI geeft de trend aan voor de komende zes tot tien dagen. De computer produceert op basis van berekeningen door het Europees Weercentrum in Reading voor elk van de komende tien dagen tientallen
weerkaartjes ter grootte van een flinke postzegel, die de mogelijke weersituatie aangeven. |
|
|
|
Verwachting voor 12 dagen |
|
|
De uitkomsten worden gepresenteerd
in de vorm van weerkaartjes, tabellen en
grafieken. De pluim is een grafische
voorstelling van de tiendaagse verwachtng
van bijvoorbeeld temperatuur, windsnelheid
en neerslag voor een bepaalde plaats waarin
ook de spreiding van de uitkomsten in één
oogopslag is te zien. |
|
Langgolvige straling: |
Straling die door de aarde wordt
uitgezonden. Deze straling bevindt zich in
het infrarode gebied en is dus, in
tegenstelling tot het kortgolvige
zonlicht, met het oog niet waar te nemen.
Bij wolkenloze hemel kan het aardoppervlak
ongehinderd uitstralen, waardoor de
temperatuur aan de
grond soms 's nachts erg laag kan zijn. |
|
Langley: |
Eenheid van energie per oppervlakte-eenheid;
komt overeen met 1 gram.calorie/cm²; eenheid
wordt dikwijls gebruikt in
stralingsmetingen. |
|
Latente warmte: |
De energie die nodig is om van
aggregatietoestand te veranderen. Bij
overgang van vaste naar vloeibare toestand
of van vloeibare naar
gasvormige toestand is
deze energie nodig.
Bij overgang van
gasvormig naar vloeibaar of van vloeibaar
naar vaste komt deze warmte terug vrij. Merk
op dat
daarbij geen verschil in temperatuur
merkbaar is: de warmte is latent of
verborgen. Wanneer waterdamp opstijgt en
uiteindelijk condenseert komen grote massa's
energie vrij (wolkenvorming) die aanleiding
kunnen geven tot onweer. |
|
La Niña: |
Indien het water in het oostelijk deel van
de Pacific niet warm maar juist relatief
koud is, spreken we van een La Niña (klein-meisje)-situatie.
Voor de kust van Zuid-Amerika gebeuren
dan
geen schokkende dingen: het is er, zoals
gebruikelijk, droog en de visvangst voor de
kust van Peru
is uitstekend. Op wereldschaal
heeft een La Niña wel enige invloed.
Klimatologen hebben voor La Niña-situaties
voor verschillende gebieden een overeenkomst
met bepaalde weergebeurtenissen vastgesteld.
Zo is het in een La Niña-situatie in de
winter
nat en koel in het zuidoosten van
Afrika. Bij een La Niña in onze zomer is het
koel in heel Zuidoost-Azië, maar juist warm
in het noordoosten van Australië.
Zowel bij een El Niño
als
bij een La Niña
zijn de invloeden op het Nederlandse weer
zeer gering. |
|
Leafcloud: |
Over het algemeen bestaat een leafcloud uit
een langgerekte band die doorgaans meer dan
10 lengte- of breedtegraden bedraagt. In
zowel het infrarood als in het visuele
kanaal (van satellietfoto's) is de leafcloud
helder, wat getuigt van koude en dikke
wolkentoppen. Aan de koudezijde
heeft de leafcloud een sinusvormige structuur. Deze
is scherp begrensd door de straalstroom.
Leafclouds ontwikkelen zich doorgaans langs
een frontensysteem van een trog in de
bovenlucht. De leafcloud gaat ook vaak
gepaard met sterke windvelden en staat
daarbij ook aan de basi van
de ontwikkeling
van fronten. |
|
Lengtegraad: |
Afstand tussen twee opeenvolgende meridianen
met een geheel getal. |
|
Lenswolk: |
In vaktermen ook wel altocumulus
lenticularis genoemd. De lenswolk dankt zijn
ontstaan aan de bergruggen waarboven hij
hangt. Staat er dwars
op de bergrug een stevige stroming,
dan
wordt de lucht wanneer ze de berg bereikt
gedwongen omhoog te gaan en weer te dalen
aan de
achterzijde van de berg. Die
gedwongen stijging plant zich voort tot hoog
boven het bergniveau. Luchtlagen hoger in de
atmosfeer raken tijdens
dat stijgproces soms
plotseling verzadigd met waterdamp; er vormt
zich bewolking. Daalt de lucht verderop, dan
raakt de lucht weer onverzadigd
en lost de bewoking op. Een lenswolk blijft daarom
permanent boven dezelfde plaats aanwezig,
terwijl de lucht gewoon verder stroomt.
Vorming
van lenswolken kan duiden op snelle
stromingen in de hogere luchtlagen of
plotselinge toename van windsnelheid boven
een bepaald niveau. Lenswolken zijn prachtig
om te zien maar zijn een gevaar voor
ballonvaarders in verband met de plotseling
optredende 'snelle' luchtlagen. |
|
|
Altocumulus lenticularis Foto: B
Mühr |
|
|
|
Lenticularis wolk Mont Blanc in
Frankrijk (foto: Eline Nijhoff) |
|
Lente: |
De meteorologische lente begint op 1 maart
en duurt tot en met 31 mei. De astronomische
lente begint in de komende decennia vrijwel
ieder jaar
op 20 maart. Bij het begin van de
sterrenkundige lente staat de zon
precies boven de evenaar. De astronomische
seizoensindeling is gebaseerd
op de positie van de aarde ten opzichte van
de zon, de meteorologische heeft als
uitgangspunt dat ieder seizoen drie complete
kalendermaanden telt. Door het warmere weer
van de laatste jaren begint het
groeiseizoen, de lente in de natuur,
tegenwoordig eerder. |
|
Leste: |
Sirocco-achtige oosten- tot zuidoostenwind
uit Marokko, die naar de Canarische Eilanden
en Madeira waait. Hij kan ook uit zuidelijke
richting
waaien naar Spanje toe, en ook vanuit
zuidelijk Algerije in de richting van
Italië. |
|
Levèche: |
Lokale wind in het Spaanse kustgebied tussen
Valencia en Almería. Het is een
sirocco-achtige zuidoostenwind, die
continentaal tropische lucht (cTL) uit
Algerije aanvoert. Hij kan ook in het zuiden
van Spanje, in de streken Andalusië en
Morena, waaien. Dan is het een
zuidwestenwind. |
|
Levanter:
Een oostelijke tot noordoostelijke wind in
de straat van Gibraltar, tussen Spanje en
Marokko. Het is een zwakke tot matige wind
met een hoog vochtgehalte. Maar in de lente
en herfst haalt deze wind stormkracht. De
wind ontstaat door een hogedrukgebied boven
Europa en een lagedrukgebied bij de kust van
Algerije. Vaak is de hemel bewolkt en mistig
en soms regent het. Deze wind komt het hele
jaar door voor, maar meestal van juli tot
oktober. Ook in maart wil deze wind nog wel
eens opsteken. Zelden komt deze wind tot
stormkracht. Lokale de Straat van Gibraltar
worden versterkt door het
"windtunneleffect". |
|
Libeccio: |
Dit is een west tot zuidwestenwind die
vooral in het noorden van Corsica voorkomt.
Het hele jaar kan deze wind aanwezig zijn.
Deze wind
veroorzaakt flinke golven. In de zomer is
deze wind vrij vaak aanwezig, maar in de
winter wordt deze afgewisseld door de
Tramontana. |
|
Licht bewolkt: |
Term die in een weersverwachting kan
voorkomen. Bedoeld wordt een verwachte
bedekkingsgraad van de bewolking van nul tot
twee achtsten, overeenkomend met een
zonneschijnpercentage
van 40 tot 100. De
term wordt zowel voor overdag als 's nachts
gebruikt. |
|
Lichte koelte: |
Benaming op zee van de windkracht 3 op de schaal van Beaufort. |
|
Lichte vorst: |
Vorst betekent in de meteorologie dat de temperatuur op waanemingshoogte van anderhalve meter boven de grond onder het vriespunt komt. Wanneer de temperatuur lager is dan 0,0 graden en ligt tussen -0,1 en -5,0 graden is dat lichte vorst. |
|
Lichtende nachtwolken: |
Dit zijn wolken die voorkomen op ongeveer 75
- 85 kilometer hoogte, veel hoger dan gewone
wolken, die hooguit zo'n 20 kilometer hoogte
bereiken. Na zonsondergang weerkaatsen die
hoge wolken nog een tijd zonlicht.
De gewone
wolken, die we meestal zien, steken daar
donker
bij af en kleuren na zonsondergang
eerst rood en vervolgens donker grijs. |
|
|
De lichtende nachtwolken blijven dan wit,
geel-oranje of lichtblauw. De sterren
blijven in deze dunne wolken zichtbaar. In
mei, juni en juli, kan de noordelijke hemel
geruime tijd na zonsondergang of voor
zonsopkomst een paar uur worden opgelicht
door deze wolken met een zilverachtige
glans.
De wolkenslierten hebben een fraaie
ribbel- of vezelstructuur. |
|
Ze zijn vrij zeldzaam en komen onregelmatig
voor: soms zijn ze alleen al in één maand
enkele keren te zien, maar menig zomer gaat
voorbij zonder deze wolken.
In 1988 en 1997
waren ze in Nederland op acht dagen te zien.
In de nacht van 14
op 15 juni 2005 waren ze
ook mooi te zien. |
|
Het ontstaan van deze prachtige nachtwolken
houdt verband met talrijke uiterst
kleine deeltjes in de bovenste lagen van de atmosfeer. Dat kan bijvoorbeeld stof
zijn afkomstig van meteorieten. Zulke deeltjes alleen zijn echter niet voldoende:
ook is waterdamp nodig en zeer lage temperaturen tussen -90 en -145 graden
Celsius zijn een voorwaarde. Op de deeltjes zet zich dan een laagje ijs af, net als
rijp op het aardoppervlak. Door het ijs dat de deeltjes omhult wordt zonlicht gespiegeld. Wie de lichtende nachtwolken een tijd observeert zal zien dat de
vormen relatief snel veranderen. |
|
|
|
Lichtende nachtwolken Foto: M.E.
Egthuijsen |
|
|
Op de hoogte waar de wolken zich ophouden komen zeer sterke luchtstromingen voor. In horizontale richting stroomt de lucht met snelheden
van gemiddeld 150 km/u en soms wel 500 tot 700 km/u. Daarmee samenhangend doen zich ook sterk dalende en stijgende luchtstromingen voor, waardoor de wolken een bijzonder turbulent aanzien krijgen. De karakteristieke golven en ribbels verdwijnen weer even snel als ze zijn gekomen. Lichtende nachtwolken zijn niet voorspelbaar, maar het loont zeker op een heldere zomeravond na zonsondergang de moeite even naar de noordwestelijke of noordelijke hemel te kijken. |
|
Lichtverschijnselen: |
Licht of optische verschijnselen, ook halo's
genoemd, ontstaan ten gevolge van breking
van zon- of maanlicht in ijskristallen.
Bijvoorbeeld gekleurde kringen met de zon of
de maan als middelpunt. Kringen om de zon
zijn echter allerminst zeldzaam, gemiddeld
iedere twee
of drie dagen is er ergens in
ons land wel zo'n kring te zien en elders in
de wereld is dat niet anders. Met de
regenboog heeft het verschijnsel niets
te
maken. Een regenboog ontstaat door weerkaartsing van zonlicht in regendruppels,
een halo door weerkaatsing in ijs. Naast de
kring kunnen
allerlei vormen zichtbaar zijn
zoals bogen in verschillende richtingen die
raken aan de kring, lichtzuilen boven de zon
en lichtvlekken aan weerszijden van de zon.
Deze meestal prachtig gekleurde vlekken zijn
geregeld te zien en worden bijzonnen
genoemd. Halo's hebben een voorspellende
betekenis: een kring om zon of maan is vaak
een voorbode van een weersverslechtering. |
|
Lichtverstrooiing: |
Verstrooiing of diffusie van licht dat op
deeltjes in de atmosfeer valt, in alle
richtingen. Het blauwe licht wordt het
sterkst verstrooid, het rode licht
het
minst. Vandaar dat de lucht overdag blauw
is. De rode zonsopkomst of -ondergang wordt.
op dezelfde manier verklaard. Het zonlicht
legt bij
lage zonnestanden een langere weg
door de atmosfeer af. Bij voldoende zwevende
deeltjes in dat
deel van de atmosfeer zijn
alle andere kleuren
al verstrooid en zal
alleen het rode licht van de zon de
waarnemer bereiken. Overigens is de rode
zonsopkomst een gevolg van veel
vochtdeeltjes
in
de atmosfeer, het avondrood daarentegen
hangt meer samen met een grote hoeveelheid
droog stof. |
|
|
Lichtzuil boven de zon op 16 maart
2003
(foto Jasper Schweppe) |
|
|
Lichtzuil: |
Veel mensen hebben zondagavond 16 maart 2003
na zonsondergang een zeer
fraaie zuil boven
de zon waargenomen. De lichtzuil ontstaat
door reflectie van
zonlicht door miljarden
horizontaal zwevende plaatvormige
ijskristallen. Het effect
is te vergelijken
met een gerimpeld wateroppervlak waar de
laagstaande zon in reflecteert. Doordat de
kristallen niet allemaal perfect horizontaal
zweven maar meestal kleine hoeken met de
vertikaal maken, ontstaat de lichtzuil. |
|
Lichtzuilen zowel boven als onder de zon (of
maan) zijn mogelijk, hoewel de zuilen
onder de zon of maan vrijwel alleen te zien
zijn als je je boven de ijskristalwolk
bevindt, dus in een vliegtuig of op een
berg. Lichtzuilen zijn soms ook in ijsmist
te
zien. Als er ijsnevel hangt kunnen ze ook
boven kunstlichtbronnen
zoals straatlantaarns te zien zijn. |
|
De zuil ligt in het verlengde van een ander
optisch fenomeen: de onderzon.
Dat
is alleen
vanaf
bergen en
vanuit vliegtuigen waar te nemen. De
onderzon is een heldere witte
vlek onder de zon vergelijkbaar
met het
spiegelbeeld van de zon op
een rustig
wateroppervlak. De onderzon ontstaat door
reflectie van het zonlicht in grote velden
met ijskristallen. De ijsdeeltjes, vanaf de
grond zichtbaar als ijle sluierbewolking,
fungeren als een enorme spiegel. In een
enigszins onrustige
atmosfeer wordt de
onderzon uitgerekt, reikt tot boven de
horizon en heet dan lichtzuil. |
|
|
Lidar: |
Dit is een instrument dat men gebruikt voor
de waarneming van wolken. De lidar zendt
stralen uit naar boven en wanneer die worden
teruggekaatst, zijn er wolken aanwezig. De
tijd tussen verzenden en terugkomst bepaalt
de hoogte van de wolken.
Een lidar lijkt dus
op een regenradar.
Lees meer over lidar |
|
Lijgolf: |
Kleinschalige golfbeweging aan de lijzijde
van een bergrug bij een luchtstroming, die
daar dwars op staat. Achter de bergrug komen
dan lijgolven
voor, vergelijkbaar met watergolven op
een
meer, met een golflengte van enkele
honderden meters. In de toppen van de golven
kan de karakteristieke lenticularisbewolking
ontstaan. |
|
Lijwerking: |
Soms ziet men dat bewolking aan de lijzijde
van een berg oplost en dat het daar warmer
is dan aan de loefzijde, terwijl er nergens
sprake is van neerslag. Dan is er sprake van
lijwerking door menging met een potentieel
warmere en drogere bovenlucht. Met
potentieel warmer wordt het volgende
bedoeld. Stel een niveau Z2 ligt boven een
niveau Z1. Als de lucht droogadiabatisch van
Z2 naar Z1 daalt, en als de temperatuur van
deze gedaalde lucht hóger ligt dan de
temperatuur van de aanwezige lucht op Z1,
dan is de lucht op Z2 potentieel warmer. Het
heeft een hogere potentiële temperatuur. |
|
De potentiële temperatuur is de temperatuur
die de lucht zou aannemen als deze droogadiabatisch naar 1000 hPa zou worden
gebracht, hetzij
door stijging bij een luchtdruk boven de
1000 hPa
of door daling bij een luchtdruk
beneden de 1000 hPa. Als je een meting zou
doen van het
verticale temperatuurprofiel en
zou vinden dat de temperatuur minder hard
daalt met
de hoogte dan die droogadiabatische 9.8°C afkoeling per km
stijging,
dan neemt de potentiële temperatuur dus toe
met de hoogte. Dit is --behalve in een
thermieksituatie -- vrijwel altijd het
geval.)
Dit is de lijwerking door menging met een
potentieel warmere en drogere bovenlucht.
Bij stroming over een berg vindt altijd wel
wat menging plaats. Neemt de potentiële
temperatuur nu toe met de hoogte (in een
inversiesituatie is dit in hoge mate het
geval), dan zal verticale menging leiden tot
een
hogere temperatuur en een lagere
relatieve
luchtvochtigheid aan de lijzijde
van een berg. Deze lijwerking lijkt
effectief op een föhn, maar het
principe is
heel anders. |
|
Lijvore: |
Vore, die ontstaat aan de lijzijde van een
bergrug. Wanneer lucht wordt gedwongen over
een bergrug heen te stromen hoopt zich tegen
de
loefzijde de lucht enigszins op, zodat
daar een klein relatief hogedrukgebied
ontstaat. Direct achter de bergrug is de
luchtdruk relatief laag, zodat
daar een vore
ontstaat. De lijvore houdt stand zolang de
stroming dwars op de bergrug aanhoudt en
verandert niet van plaats. Een lijvore is
een voorbeeld van een staande golf en is
vaak te zien bij een westelijke stroming die
haaks op de Noorse bergen of op de Schotse
hooglanden staat. |
|
Lijwervel: |
Verticale wervelingen aan de lijzijde van
een bergrug bij een luchtstroming die daar
dwars op staat. Achter de bergrug komen dan
lijgolven voor, vergelijkbaar met
watergolven op een meer,
met een golflengte
van enkele honderden meters. In de toppen
van de golven kan de karakteristieke lenticularisbewolking ontstaan.
Lees meer over lijgolven |
|
Lijzijde: |
Zijde 'onder' de wind ('uit' de wind),
luwtezijde. |
|
Lithometeoor: |
Meteorologische meteoren, bestaande uit een
verzameling van deeltjes, waarvan de meeste
vast zijn en geen water bevatten.
Deze
meteoren schijnen in de lucht te zweven of
van de
grond te zijn opgewaaid. Voorbeelden
zijn stof en rook.
Lees meer over Lithometeoren |
|
Lithosfeer: |
Buitenste harde laag van de aardkorst. |
|
Loefzijde: |
Zijde 'boven' de wind ('in' de wind),
windzijde. |
|
Lokale bui: (onweersbui) |
Buiig weertype, waarbij slechts op enkele
plaatsen een (onweers-) bui valt. |
|
Lokale wind: |
Het woord lokaal komt van het Latijnse woord
locus, hetgeen plaats betekent. Lokale
winden waaien in een beperkt gebied, zijn
plaatsgebonden
en komen voor bij bepaalde
meteorologische omstandigheden. Ze hebben
bijzondere eigenschappen, die op
verschillende manieren worden verkregen.
Hieronder een vrij ruwe classificatie: |
|
1. Lokale winden, die het gevolg zijn van
het reliëf van het aardoppervlak. Tot deze
categorie behoren de dalende warme
luchtstromingen met als
voorbeeld de föhn, de dalende koude luchtstromingen, zoals de bora, en door het reliëf versnelde
luchtstromingen, de mistral. |
2. Lokale winden komen ook voor aan de
randen van een brongebied en ontlenen dan
aan de daar aanwezige luchtsoort hun
eigenschappen.
Voorbeelden daarvan zijn de blizzard (cAL), etesische winden
(cpL) en de sirocco (cTL). |
3. Verder kan op een aantal plaatsen de
passage van een koufront een lokale wind
doen opsteken, bijvoorbeeld de pampero in
ZuidAmerika en de
southerly burster in Australië. |
4. Ook de wervelstormen mogen als lokale
winden worden beschouwd. De gebieden waarin
deze voorkomen, zijn immers eveneens
tamelijk
begrensd. Typische voorbeelden zijn de tropische
cycloon, de tornado en de windhoos. |
5. Lokale winden die een dagelijkse gang en
bovendien een tegenhanger hebben.
Karakteristieke voorbeelden zijn hier de
landwind tegenover de
zeewind, de bergwind tegenover de dalwind en de boswind
tegenover de veldwind. |
6. Ten slotte de winden, die de algemene
grootschalige luchtcirculaties als
ontstaansoorzaak hebben, zoals de passaat en
de moesson. |
|
Lombarde |
De Lombarde
is een
noordoostelijke
wind die
waait langs
de grens
tussen
Italië en
Frankrijk.
De lucht
komt uit de
regio
Lombardije,
vandaar de
naam. Vaak
zorgt deze
wind voor
droog en
rustig weer,
maar tijdens
de winter
kan het met
deze wind
koud en
stormachtig
worden in de
bergen.
De Lombarde
steekt op
bij lage
druk ten
zuidwesten
van de Alpen
en hoge druk
ten noorden
van de
Alpen. |
|
Low level-jet: (nachtelijk windmaximum) |
Windmaximum dat zich tijdens de nacht op
geringe hoogte kan ontwikkelen. In de loop
van de nacht kan het, met name tijdens een
stralingsnacht, aan het aardoppervlak flink
afkoelen, zodat er op enige hoogte een
sterke inversie ontstaat. Aan de onderkant
van die inversie kan zich dan, door de grote
temperatuurtegenstellingen onder en boven de
inversie, een flinke thermische wind
ontwikkelen, die low level-jet wordt
genoemd.
Deze benaming is eigenlijk onjuist, omdat
het windmaximum niet de gedaante van een
straalstroom heeft. |
|
Lucht: |
Mengsel van een groot aantal gassen in de
atmosfeer boven het aardoppervlak. De gassen
die in de grootste hoeveelheid in droge
schone lucht voorkomen zijn stikstof (78%),
zuurstof (21%) en Argon (1%). Verder zijn er
sporengassen in zeer kleine hoeveelheden.
Gassen als kooldioxyde
en ozon, bekend van het broeikaseffect en de
opwarming van de aarde,
en waterdamp komen
in wisselende hoeveelheden voor, wisselend
van
plaats tot plaats en van tijd tot tijd. De
hoeveelheid kooldioxide in de atmosfeer is
sinds 1750 onder invloed van de mens met een
derde toegenomen. De concentraties zijn de
grootste sinds 420.000 jaar en
waarschijnlijk zelfs van de laatste 20
miljoen jaar. Aan het eind van de
21e eeuw
wordt een kooldioxyde concentratie verwacht
van 1,5 tot 2,6 maal de huidige waarde. Ook
de concentraties van andere broeikasgassen
blijven toenemen. |
|
Luchtcirculatie: (windsysteem)
|
Kringloop van de luchtmassa in het onderste
gedeelte van de atmosfeer,
de troposfeer,
rond de gehele aarde, gemiddeld berekend
over een lang tijdvak.
Door de relatief
grote verwarming ontstaat in het gebied rond
de evenaar een
continu thermisch
lagedrukgebied.
De lucht zal daar een grootschalige
stijgende beweging vertonen. In de hoge
troposfeer stroomt die lucht vervolgens naar
het noorden en zuiden uit,
in de richting
van de beide polen. Als er verder niets zou
gebeuren, zou die lucht bij de polen weer
naar beneden komen en weer langs het
aardoppervlak naar de evenaar stromen. Op
het noordelijk halfrond,
en dus ook in onze omgeving, zou er in dat
geval altijd een noordelijke wind heersen. |
|
De lucht stroomt weliswaar vanaf de evenaar
naar het noorden en zuiden uit,
maar onder
de invloed van
de Corioliskracht als gevolg
van de draaiing van de aarde krijgt de
luchtstroom
een afbuiging. Op het noordelijk halfrond
naar rechts gericht,
op het zuidelijk
halfrond naar links. De lucht die op grote
hoogte vanaf de evenaar
naar hogere breedten
stroomt, krijgt een steeds grotere
afwijking, totdat de wind
op ca. 30°NB en ZB
(de subtropen) geheel naar hetoosten waait. Daar daalt de
lucht weer en
stroomt in de vorm van de passaatwinden
langs
het aardoppervlak
weer terug naar de
evenaar. Er ontstaat dus een min of meer
gesloten circulatiecel,
een zgn. Hadley-cel
(genoemd naar een Engelse natuurkundige). |
|
|
|
Circulatiecellen
in de atmosfeer. |
|
|
Onder meer ten gevolge van de ligging van de
grote bergketens en de temperatuurverdeling
in de oceanen verandert deze stroming in
vier of vijf
golven rond de aardbol, waardoor
warmte-uitwisseling kan plaatsvinden.
Het
wisselvallige klimaat in onze omgeving is
daar een gevolg van:
nu eens kou vanuit het noorden, dan weer
warmte uit meer zuidelijke streken. De
weersystemen, de hoge- en lagedrukgebieden,
die in feite de wervels zijn waardoor de
atmosfeer op gematigde breedten wordt
omgeroerd, verplaatsen zich in die golven. |
|
Luchtdruk: |
Het klinkt misschien gek, maar lucht heeft
gewicht. Het is niet veel want 1 liter lucht
weegt 1,3 gram. Maar het wordt toch aardig
wat als je de hele dikte van de dampkring
meetelt.
Een luchtkolom in de atmosfeer
vertegenwoordigt een bepaald gewicht en
veroorzaakt daardoor een druk op het
aardoppervlak. Dit is voor het eerst gemeten
met kwik. Een kolom kwik
van 76 cm hoog en
een oppervlak van 1 vierkante cm weegt
precies 1 kg. Tegenwoordig spreken we over
millibar of hectoPascal (hPa), waarbij 75 cm
kwik voor 1000 hPa staat.
De luchtdruk
varieert van plaats tot plaats
en ligt aan
het aardoppervlak meestal tussen 940 tot
1060 hPa. In de kern van tropische stormen,
zoals hurricanes kan de luchtdruk dalen tot
onder
900 hPa. Verschil in luchtdruk ontstaat door
verschil in verwarming. Hoe warmer de lucht,
hoe lichter het gewicht, dus hoe lager de
druk. |
|
Luchtdrukgradiënt: (luchtdrukverval)
|
Verval van de luchtdruk loodrecht op de
isobaren. Langs een isobaar is het
drukverval per definitie nul, terwijl
loodrecht op de isobaren het grootste
drukverval wordt gemeten. Dit verval is
de
luchtdrukgradiënt, die meestal wordt
uitgedrukt in hectoPascal per lengteeenheid.
Hoe groter de luchtdrukgradiënt is, des te
groter is ook de gradiëntkracht die op een
luchtdeeltje
werkt en des te groter is dus
ook de snelheid waarmee het luchtdeeltje
zich beweegt. |
|
Luchtdruktendens: (luchtdrukverandering)
|
Karakter van de verandering van de
luchtdruk. Een sterke daling van de
luchtdruk kan een aanwijzing zijn dat er een
lagedrukgebied
of een ander slechtweergebied in aantocht
is.
Omgekeerd levert een sterke stijging van
de luchtdruk doorgaans een weersverbetering
op. |
|
Luchtdrukverdeling: |
Verdeling van de luchtdruk in een bepaald
gebied. Op de weerkaart wordt deze verdeling
door de meteoroloog afgelezen uit de
getekende isobaren. |
|
Luchtmassa: |
Een grote hoeveelheid lucht met min of meer
dezelfde eigenschappen wat betreft
temperatuur en vochtigheid. |
|
Luchtsoorten: |
De aangevoerde lucht kan warm of koud zijn,
vochtig of droog en kan bewolking bevatten
waar neerslag uitvalt. Als een enorme
hoeveelheid lucht kans ziet om lange tijd op
dezelfde
plaats te blijven en over een
gebied met een omvang van minstens enkele
honderden kilometers overal dezelfde
eigenschappen heeft (met name in vocht en
temperatuur), dan ontstaat er een luchtsoort
of luchtmassa. De belangrijkste luchtsoorten
voor het noordelijk halfrond zijn: - arctische lucht (koude lucht) - polaire
lucht (koude lucht) - tropische lucht warme
lucht) - gematigde lucht (relatief warme
lucht). Verandering van eigenschappen van
luchtmassa's treden op door verplaatsing
boven zee, land, een warm oppervlak of een
koud oppervlak. |
|
Luchtsoortclassificatie: |
In de techniek van het maken van
weersverwachtingen wordt veelvuldig gebruik
gemaakt van kennis van de herkomst van een
bepaalde
hoeveelheid lucht. Een luchtsoort
bezit eigenschappen die tamelijk
conservatief zijn. Zo zal lucht die van de
Atlantische Oceaan afkomstig is,
een
beduidend hoger vochtgehalte hebben dan
lucht vanuit de Sahara. En een luchtsoort
uit de poolstreken is vanzelfsprekend kouder
dan lucht
van de gematigde breedten. Maar
ook andere elementen laten werkelijk
significante verschillen zien. Bijvoorbeeld
de bewolkingssoort, het zicht en meestal ook
de hoeveelheid wind. De scheiding tussen
luchtsoorten wordt een front genoemd. De
belangrijkste luchtsoorten zijn: Arctische
lucht
(AU,
polaire lucht (PU, tropische
lucht (TU en gematigde lucht (GU. Al deze
luchtsoorten hebben een maritieme (m) en een
continentale(c) variant. |
|
Luchtstreek: (temperatuurzone)
|
Gebied op aarde afgegrensd op basis van een
bepaalde gemiddelde temperatuur. Men
onderscheidt de koude luchtstreek, de
gematigde
luchtstreek en de warme luchtstreek.
De afgrenzing is meestal gebaseerd op de
klimaatindeling volgens Köppen. |
|
Luchtspiegeling: |
Wanneer boven vlakke terreinen de
temperatuur hoger is dan die van de lucht op
oog hoogte, kunnen luchtspiegelingen worden
waargenomen. Weerspiegeld zien we soms ver
verwijderde gebouwen, bomen, schepen of
bergen.
Een luchtspiegeling kan ontstaan
door een uitzonderlijke temperatuuropbouw
van de onderste een tot twee meter van de
atmosfeer, waarbij de temperatuur boven
vlakke terreinen hoger is dan die van de
lucht
op ooghoogte.
Luchtspiegelingen zijn soms te zien boven
asfalt- en betonwegen, boven spoorrails,
boven de warme oppervlakken van Noordzee,
Waddenzee, IJsselmeer of Friese meren,
boven stranden en zandplaten, boven de
korenvelden van de IJsselmeerpolders, boven
uitgestrekte weiden en boven rechte
zeeweringen met basaltblokken of asfalt |
|
Luchttemperatuur: |
Op meteorologische stations wordt de temperatuur van de lucht volgens internationale afspraak van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) gemeten in graden Celsius op een hoogte van anderhalve meter boven een open grasvlakte. |
|
|
|
Luchtspiegeling foto:Kees Floor |
|
|
De thermometer of de sensor, waarmee de temperatuur wordt waargenomen, staat in een wit kastje (sensorkastje) met wanden die de vorm hebben van een open jaloezie. Daardoor heeft de wind vrij spel, maar zon en neerslag kunnen niet tot de instrumenten doordringen. |
|
Luchtvaartmeteorologie: |
De luchtvaartmeteoroloog is gespecialiseerd
in het maken van verwachtingen voor de
luchtvaart. Alle luchtvarenden zijn
verplicht zich voor de
vlucht op de hoogte
te stellen van het actuele en te verwachten
weer. De berichten zijn niet, zoals voor het
algemene publiek, in eenvoudige taal
geschreven, maar grotendeels in codes. De luchtvarenden weten precies wat ermee
bedoeld wordt. Onder luchtvaartverwachting
staat niet alleen luchtvaartverwachtingen
voor grote vliegtuigen, maar ook aan
ballonvaarders, sportvliegers en
zweefvliegers. De verwachting
en de actuele
weerinformatie van de kleine luchtvaart, die
grotendeels automatisch wordt aangeleverd. |
|
Luchtvervuiling: |
Luchtvervuiling of luchtverontreiniging
ontstaat bij aanwezigheid van "vreemde"
stoffen die schadelijk zijn voor mens,
plant, dier of goederen. Luchtvervuilende
stoffen worden door de mens vooral
geproduceerd door verbranding, ontbossing en
verkeer. Ook natuurlijke bronnen, zoals
vulkanen, kunnen de lucht verontreinigen met
vulkanische assen en gassen. Vulkanen met
zeer krachtige uitbarstingen kunnen een wolk
fijn stof
en gassen tot zeer grote hoogte in de
atmosfeer brengen, soms tot boven de 15
kilometer. Een dergelijke wolk, die
voornamelijk bestaat uit zwavelzuur en
zwavelverbindingen kan daar enkele jaren
blijven bestaan en gedurende die periode van
invloed zijn op het weer en het klimaat
in
de hele wereld. Op basis van windgegevens
worden de trajectoriën berekend, trajecten
in de atmosfeer, waarlangs lucht en
verontreiniging
zich verplaatst. |
|
Luchtvochtigheid: |
Lucht kan dus slechts een beperkte
hoeveelheid vocht bevatten en die
hoeveelheid hangt af van de temperatuur. De
relatieve vochtigheid geeft
aan hoeveel
waterdamp de lucht bij de heersende
temperatuur bevat, dus hoe vochtig het is.
Een waarde van 100% wijst op een maximale
hoeveelheid waterdamp: de lucht is dan
verzadigd. Bij een relatieve vochtigheid van
50% bevat de lucht bij de heersende
temperatuur de helft
van de maximaal
mogelijke hoeveelheid waterdamp. |
|
|
|
|
|