|
|
De hemel toont vrijwel elk moment
weer een andere aanblik. De
bewolking is voortdurend aan
verandering onderhevig. Wolken
komen
dan ook
voor in talrijke,
verschillende vormen. Ze vormen een
afspiegeling van luchtstromingen in
de atmosfeer en van natuurkundige
processen die
daarin plaatsvinden.
Zo is bijvoorbeeld direct uit het
uiterlijk van een wolk af te leiden
of hij vloeibaar water bevat of
ijskristallen. We kunnen
verschillende wolkentypen
onderscheiden door te letten op hun
kenmerken. Zo zijn er wolken die in
de hoogte (verticaal) lijken te
groeien terwijl andere juist
meer
horizontaal uitgespreid zijn. |
|
Ook valt er uit sommige wolken
neerslag, terwijl dit bij andere
wolken juist niet het
geval is. In
alle gevallen is de stabiliteit
van de atmosfeer van belang op de
hoogte waar de bewolking voorkomt of
ontstaat.
Willen we bewolking gaan
herkennen dan is het belangrijk om
allereerst naar het uiterlijk
van de
wolk te kijken. Dit uiterlijk is
afhankelijk van een aantal factoren. |
|
- de samenstelling: water of ijs;
zie 9.2. |
- de horizontale en verticale
afmetingen van de wolk.
|
- de sterkte en de kleur van het
licht dat op de wolk valt. Schijnt het
zonlicht tegen de zijkant, bovenkant of onderkant van de
wolk. |
- de plaats van waaruit naar de wolk
gekeken wordt. Zien we de wolk
vanaf de zijkant of staan we onder de wolk. |
|
Voor het weerbeeld spelen wolken een
belangrijke rol of zijn ze zelfs
bepalend.
Zo brengen sommige wolken
langdurige neerslag terwijl bij
andere wolken de zon nog goed
zichtbaar is.
Wolken beïnvloeden
ook
de hoeveelheid zonnestraling die op
het aardoppervlak valt en de aardse
uitstraling.
Zo kan bewolking
in winterse nachten
een sterke afkoeling van het
aardoppervlak voorkomen en de kans
op mist en/of gladheid verkleinen. |
|
|
|
9.2 Samenstelling van wolken. |
|
Een wolk bestaat uit een verzameling
van uiterst kleine waterdruppels,
ijskristallen of bij wolken met
een grote verticale ontwikkeling of
een
mengsel daarvan. Onder in zogeheten
gemengde wolken komen dan
voornamelijk waterdruppeltjes voor,
gevolgd door een laag met
onderkoelde druppeltjes, vervolgens
een gemengde laag met zowel
onderkoelde druppeltjes als
ijskristallen
en tenslotte daarboven
een laag met uitsluitend
ijskristallen (zie figuur verdeling
deeltjes in wolk). Juist dit
verschil in samenstelling van de
wolk geeft een heel ander
uiterlijk
aan de bewolking. |
|
Kijken we naar de
temperatuurverdeling waarbij deze
samenstelling voorkomt, dan kan in
het algemeen gezegd worden dat in
het gedeelte van de wolk waar de
temperatuur boven nul graden Celsius
is waterdruppels voorkomen. Bij
temperaturen tussen 0 en min12
graden Celsius bestaat de
wolk uit onderkoelde
waterdruppeltjes. Bij een
temperatuur lager dan min 12 graden
neemt
het aantal ijskristallen in de
wolk toe. In de laag tussen min 12
en min 23 graden komen dan ook zowel
onderkoelde waterdruppels alsook
ijskristallen voor. Hoe lager de
temperatuur,
des te groter is het
percentage ijskristallen. Is de
temperatuur beneden de min 40
graden, dan bestaat de wolk
uitsluitend uit ijskristallen. |
|
|
Warme wolken' bestaan uit
uitsluitend vloeibaar water;
in koudewolken komt daarnaast ook onderkoeld
water voor en ijs. |
|
|
|
Schets van een Cumulonimbuswolk door Luke Howard. |
|
|
9.3 Wolkenclassificatie (cumuliforme
en stratiforme bewolking) |
|
Iedereen heeft wel eens naar de
hemel gekeken en de bewolking
bestudeerd. Dit is niets nieuws want
al vele eeuwen kijken mensen geboeid
naar het uiterlijk van de hemel.
Bekend is dat zeelieden en boeren de
wolken gebruiken voor
het verwachten
van het (lokale) weer. |
|
Minder bekend
is dat de Engelse natuurkundige Luke
Howard zich al in de 18e eeuw bezig
hield met wolken. Ook hij keek naar
de lucht en zag dat de wolken
voortdurend aan veranderingen
onderhevig waren. Gefascineerd door
wat hij waarnam, onderzocht hij of
er een bepaalde structuur in te
onderkennen was. Dat bleek inderdaad
het
geval. |
|
Allereerst ontdekte hij drie
verschillen typen wolken: |
|
- gelaagde bewolking op een en
hetzelfde niveau |
|
- opbollende bewolking of
stapelwolken die zich meer in de
hoogte leken te ontwikkelen en |
|
- bewolking met een meer vezelachtige structuur. |
|
|
|
|
Afbeelding-1 |
|
|
|
Afbeelding-2 |
|
|
1: Bij de wolkenindeling let men op de hoogte van de wolken (hoog, middelbaar of laag) en op de vorm (gelaagd/stratiform
of vertikaal ontwikkeld). |
2:
Op die manier worden drie wolkenetages (hoog, middelbaar en laag)
vier wolkenfamilies (hoge, middelbare en lage bewolking en stapelwolken)
en tien wolkengeslachten onderscheiden. Mist is een vorm van stratus
en telt niet afzonderlijk mee
|
|
Ook combinaties van deze verschillende wolkentypen waren volgens hem mogelijk. Maar nog kon hij niet alle wolken die hij waarnam, indelen.
De stap naar wolkenclassificatie maakte hij door
de genoemde wolkentypen te combineren met het uiterlijk, de samenstelling en hoogte van deze wolken. De zo ontwikkelde classificatie leverde uiteindelijk 10 wolkengeslachten op.
Deze indeling wordt nog steeds wereldwijd gebruikt door de meteorologische diensten. De naamgeving van de wolkengeslachten is in het Latijn omdat dit in de tijd van Howard de voertaal was
voor wetenschappelijke publicaties. |
|
We zullen deze wolkengeslachte achtereenvolgens beschrijven. Allereerst wordt bij de indeling onderscheid gemaakt wordt tussen "gelaagde" bewolking en "stapelwolken". Gelaagde bewolking wordt ook wel "stratiform" genoemd vanwege de vaak grote horizontale uitgestrektheid van de
wolk en gaan in de naamgeving vergezeld van de term "stratus". Voorbeelden hiervan zijn Cirrostratus, Altostratus, Nimbostratus en Stratus;
deze bewolkingstypen zijn in het algemeen achtereenvolgens zichtbaar tijdens de passage van een warmtefront. Stapelwolken daarentegen worden wel "cumuliforme" bewolking genoemd omdat dit type bewolking zich hoofdzakelijk in verticale richting uitstrekt; in de naamgeving is dit terug te vinden
in de term "cumulus" (ophoping).
Wolkennamen met cumulus erin zijn bijvoorbeeld: Cumulus, Cumulonimbus, Altocumulus
en
Cirrocumulus. |
|
|
Het wolkenklassificatiesysteem van Howard werd in Nederland geïntroduceerd door de meteoroloog en fysisch geograaf F.W.C. Krecke |
|
|
9.4 Cumuliforme
bewolking |
|
Cumulus (CU) |
Deze afzonderlijke wolken hebben
vaak scherpe en duidelijke randen en
ontwikkelen zich in verticale
richting. De bovenkant van deze
bewolking
ziet er soms uit als een
"bloemkool";
dit uiterlijk wordt
veroorzaakt snelheidsverschillen
tussen de stijgbewegingen in de
wolk.
Doordat cumuluswolken boven land in
de meeste gevallen overdag ontstaan
worden ze beschenen
door de zon en
zijn ze tegen een heldere
achtergrond vaak verblindend wit.
Daarentegen is de onderzijde
donkerder doordat het zonlicht in de
wolk verstrooid en geabsorbeerd
wordt
door
de aanwezige waterdruppels.
De
hoogte waarop deze wolk voorkomt (en
in de weerkunde gaat het dan over de
wolkenbasis), is tussen het
aardoppervlak en circa 2200 m.
Soms
heeft cumulus een wat meer gerafeld
uiterlijk, bijvoorbeeld doordat er
wat meer wind aanwezig is op de
hoogte waarop de bewolking
ontstaan
is. Kleinere cumuluswolken noemt men
ook wel 'mooiweerwolken', omdat ze
zich ontwikkkelen bij zonnig
en helder weer. Als ze zich verder
ontwikkelen of uitspreiden in
horizontale richting, is het met de
zon gedaan. Regen valt er echter pas
als de cumulus verder doorgroeit tot
een cumuloniombus. (meer beelden) |
|
Cumulus, Wimmenummer
duinen. |
|
|
|
Cumulus, Oude Schoorlse
Zeedijk |
|
|
|
Cumulus congestus, Egmond aan Zee |
|
Als een cumuluswolk door verregaande
onstabiliteit zich verder verticaal
ontwikkelt en daarbij het niveau
bereikt waarbij de temperatuur en de
vrieskernen de waterdruppels boven
in de wolk
doen overgaan in ijskristallen,
ontstaat de cumulonimbuswolk. Deze
heeft in de meeste gevallen aan de
basis een donker aanzien en bezit
aan de bovenzijnde een vezelachtige
of streperige structuur, vaak in de
vorm van een aambeeld.
Uit cumulonimbi valt neerslag;
valstrepen onder de wolk geven
daarvoor soms een aanwijzing. De
bovengenoemde uiterlijke
kenmerken zijn niet waar te nemen
als er een egaal (donker)grijs
wolkendek is waaruit buiige neerslag
valt. In dat geval wordt de
cumulonimbuswolk aan het zicht
onttrokken door aanwezige
altostratus- of
nimbostratusbewolking. De hoogte
waarop deze wolk voorkomt (en in de
weerkunde gaat het dan zoals gezegd
over de wolkenbasis) is tussen het
aardoppervlak en circa
2200m; de toppen daarentegen
bereiken altijd het niveau waarop
ijskristallen aanwezig zijn en
kunnen met name in de zomermaanden,
tot 20 km of meer reiken. Veel meer
over cumulonimbuswolken is te vinden
in het volgende hoofdstuk. (meer
beelden) |
|
Cumulonimbus, Wimmenummer duinen. |
|
|
|
Cumulonimbus, Egmond aan den Hoef. |
|
|
|
Cumulonimbus, Bergen aan Zee |
|
Deze bewolking is de meest
voorkomende in West-Europa en
bestaat uit één wolkenlaag waarin
vrijwel altijd donkere en lichtere
gedeelten afwisselend voorkomen.
Soms zijn de elementen
met elkaar
versmolten en vormen dan een
gesloten wolkenlaag. Hoewel deze
wolken
overwegend uit waterdruppels
bestaan, kan het voorkomen dat de
randen rafelig zijn. Neerslag zal
uit deze bewolking alleen kunnen
vallen als het een voldoende dikke
laag is, waarbij dan het uiterlijk
van de wolk donkergrijs zal zijn.
Stratocumulus bewolking kan ontstaan
als bijvoorbeeld een
mistlaag oplost
aan het aardoppervlak, eerst
overgaat in stratus (zie verderop),
waarna het lijkt alsof de
wolkenbasis verder stijgt. De
hierbij aanwezige turbulentie zorgt
dan voor enige mate van
onstabiliteit. Deze bewolking komt
ook vaak voor als aan het eind van
de dag de onstabiliteit afneemt en
daardoor
de wolkentoppen van de in
de loop van de dag ontstane
cumuluswolken inzakken en de
wolkenbasis dan wat uitspreidt.
(Meer beelden). |
|
Stratocumulus, Loir-et-Cher,
Frankrijk |
|
|
|
Stratocumulus, Kromme-Rijngebied, Bunnik. |
|
|
|
Stratocumulus achter Wimmenumer molen |
|
Bij deze wolken wisselen openingen
en wolkenelementen elkaar vaak op
regelmatige wijze af. De randen zijn
meestal gerafeld en de wolken
hebben enige verticale ontwikkeling.
Altocumuluswolken met bovenstaande
kenmerken worden ook vaak
"schapenwolken" genoemd.
Andere soorten van altocumulus zijn
de wolken die meer een lens- of
amandelvormig uiterlijk hebben. Is
in de wolkenlaag een rij van torens
of losse elementen in de vorm van
(fel witte) vlokken te
onderscheiden, dan is deze bewolking
als goede voorspeller van onweer te
gebruiken,
meestal binnen 24 uur. Altocumulusbewolking bestaat
doorgaans uit waterdruppels, behalve
in die gevallen waarin de
temperatuur zeer lage waarden
bereikt en de wolk daardoor ook
ijskristallen bevat. De
altocumuluswolk ontstaat als gevolg
van onstabiliteit en/of turbulentie
op een niveau tussen 2200 en 5500
m., bijvoorbeeld doordat er sterke
verschillen in windrichting en/of
snelheid aanwezig zijn tussen twee
aangrenzende niveaus. Een andere
ontstaansoorzaak kan zijn dat
bewolking van het geslacht
altostratus of nimbostratus overgaat
in altocumulusbewolking.
(Meer
beelden). |
|
Cirrocumulus, Tienhoven. |
|
|
|
Cirrocumulus, Leerdam. |
|
|
|
Cirrocumulus, Wimmenum. |
|
|
9.5 Stratiforme
bewolking |
|
Deze wolken komen hoofdzakelijk voor
nabij het aardoppervlak. Soms zelfs
bevindt de basis zich op het
aardoppervlak en is er mist. Doordat
deze bewolking dicht bij het
aardoppervlak
voorkomt, bestaat ze
meestal uit waterdruppeltjes. Alleen
als de temperatuur in de
wintermaanden ver
beneden het vriespunt ligt, bestaat
de wolk soms uit ijskristallen. Het
uiterlijk van de
wolk is een
gelaagde grijs wolkendek waarin
vrijwel geen structuur valt te
ontdekken. In het algemeen geldt:
hoe donkerder de wolk, des te groter
de kans op wat neerslag. Veel valt
er niet uit; het zal hoofdzakelijk
licht motregenen, of - in de winter
- motsneeuwen. Soms is de bewolking
zo dun dat de zon door deze wolk
heen te zien is;
neerslag
is dan uitgesloten.
Het
ontstaan
van mist is in hoofdstuk 7
al aan bod gekomen; stratus kan
ontstaan als de mist, als gevolg van
opwarming van het aardoppervlak,
optrekt. Stratus ontstaat ook als in
mistsituaties de wind aantrekt,
waardoor er menging van lucht
plaatsvindt.
Ook ontstaat stratus nabij het
aardoppervlak (tot ongeveer 300 m.
hoogte) als gevolg van het samenspel
van verdamping en condensatie
wanneer
uit een dikke wolkenlaag neerslag
valt door een minder vochtige
luchtlaag. (Meer
beelden) |
|
Stratus, Groenekan. |
|
|
|
Stratus, Markdal, Galder. |
|
|
|
Stratus, Camperduin. |
|
Deze bewolking bezit meestal het
uiterlijk van een doorzichtige,
witachtige, geheel egale
wolkensluier. Als gevolg van de
hoogte waarop deze bewolking
voorkomt, boven de 5 km,
bestaat zij
volledig uit ijskristallen. Vaak
zijn fraaie, kleurige
lichtverschijnselen zichtbaar
(halo's) waarvan de bekendste een
kring om de zon of maan is. Doordat
in sommige gevallen de cirrostratus
zo dun is, is deze kring vaak de
enige aanwijzing dat er
cirrostratusbewolking aanwezig is.
De cirrostratusbewolking ontstaat
doordat bij nadering van een
warmtefront de warme
lucht opglijdt
tegen een koudere luchtlaag en
daardoor afkoelt. Het vocht in de
lucht condenseert en bevriest.
Cirrostratus kan ook ontstaan als
het aambeeld van een cumulonimbus
zich over
de
hemel uitspreidt. (meer
beelden) |
|
Cirrostratus, kring om de zon,
Bergen aan Zee. |
|
|
|
Cirrostratus met kring om de zon,
Wimmenum. |
|
|
|
Cirrostratus met kring om de zon,
Kreta. |
|
Deze bewolking is kenmerkend voor
een naderend warmtefront; in
hoofdstuk 12 wordt uitgebreid
ingegaan op warmtefronten.
Altostratus bestaat hoofdzakelijk
uit (onderkoelde) waterdruppels
en/of sneeuwkristallen. Het is een
egaal gelaagd wolkendek met een
grijs uiterlijk. Vaak is er een
streperige structuur in te
herkennen. Als de bewolking begint
binnen te drijven, zijn sommige
gedeelten van de altostratus dun
genoeg om nog juist de positie van
de zon er vaag doorheen te kunnen
waarnemen. Later wordt de wolkenlaag
dikker en is deze
niet meer
zichtbaar.
In altostratusbewolking komen géén
haloverschijnselen voor. De
altostratusbewolking ontstaat bij
een naderend warmtefront waarbij de
cirrostratusbewolking dikker wordt
en de basis lager
komt te liggen. De
wolkenbasis van de altostratus daalt
dan van maximaal 5500 m. naar soms
slechts 2200 m. De altostratus is
dan ook een voorbode van
slechter
weer, doordat het, zoals aangegeven,
samenhangt met de nadering van het
warmtefront van een depressie. (meer
beelden) |
|
Altostratus, Oosterschelde. |
|
|
|
Altostratus Camperduin. |
|
|
|
Altostratus, De Bilt. |
|
Deze meestal donkergrijze bewolking
heeft géén of vage randen. Er valt
onafgebroken regen of sneeuw uit. De
wolkenlaag is zo dik dat de zon
niet
door het wolkendek heen zichtbaar
is.
De bewolking bestaat uit een
mengeling van (onderkoelde)
waterdruppels, regendruppels,
sneeuwkristallen
en sneeuwvlokken. Vaak zijn
gelijktijdig onder het wolkendek nog
wolkenflarden
(stratus) aanwezig die
snel van vorm veranderen. De hoogte
waarop deze bewolking voorkomt, is
afhankelijk van de hoeveelheid
neerslag die uit de bewolking valt.
Bij grote hoeveelheden kan
de
wolkenbasis zich rond de
200-500m..bevinden; als er weinig
regen uit valt zo rond de
1500-2000m. Deze bewolking vormt
zich vaak op het warmtefrontvlak
wanneer
het grondfront dicht in
de
buurt zit. Door de grote
neerslaghoeveelheid zal de
wolkenbasis geleidelijk aan gaan
zakken. Nimbostratus heeft een
lagere wolkenbasis dan altostratus
en is vele malen donkerder van tint.
(Meer
beelden). |
|
Nimbostratus, Wimmenummer duinen. |
|
|
|
Nimbostratus,De Bilt. |
|
|
|
Nimbostratus, Wimmenummer duinen. |
|
Cirrus (CI) |
Cirrusbewolking
komt in
verschillende
vormen voor,
onder andere
in de vorm
van
vliegtuigwolken.
Doordat deze
bewolking op
grote hoogte
voorkomt,
boven 5 km,
bestaat zij
volledig uit
ijskristallen.
Ze is
meestal
zichtbaar in
de vorm van
fijne witte
draden of
smalle
banden.
De
bewolking
wordt
gekenmerkt
door de
vezelachtige
structuur en
een
zijdeglans
uiterlijk.
Doordat er
op de hoogte
waarop deze
wolk
voorkomt,
vaak veel
wind staat
(soms tot
wel 75 m/s)
wordt de
bewolking
uitgespreid
over de
hemel. In de
nabijheid
van
frontvlakken
zal dit dan
zichtbaar
worden
doordat aan
de voorzijde
de wolk een
verdikking
krijgt (in
de vorm van
een
hockeystick).
Hiermee
wordt dan
een
weersverandering
aangekondigd.
Ook kan in
sommige
gevallen
cirrusbewolking
het bovenste
restant zijn
van een cumulonimbuswolk.
(Meer
beelden) |
|
Windveren (Cirrus). |
|
|
|
Sluierbewolking, Persijnpolder, Groenekan. |
|
|
|
Sluierbewolking (cirrus), Tortuguero, Costa Rica |
|
Het grote belang van deze
wolkenclassificatie is gelegen in
het feit dat als meteorologen het
over bijvoorbeeld altocumulus
hebben,
iedere meteoroloog zich daar een
zelfde voorstelling van kan maken. |
niveau |
wolkenbasis |
wolkenbasis |
geslacht
|
afkorting |
hoog |
5 - 13
km |
>
16.500 voet |
Cirrus |
CI |
|
|
>
16.500 voet |
Cirrocumulus |
CC |
|
|
>
16.500 voet |
Cirrostratus |
CS |
middelbaar |
2 - 7
km |
6500 -
16.500 voet |
Altocumulus |
AC |
|
|
6500 -
16.500 voet |
Altostratus |
AS |
laag |
0 - 2
km |
1000 -
6500 voet |
Stratocumulus |
SC |
|
|
0 -
1200 voet |
Stratus |
ST |
|
|
500 -
5000 voet |
Nimbostratus |
NS |
verticaal |
0,3 -
2 km |
1000 -
6500 voet |
Cumulus |
CU |
|
|
1000 -
6500 voet |
Cumulonimbus |
CB |
9.6 Bewolking op satellietbeelden |
Een ander beeld van bewolking krijgen we als we van bovenaf op de wolken kijken. Dit kan door gebruik te maken van meetgegevens van
satellieten; hieruit worden onder andere weerbeelden gemaakt. Men maakt daarbij onderscheid tussen zichtbaarlichtbeelden en infraroodbeelden. Zichtbaarlichtbeelden tonen zonlicht dat door bewolking of het aardoppervlak is weerkaatst; je kunt
de beelden direct vergelijken met wat je op een zwartwitfoto zou zien die is gemaakt met een gewone fotocamera. Wolken reflecteren veel zonlicht en zijn dus wit op
dit type satellietbeelden. Infraroodbeelden kun je vergelijken met wat je ziet als je met een nachtkijker van bovenaf naar de atmosfeer kijkt. In feite komt elke grijstint overeen met een andere temperatuur. Het beeld is zo gemaakt dat koude objecten (hoge wolken) wit zijn en warme objecten (het aardoppervlak) zwart. Hieronder twee voorbeelden van zowel een zichtbaarlichtbeeld als van een infraroodbeeld van hetzelfde tijdstip, waarop duidelijk een zone
met bewolking is waar te nemen. |
Op het zichtbaarlichtbeeld zijn
verschillende grijstinten zichtbaar,
welke afhankelijk zijn van de mate
van reflectie van het zonlicht. Wit
voor
bewolking die de zonnestraling
voor het grootste gedeelte
reflecteert, zwart voor de oceanen
welke het zonlicht in grote mate
juist absorberen en voor het
land
dat slechts een gedeelte van het
zonlicht reflecteert. Ook zijn op
deze beelden
de bergen van de Alpen
zichtbaar; dat komt doordat
de
besneeuwde toppen ook het zonlicht
voor een groot gedeelte reflecteren.
Kijkend naar het wit op het
satellietbeeld, de bewolking,
dan
kunnen
we verschillende structuren
waarnemen. Zo zien we een duidelijk
krul op de Atlantische Oceaan,
kenmerkend voor een lagedrukgebied.
Eromheen zien we de frontale
bewolking
die zich draaiend richting
de het centrum van het
lagedrukgebied beweegt. |
|
Hierin zien we ook afzonderlijke
cellen (in de meeste gevallen
cumuliforme bewolking) alsook een
gesloten wolkendek (meest
stratiforme
bewolking). De
langgerekte witte wolkenband
over West-Frankrijk en de Britse Eilanden
is een geheel uit stratiforme
bewolking bestaand
wolkendek.
Het is moeilijk om alleen op basis
van dit beeld aan te geven op welke
hoogte deze bewolking zich bevindt.
Hiervoor geeft een infraroodbeeld
wat meer informatie. Op dit beeld,
van hetzelfde tijdstip, zien we ook
de verschillen in grijstint, die een
gevolg zijn van verschillen
in
temperatuur.
Zo is het land vele malen warmer dan
de bewolking en daardoor donkerder
van tint dan de bewolking. Hoe
kouder de bewolking,
des te lichter
is zij van tint.
Een goed voorbeeld
hiervan is het wolkendek ten westen
van Noorwegen. |
|
Op het zichtbaarlichtbeeld zien we
goed reflecterende bewolking terwijl
de bewolking een grijze tint heeft
op het infraroodbeeld. Aan de hand
hiervan kunnen we zeggen dat de
bewolking
in vergelijking met het
aardoppervlak (zwart) en de hoge
bewolking (fel wit) zich redelijk
dicht bij het aardoppervlak bevindt.
Waarschijnlijk gaat het om stratus
of stratocumulus. Ook is zichtbaar
dat er in de eerder genoemde
langgerekte wolkenband contrast
aanwezig is, wat inhoudt dat er
gebieden aan te wijzen zijn waar de
temperatuur verschilt met die van de
directe omgeving.
Hieruit kan
de conclusie
getrokken
worden dat
de bewolking
zich in deze
wolkenband
op
verschillende
hoogten
bevindt. Als
de bewolking
ook nog
verticaal
ontwikkeld
is
(onstabiele
atmosfeer),
dan is het
mogelijk om
aan de hand
van dit
satellietbeeld
iets over de
neerslagintensiteit
te melden. |
|
|
Zichtbaar licht met van het zuidwesten uit opkomende bewolking. |
|
|
|
Infrarood licht met van het zuidwesten uit opkomende bewolking. |
|
|
In het voorgaande zagen we dat
bewolking zich voordoet in talrijke
verschijningsvormen. Uit het soort
bewolking is vaak af te leiden welke
processen er in de atmosfeer
plaatsvinden en onder
wat voor
weersomstandigheden de wolken zich
vormen. Wolken kunnen worden bekeken
vanaf het aardoppervlak én worden
vastgelegd op satellietbeelden. De
beelden helpen niet alleen om te
bepalen waar het zonnig is en waar
bewolkt.
Uit de patronen van de bewolking kan
namelijk worden afgeleid waar zich
fronten, lagedrukgebieden of andere
weersystemen ophouden en hoe die
zich ontwikkelen en verplaatsen. De
weersystemen worden uitgebreider
besproken in hoofdstuk 12. |
|
Bron:
Weerkunde -
Meteorologie voor
iedereen (Kees
Floor) |
|
|
|
|