|
Meteorologische encyclopedie - hoofdstuk A |
|
Aambeeld: |
Het aambeeld (of
incus) is een
bijkomende vorm van
het wolkengeslacht
Cumulonimbus.
Zeer sterk
uitgegroeide
cumuluswolk waardoor
de bovenkant in ijs
overgaat. Die
bovenkant is
zichtbaar
aan
onscherpe, draderige
vormen
of witte
vlakken die in
cirruswolken doen
denken. De cumulonimbus
komt zo
hoog (soms
hoger dan
15 kilometer) dat de
wolk met de
bovenkant tegen een
grenslaag stoot
waarboven de lucht
warmer wordt. Boven
die hoogte bolt de
wolk niet verder
omhoog, maar
spreiden lucht en
wolk zich uit in
horizontale
richting. Zo
ontstaat
een
aambeeld of paddestoelvormige
wolk. |
|
De cumulonimbus is
een echte buienwolk
en onweersbuien
worden altijd
veroorzaakt door
deze wolken.
Wanneer
de bui uitgeregend
is blijft dit
aambeeld vaak als
restant over in de
vorm van Cirrus spissatus
en
kan zelfs overgaan
in Cirrostratus.
Zie ook
Wolkenatlas Cumulonimbus |
|
Aanschietende zee: |
Men spreekt van een
aanschietende zee
bij een windkracht
van 6 Beaufort.
Het
schuim, dat zich
rond de brekende
golftoppen bevindt,
waait steeds meer
op.
De gemiddelde
windsnelheid is
maximaal 27 knopen
of zeemijl ofwel
50 km/uur
of 13,8 m/sec |
|
|
|
|
Cumulonimbus capillatus incus (foto: B. Mühr) |
|
De aardas is de as
waarom de aarde
dagelijks draait.
Omdat de aarde
steeds een andere
zijde naar de
zon keert ontstaan
dag en nacht. De aardas
loopt door het
zwaartepunt van de
aarde. Oppervlak gaat heten de geografische noordpool en de zuidpool. Iemand die precies op een van die polen zou staan draait tijdens een etmaal éénmaal
volledig om zijn of haar as. De magnetische noord- en zuidpool liggen ergens anders; zij hebben geen direct verband met de aardas. De aardas maakt een hoek van 23,44° met de normaal op het baanvlak van de aarde rond de zon,
de ecliptica; hierdoor varieert in de loop van het jaar de hoek waaronder de zonnestralen het aardoppervlak raken en ook de lengte van de dag ten opzichte van de nacht. Deze effecten samen betekenen jaarlijkse variatie in de hoeveelheid ontvangen zonnestraling en zo ontstaan de seizoenen. In de zomer wijst de aardas van het halfrond
van de waarnemer naar de zon en ontvangt dat halfrond meer zon, ook zijn de dagen langer dan de nachten. |
|
|
|
De aarde, die draait om zijn as, de rode lijn |
|
|
Aardbaan: |
Baan die de aarde om de zon beschrijft. Een omloop om de zon duurt 1 jaar. De gemiddelde afstand tot de zon, de astronomische eenheid (A.E.),
bedraagt 149,5985 miljoen km. De baan van de aarde rond de zon is geen cirkel, maar is ellips-vormig. De maximale, resp. minimale afstand bedraagt
152,1 en 147,1 miljoen km. De punten waarin de aarde zich dan bevindt, noemt men resp. aphelium en perihelium.
|
|
Aardbaan Bron: weer.nl |
|
|
Als
gevolg van deze
variërende afstand
tot de zon verandert
ook de baansnelheid
iets; gemiddeld
bedraagt zij 29,8 km
per seconde,
maximaal 30,3 km/s,
minimaal 29,2 km/s. |
|
In onze winter staat
de aarde dichter bij
de zon dan in
de zomer. Daarom
kent het noordelijk
halfrond niet zulke
koude winters en
niet zulke warme
zomers als het
zuidelijk halfrond.
De ligging en ellipticiteit van de
aardbaan
zijn,
gerekend over lange
perioden, aan kleine
veranderingen
onderhevig.
Dit
wordt o. a.
veroorzaakt door
storingen van
naburige planeten. |
|
Aarde om de
zon: |
Hoe draait de aarde om de zon en om haar as en hoe snel gaat dat? Behalve dat de aarde in ongeveer 365,26 dagen rond de zon draait draait de aarde in bijna 24 uur tijd om haar eigen as. De omtrek van de Aarde aan de evenaar
is ongeveer 40.000 km dus bedraagt de rotatiesnelheid aan de evenaar ongeveer 40.000 gedeeld door 24 = 1666,66 km/uur. Per minuut komt
dat neer op 27,8 km en per seconde dus op 460 meter dat dus een punt
op de evenaar aflegt. |
|
|
Op andere
breedtegraden ligt
die snelheid lager,
aangezien daar de
omtrek naar de polen
toe steeds kleiner
wordt en op de polen
zelf nul is.
Je voelt niet dat de
Aarde draait omdat
de Aarde steeds even
hard draait maar
vooral omdat het een
grote massa is die
die draaiing maakt.
De aarde draait
linksom haar eigen
as die overigens
schuin staat t.o.v.
het baanvlak die ze
rond de zon
beschrijft. Dat is
de ook de reden
waarom we seizoenen
hebben en dat we
(door het linksom
draaien) de zon in
het oosten zien
opkomen en in het
westen zien
ondergaan.
Alle planeten
draaien linksom,
behalve Venus.
De planeten draaien
ook linksom om de
zon. De afstand die
de aarde gemiddeld
per dag aflegt
bij
het draaien rond de zon bedraagt 2,57
miljoen km. |
|
Aardbeving: |
Aardbevingen zijn
een veel voorkomend
en eigenlijk heel
normaal
verschijnsel.
Meestal hoor je er
in het nieuws ook
weinig van omdat het
dan
vaak om kleine
aardbevingen gaat en
er dan meestal geen
schade ontstaat. De
aarde is eigenlijk
altijd een klein
beetje in beweging
en maakt
kleine
schokkende
bewegingen zonder
dat we daar iets van
kunnen merken.
Enkele malen per
jaar komen er
ernstige
aardschokken voor.
Vaak denken we dat alle soorten aardbevingen dezelfde oorzaak hebben, dit is echter
niet altijd het
geval.
Aardbevingen
kunnen op vier
manieren ontstaan: |
|
1: Door een inslag
van een meteoriet op
aarde. |
2: Door het
instorten van
ondergrondse
grotten binnen in de
aarde |
3: Door het
uitbarstingen van
vulkanen |
4: Door het
plotselinge
verschuiving van de
continentale platen |
. |
De meeste
aardbevingen in
gebieden zoals
Turkije, Griekenland
en Taiwan ontstaan
allemaal op de
laatste manier door
het verschuiven van
gesteentelagen.
Als er een
aardbeving
plaatsvindt gaat dit
gepaard met zeer
grote schade en vele
slachtoffers. In
Nederland wordt wel
eens
een lichte
aardschok
geregistreerd maar
dit zijn hele lichte
aardschokken waarbij
er misschien een
paar dakpannen of
een oude schoorsteen
van het dak valt en
er gebeuren hier
nooit ernstige
ongelukken en is er
weinig schade. |
|
Ontstaan van
aardbevingen |
|
Aardbreuk: |
Een scheur in het
gesteente waarlangs
twee
gesteentemassa’s ten
opzichte van elkaar
verschoven zijn. De
aard van de breuk
wordt bepaald
door
het driedimensionale
spanningsregiem ter
plekke. De drie
hoofdsoorten zijn:
afschuivingen, zijschuivingen en
overschuivingen. De
meeste aardbevingen
vinden langs een
breuk plaats. |
|
|
Opschuivende breuk bron: Wikipedia |
|
|
|
Afschuivende breuk Bron: Wikipedia |
|
|
|
Zijschuivende breuk Bron: Wikipedia |
|
|
Aarde: |
6400 km van ons af
ligt het centrum van
de aarde. Als je zo
diep zou kunnen
graven, zul je
verschillende lagen
tegenkomen: van de
dunne
aardkorst (ca.
30 km), via de
mantel (ca. 2900
km), door de
buitenkern naar de
binnenkern (het
centrum). De
temperatuur neemt
daarbij toe
tot een
hitte van ongeveer
4000 graden in het
centrum. De druk
wordt ook steeds
groter (wel 10.000
keer groter dan die
van de atmosfeer).
Het gesteente van de
buitenkern, dat uit
ijzer en nikkel
bestaat, is
vloeibaar, maar
wordt door de
toenemende druk weer
hard in de
binnenkern. |
|
Aardkorst: |
De buitenste laag
van de aarde, de
aardkorst, is
eigenlijk maar een
dun schilletje.
Op de continenten is
de laag ongeveer 30
tot 60 km dik en in
de oceanen slechts 5
km.
De korst bestaat uit
zeven grote en een
paar kleinere
platen. Deze platte
schollen van
gesteente liggen
tegen elkaar aan.
Hoewel je er niets
van merkt bewegen de
platen met
een snelheid van 2
tot 20 cm per jaar.
Als twee platen uit
elkaar drijven, komt
er magma (vloeibaar
gesteente uit de
diepere aardlagen)
naar boven,
dat een
nieuwe korst vormt.
Als platen tegen
elkaar aanschuiven,
schuift de ene onder
de andere en
ontstaat er een
trog.
Ze kunnen
ook langs
elkaar schuiven en
dan ontstaan er
breuken in de
aardkorst.
Als ze tegen elkaar
botsen, vormen zich
bergen. |
|
Aardkwadrant: |
Een kwart van de
aardbol, met als
snijpunten van de
assen de
nulmeridiaan en de
evenaar
aan onze
kant van de aarde en
de 180°-meridiaan en
de evenaar aan de
andere kant.
Het
aard kwadrant
wordt
onder meer gebruikt
bij de
plaatsbepaling van
een waarnemingsstation
op zee. |
|
Aardmagnetisme: |
Aardmagnetische
metingen worden
gedaan voor het
vaststellen van
de
afwijking van het
aardmagnetisch veld
en de variaties
daarin.
De
magnetische pool
wijkt af van de
geografische, we
noemen deze
afwijking de
magnetische
declinatie. |
|
Dit is van groot
belang voor de
koersbepaling van
schepen en
vliegtuigen aan de
hand van een kompas. Uit onderzoek blijkt dat
deze afwijkingen samenhangen met de geologische structuur en topografie van de diepe ondergrond. |
|
|
|
Doorsnede aarde.
Bron: Dorling-Kindersley Limited, London |
|
|
Variaties in het
magnetisch veld
kunnen onder meer
het gevolg zijn van
uitbarstingen op de
zon, waarbij geladen
deeltjes het heelal
worden in
geslingerd. De
registratie van
aardmagnetische
gegevens is in ons
land in 1849
begonnen en eind
jaren tachtig van de
twintigste eeuw
stopgezet.
Aardmagnetische
metingen worden
tegenwoordig nog
verricht door het
Koninklijk
Meteorologisch
Instituut (KMI) in
België. |
|
Aardoctant: |
Een achtste deel van
de aardbol. De
verdeling gaat op
het noordelijk en
zuidelijk halfrond
op gelijke wijze van
0° tot 90°
westerlengte en zo
verder rond de
globe. Het
aardoctant wordt
vooral in de
scheepvaart gebruikt
bij plaatsbepalingen
bij het doorgeven
van gecodeerde
weerrapporten. |
|
Aardrotatie: |
Draaiing van de
aarde om haar eigen
denkbeeldige aardas.
Per etmaal draait de
aarde eenmaal van
west naar oost om
haar as.
Door de
rotatie ontstaat de
afwisseling van dag
en nacht
en heeft in
feite iedere
meridiaan op de
aarde een andere
tijd.
Één omwenteling
duurt 23 uur, 56
min. en 4 sec. |
|
Ablatie: |
Het natuurkundige
proces (zoals
sublimatie, smelten,
verdamping) dat
sneeuw of ijs van
een gletsjer, een
sneeuwveld, ed.
verwijdert.
Tegenovergestelde
van alimentatie. Ook
de reductie van de
ijs- en sneeuwmassa
door afkalven wordt
hierin begrepen. De
mate waarin ablatie
optreedt, wordt
vooral bepaald door
de temperatuur van
de lucht. De
hoeveelheid sneeuw
of ijs
die door ablatie wordt
verwijderd. In deze
betekenis
het
tegenovergestelde
van accumulatie |
|
Absolute luchtdruk: |
De actuele luchtdruk
op een bepaalde tijd
op een bepaalde
plaats. |
|
Absolute nulpunt: |
Het absolute nulpunt
is de theoretisch
laagst mogelijke
temperatuur en
bedraagt -273,15°C
en is het beginpunt
van de
temperatuurschaal
van Kelvin. Bij deze
temperatuur komt
alle bewegingen van
moleculen tot
stilstand.
Wetenschappers zijn
er in geslaagd
temperaturen te
produceren
die nog slechts een
fractie boven dit
absolute koudste
punt liggen. Volgens
de klassieke
mechanica staan de
atomen bij het
absolute nulpunt
stil, maar volgens
de kwantummechanica
blijft er nog altijd
iets van een nulpuntsbeweging
over. |
|
Absolute
temperatuurschaal: |
De Engelse wis- en
natuurkundige
William Thomson Lord
Kelvin (1824-1907)
is de man van het
absolute nulpunt,
-273,15 graden. Bij
de laagst mogelijke
temperatuur zijn
alle moleculen tot
stilstand gekomen.
Kelvin ontwikkelde
een
temperatuurschaal
die eenvoudig is om
te rekenen
door 273 graden op
te tellen bij het
aantal graden
Celsius: 0 graden
Celsius komt overeen
met 273 graden
Kelvin. Het kookpunt
van zuiver
water bij een druk
van 1013.25 hPa komt
overeen met 373,16K
|
|
Absolute
vochtigheid: |
De absolute
luchtvochtigheid is
de hoeveelheid water
die in de lucht
aanwezig is,
uitgedrukt in gram
water per kilogram
lucht. Hoe warmer de
lucht, hoe meer
waterdamp hij kan
bevatten vooraleer
zijn
verzadigingslimiet
is bereikt.
Eenzelfde absolute
vochtigheidswaarde
zal dus overeenkomen
met verschillende
relatieve
vochtigheidsgraden,
afhankelijk van de
luchttemperatuur. De
relatie tussen
temperatuur,
absolute vochtigheid
en relatieve
vochtigheid wordt
weergegeven in het
diagram van Mollier
waaruit onder meer
het dauwpunt (=
verzadigingspunt)
kan afgelezen
worden. |
|
Absolute vorticiteit: |
De vorticiteit met
inbegrip van het
effect van de
draaiing van de
aarde. |
|
Abrasie:
|
Vorm van erosie door
water, waarbij
golfwerking merkbaar
is tot op de bodem
van een zee of een
meer. Bij
golfwerking maken de
waterdeeltjes
cirkelvormige
bewegingen. De
doorsnede van die
cirkels wordt naar
beneden toe steeds
kleiner en in het
geval van abrasie
afgeremd door de
bodem. Daardoor gaan
de deeltjes op de
bodem heen en weer
bewegen en als een
schaaf alle
onregelmatigheden
afvlakken. Wanneer
de
golfwerking
vermindert, bv.
doordat de storm
gaat liggen, vormen
de losse deeltjes
een nieuw,
horizontaal laagje,
dat het soms
onregelmatige
oppervlak eronder
geheel afdekt.
Hoewel de abrasie de
bodem erodeert,
wordt naderhand weer
(vrijwel) evenveel
materiaal afgezet. |
|
Absorptie: |
Het proces waarbij
invallende
stralingsenergie
wordt vastgehouden
door een materie.
Deze
stralingsenergie
wordt dan omgevormd
naar
moleculaire
energie. De
verhouding tussen de
stralingsintensiteit
die wordt
geabsorbeerd en de
totale invallende
straling heet de
absorptie-
verhouding
of absorptiviteit.
Een voorbeeld is de
zonnewarmte in het
aardoppervlak,
waardoor het
aardoppervlak wordt
verwarmd. |
|
Accres: |
In de wolkenfysica
de groei van een
neerslagdeeltje door
botsing tussen een
bevroren deeltje
(ijskristal of
sneeuwvlok) en een
onderkoelde
waterdruppel
waardoor het
neerslagdeeltje
bevriest. Accres is
hetzelfde als
coalescentie en een
vorm van
agglomeratie. |
|
Actief front: |
Front waarbij
heftige
weersverschijnselen
zijn waar te nemen:
zware neerslag, soms
ook onweer, en veel
wind.
Het
tegenovergestelde is
een
zwak front. Lees
meer over (Fronten) |
|
ACM's: (algemene
circulatiemodellen) |
Een algemeen
circulatiemodel
(ACM) (General
Circulation Model of
GCM in het Engels),
is een wiskundig
klimaatmodel dat de
algemene circulatie
in de aardatmosfeer
en de oceaan
beschrijft.
Het is gebaseerd op
de
Navier-Stokes-vergelijkingen
op een roterende bol
inclusief
thermodynamische
termen voor enkele
energiebronnen
(straling, latente
warmte). Deze
vergelijkingen zijn
de basis van
complexe
computerprogramma's
die gebruikt worden
om het globale
klimaat
te voorspellen,
samen met
vergelijkingen die
ijs en het
landoppervlak
beschrijven. Ook
worden algemene
circulatiemodellen
gebruikt bij het
voorspellen van het
weer, bij het
onderzoeken van
enkele aspecten in
het klimaat en het
maken van projecties
over
klimaatverandering.
Het zijn
computationeel zware
numerieke
programma's
gebaseerd op de
integratie van
enkele
vergelijkingen uit
de
vloeistofdynamica,
chemie
en soms biologie.
Wanneer een ACM
uitgebreid wordt met
zaken als
vegetatiedynamiek
wordt er meestal
gesproken van een
Earth System
Model (ESM).
Projecties van het
toekomstige klimaat
onder invloed van
toenemende
broeikasgassen
worden over het
algemeen gemaakt met
een ESM, maar
wetenschappers
kunnen vaak ook veel
leren door een
simpeler ACM te
gebruiken. |
|
Adiabaat: |
In de thermodynamica
is een adiabaat een
lijn die het verband
tussen twee
grootheden
weergeeft, meestal
druk en volume. In
een adiabatisch
proces, dus zonder
dat warmte met de
omgeving wordt
uitgewisseld. |
|
Adiabatisch
proces: |
De processen die
lucht in de
atmosfeer ondergaat,
zijn te
onderscheiden in
isobare processen en
adiabatische
processen. Bij een
isobaar proces
blijft de luchtdruk
in een
luchthoeveelheid
ongeveer gelijk.
Horizontale
luchtbewegingen (advectie)
zijn bij benadering
isobaar waar
warmte-uitwisseling
met de omgeving
plaats kan vinden.
Bij adiabatische
processen kunnen
onder meer druk en
temperatuur wel
veranderen, maar is
er vrijwel geen
warmte-uitwisseling
met de
omgeving. Verticale
luchtbewegingen
(convectie en
subsidentie)
verlopen adiabatisch.
Een stijgende
luchtbel koelt dus
niet af omdat de
omgevende lucht
kouder wordt, maar
omdat de luchtdruk
afneemt, waardoor de
bel uitzet. Dit kost
arbeid, die door de
luchtbel geleverd
moet worden.
Hierdoor daalt de
temperatuur van de
opstijgende
luchtbel, en stijgt
deze als de luchtbel
daalt. |
|
ADS dagen: |
De klimatologische
grenzen veranderen
met de tijd van het
jaar. In april
voldoet een dag dus
bij een lagere
temperatuur aan het
criterium
warm dan
bijvoorbeeld in
augustus. Als norm
wordt een marge
aangehouden rond het
gemiddelde. Voor
internationaal
gebruik worden
mooi-weerdagen
aangeduid als
ADS-dagen. De
A
staat voor een
temperatuur "Above
normal", de
D voor
"Dry" en de
S voor
"Sunny". |
|
Advectie:
|
De horizontale
verplaatsing van een
eigenschap
(bijvoorbeeld
warmte, vochtigheid)
in de atmosfeer door
de beweging van
lucht (wind). |
|
Advectief onweer: |
Onweer dat op een
andere plaats is
ontstaan en door de
heersende hoogtewind
wordt aangevoerd.
|
|
Advectieve
luchtlaag: |
Een stabiele
luchtlaag waarin de
verandering in
temperatuur, vocht
en dergelijke op een
bepaald punt het
gevolg zijn van
advectie en niet
door turbulentie en
convectie worden
veroorzaakt. |
|
Advectieve rijp:
(Vorm van rijp)
|
Een ijsafzetsel, in
het algemeen
kristallijn van
vorm, dat zich vormt
op voorwerpen
waarvan het
oppervlak voldoende
koud is om de
rechtstreekse
sublimatie te
veroorzaken van
waterdamp uit de
lucht die met dit
oppervlak in
aanraking wordt
gebracht, in dit
geval door advectie. |
|
Advectieve mist: |
Mist die ontstaat
door warme, vochtige
lucht over een koud
oppervlak te
bewegen, waarbij de
lucht afkoelt tot op
of beneden het
dauwpunt.
Bijv.
warme lucht over nog
koud zeewater. Lees
meer over mist |
|
Aërodrome warning: |
Weersverwachting
voor het terrein van
een luchthaven bij
verwacht gevaarlijk
weer. Deze
verwachtingen zijn
van belang voor
geparkeerde
vliegtuigen, maar
ook voor het verkeer
op de grond. De
verwachtingen worden
verspreid in klare
taal en kunnen
elementen bevatten
als hevige
windstoten,
sneeuwval,
ijsafzetting of
opvriezen van natte
baangedeelten. |
|
Aërologie: |
Aerologie is het
deel van de
meteorologie dat
zich bezighoudt met
de verschijnselen in
de bovenlucht, het
bovenste deel van de
troposfeer
en de stratosfeer.
Met 'bovenlucht'
wordt gewoonlijk dat
deel van de
atmosfeer bedoeld
dat zich boven het
850 hPa-vlak
bevindt.
Waarnemingen van de
bovenlucht,
aerologische
waarnemingen, zijn
van groot belang om
een driedimensionaal
beeld te verkrijgen
van de
atmosfeer en zijn
een aanvulling van
de waarnemingen op
de grond, de
synoptische
waarnemingen. De
omstandigheden in de
bovenlucht
zijn van grote
invloed op het weer
aan het
aardoppervlak |
|
Aërologisch diagram: |
Thermodynamisch
diagram waarop de
verschillende
natuurkundige
processen in de
atmosfeer worden
voorgesteld. Met
behulp van een
aërologisch diagram
moeten onder meer
stabiliteitsberekeningen
voldoende eenvoudig
kunnen worden
uitgevoerd. Daarom
moet het diagram
aan
enkele eisen
voldoen. Zo dienen
op de horizontale en
verticale assen van
het diagram direct
meetbare grootheden
te staan. Bovendien
moet het diagram bij
voorkeur energetisch
zijn. Dat wil
zeggen, dat een
bepaald oppervlak op
het diagram met een
bepaalde hoeveelheid
energie overeenkomt.
In onze omgeving is
het meest gebruikte
diagram het T s,pdiagram.
In enkele
Engelstalige landen
is het zogeheten
tephigram nog in
gebruik. |
|
Aërologische kaart: |
Een weerkaart waarop
gegevens afkomstig
van aërologische
waarnemingen in een
groot gebied worden
geplot. Voorbeelden
van aërologische
kaarten zijn de
diktekaart en de
hoogtekaart. |
|
Aërologisch station: |
Een
waarnemingsstation
waar naast de
normale waarnemingen
aan het
aardoppervlak tevens
aërologische
waarnemingen worden
verricht. |
|
Aërologische
waarneming: (bovenluchtwaarneming) |
Een waarneming van
weerselementen met
behulp van
weerballonnen met
radiosondes. In
Nederland wordt
slechts op één
plaats een
radiosonde opgelaten
en wel in De Bilt.
Aërologische
waarnemingen worden
twee tot vier maal
per dag verricht en
wel op de zogenoemde
main hours.
In De Bilt wordt de
weerballon vier maal
per etmaal
opgelaten.
Tegenover
de aërologische
waarneming staat de
oppervlaktewaarneming.
Lees meer over
bovenluchtwaarneming |
|
Aërosolen: |
De mens brengt niet
alleen
broeikasgassen maar
ook andere stoffen
in de atmosfeer,
bestaande uit
zwevende druppeltjes
en stofjes.
Dit
worden aërosolen
genoemd. Net als
vulkanisch stof
kaatsen ze het
zonlicht terug.
Daardoor hebben ze
een koelende
werking.
Op deze wijze
maskeren ze de
gevolgen van het
versterkte
broeikaseffect. Aërosolen hebben
daarnaast een effect
op de wolkvorming.
Hoe dat precies
werkt, is voor de
wetenschappers nog
niet helemaal
duidelijk. |
|
Er zijn vijf categorieën verschillende typen aërosolen namelijk:
stof, Roet, sulfaat,
zeezout en organisch
aerosol. |
|
Het is belangrijk om
aërosolen te meten
om twee redenen: Ten
eerste veroorzaken
aërosolen smog (smoke
and fog), dat tot
ademhalingsproblemen
kan leiden (zie
foto). Dit probleem
doet zich voor in
grote steden waar
veel fossiele
brandstoffen worden
gebruikt en dus veel aërosolen zijn. Ten
tweede spelen
aërosolen een rol
bij het
broeikaseffect.
De aanwezigheid van
aërosolen heeft,
afhankelijk van
het
type aërosol, drie
effecten op de
warmtehuishouding
van de aarde: |
|
- net als
broeikasgassen
kunnen ze infrarode
straling absorberen
die de aarde
uitzendt. |
- Ze kunnen werken
als kleine
spiegeltjes voor
zonlicht en
weerkaatsen daarmee
een deel van het
zonlicht terug de
ruimte in. |
- Ze kunnen werken
als
condensatiekernen
voor wolken, wat
resulteert in meer
wolken ze verhogen
de reflectieviteit
van wolken voor zonlicht, zodat er meer zonlicht wordt weerkaatst de ruimte in. |
|
|
|
Smog boven Mexicostad |
|
|
Door de relatief
korte levensduur in
de atmosfeer is de
hoeveelheid
aërosolen in de
atmosfeer zeer
variabel. De
hoeveelheid kan na
een brand
heel groot
zijn, en na een
regenbui heel
klein
(dat heet uitregenen
van aërosolen), en
als het hard waait
kan een wolk
aërosolen snel
voorbij
waaien.
Een manier om aërosolen te meten
is het meten van het
zonlicht dat door de
aërosolen wordt
verstrooid en
geasorbeerd.
De maat
waarin de
hoeveelheid aërosolen wordt
uitgedrukt is de
aërosol optische
dikte (AOD). Als de
atmosfeer aërosol
optisch dik is
betekent dat dat
er
veel aërosolen in de
atmosfeer zitten en
dat er dus veel
licht wordt
verstrooid en
geasorbeerd door de
aërosolen. |
|
Af en toe regen of
sneeuw: |
Termen die kunnen
voorkomen in een
weersverwachting.
Het weerbeeld lijkt
veel op een buiig
weertype, met dit
verschil dat een bui
perse uit
convectieve
bewolking valt. Bij
af en toe
regen (of
sneeuw) hoort een
meer gelaagde
bewolking. De regen
(of sneeuw) valt
niet onophoudelijk.
Is dat wel het
geval, dan wordt
gesproken van
perioden met regen
(of sneeuw) of
eenvoudig regen (of
sneeuw). |
|
Af en toe zon: |
Term die in een
weersverwachting kan
voorkomen. Deze term
vertegenwoordigt een
zonneschijnpercentage
van 10 tot 40%. Het
bijbehorende
weerbeeld is
bewolking, waar
tussendoor af en toe
de zon doorbreekt.
Er zijn dus geen
echte perioden dat
de zon uitbundig
schijnt.
Lees meer
over weertermen |
|
Aflandige wind: |
Aflandige wind
bestaat uit een
heleboel aspecten,
dus we hebben het
proces opgesplitst
in 3 stappen. |
|
1. Op een frisse dag
blijft het land
koud, de zee heeft
nog warmte van de
zomer, grote
hoeveelheden water
veranderen niet snel
van temperatuur.
De stijgende
lucht op zee wordt
vervangen door koude
lucht van het land.
Logischerwijs zijn
deze aflandige
winden het sterkst
aan de kust,
en verzwakken ze naarmate je verder in het binnenland komt. |
2. Koude lucht
blijft laag hangen,
dus krimpt de
luchtkolom. Dit geld
niet voor de zee.
Dit verschil in
luchtdruk zorgt voor
een lagedrukgebied
boven land (lucht blijft dicht bij de aarde), en een hogedrukgebied
bij de zee. Lucht
gaat dus op hogere
niveaus naar het
land toe. |
3. Dit blijft niet
lang zo. De koude
lucht op lage hoogte
gaat naar het water
en blijft dicht bij
de grond. Boven in
de lucht gaat de
luchtstroom
precies andersom. Dus gaat de warme lucht van zee hoog boven
water naar het land,
waar het afkoelt.
Laag boven zee
verwarmt de
aangekomen koude lucht, die weer stijgt. Dit gaat dan weer
naar het land toe.
En zo is de cirkel rond, deze gaat net
zolang door totdat
het verschil in druk weg is. Wind die over land naar zee waait in
tegenstelling tot
aanlandige zeewind. |
|
A-klimaat: |
Een tropisch klimaat
is een klimaat dat
voorkomt in de
tropen. Volgens de
klimaatclassificatie
van Köppen is het een niet-droog klimaat waarbij
in de koudste maand van het jaar de gemiddelde temperatuur niet lager is dan
18°C. Köppen karakteriseert het zijnde een hoofdklimaat als
het A-klimaat.
Het wordt gekenmerkt doordat elke maand een gemiddelde temperatuur van meer dan 18 °C heeft en de jaarlijkse regenval
hoger is dan de verdamping van ongeveer 2500 mm per jaar bij de evenaar tot 800 mm in de savannes. Onder deze omstandigheden komen regenwouden
meestal voor.
Lees meer
over A-klimaten |
Af-klimaat: |
Tropisch regenwoudklimaat; de droogste maand van het jaar heeft een gemiddeld maandneerslag van ten minste 60 mm en de
neerslag valt
ongeveer verspreid
over het hele jaar. |
|
Am-klimaat |
Moessonklimaat; de
droogste maand van
het jaar heeft een
gemiddelde
maandneerslag van
minder dan 60 mm en het droge seizoen
springt er ten
opzichte van het
natte moessonseizoen sterk uit. |
|
Aw/As-klimaat |
Tropisch
savanneklimaat; er
is ten minste één
maand in het jaar
die een gemiddelde
maandneerslag
heeft van minder dan
60 mm en het droge
seizoen springt er
ten opzichte van
het natte seizoen
sterk uit |
|
|
|
Roze gebieden hebben een A klimaat |
|
|
Alaska-stroming: |
Noordelijke
afsplitsing van de
Aleoeten-stroming.
Deze oceaanstr0ming
circuleert tegen de
wijzers van de klok
in in de Golf van
Alaska.
Een deel van het
water trekt
vervolgens tussen de
eilanden van de Aleoeten door in de
Beringzee, en duikt
daaruit weer op als
de Oyashio-
stroming.
Het overige deel
voegt zich weer bij
de Aleoetenstroming.
Het water dringt de
Golf van Alaska
binnen langs de
Noord-Amerikaanse
westkust.
Omdat deze stroming
vanuit het zuiden
komt, heeft zij het
karakter van een
warme stroming.
Daardoor oefent zij
een invloed uit
op
de klimatologische
omstandigheden die
vergelijkbaar is,
zij het op een wat
kleinere schaal, met
de invloed van de
Golfstroom op de
klimaten
van het
noordwesten van
Europa. |
|
Albedo: |
De verhouding tussen
de gereflecteerde en
de invallende
straling van een
object. Een perfect
zwart object (m.a.w.
geen reflectie)
heeft een
albedo
van nul. Het albedo
wordt meestal
uitgedrukt in
procent (%). Het
albedo van de aarde
is 0,39%. |
|
Aleoeten-stroming: |
Zeestroming in de
Grote Oceaan. De
stroming beweegt
zich in oostelijke
richting, ruwweg
tussen 40 en 50° NB.
Het is een
noordelijke
aftakking
van de Koero
Sjio-stroming. Bij
nadering van de
Noord-Amerikaanse
kust splitst de
stroming zich in de
noordwaarts verder
stromende
Alaska-stroming en
de naar het zuiden
stromende
Californië-stroming. |
|
Alfa-tijd: |
Andere naam voor de
plaatselijke tijd.
Deze aanduiding komt
uit het
internationaal
spelalfabet. |
|
Alimentatie: |
Natuurkundig proces,
waardoor de massa
van een gletsjer of
een sneeuwveld
toeneemt.
Tegenovergestelde
van ablatie. De
belangrijkste factor
is aanzetting van
sneeuw, maar ook
andere vormen van
neerslag, alsmede
sublimatie en het
opnieuw bevriezen
van smeltwater,
dragen bij. |
|
Almanak: |
De almanak geniet in
ons land vooral
bekendheid door de
Enkhuizer Almanak
die al sinds 1595
verschijnt.
Het is een boek of
tabel met een
kalender van dagen,
weken en maanden en
allerlei gegevens
zoals de standen van
zon en
maan, de
feest- en
gedenkdagen,
marktdagen,
tijden
van eb en vloed en
soms ook
weersvoorspellingen.
|
|
Deze voorspellingen
zijn gebaseerd op de
theorie van de
zogenaamde
omkeerdagen, begin
vorige eeuw bedacht
door weeramateur
Chr. A.C. Nell
uit
Voorschoten. Het
woord is van
oorsprong Egyptisch
en het oudste
bekende exemplaar
van de almanak is
dan ook van
Egyptische afkomst
en stamt uit de 13e
eeuw voor Christus.
In Nederland
verschenen vanaf de
16e eeuw almanakken
en verschillende
steden
of gebieden hebben
nog altijd hun eigen
almanak. Daarnaast
wordt het woord ook
gebruikt voor
allerlei publicaties
zoals de
staatsalmanak, de
nautische almanak,
de studentenalmanak
en noem maar op. |
|
|
|
|
|
Alpen: Terra-satelliet (bron: NASA) |
|
|
Deze gebergteketen
in Midden-Europa is
van groot belang
voor de verdeling
van weertypes in het
klimaat van Europa.
Het hooggebergte
vormt vaak een
barrière voor koude
lucht vanaf het
noorden
of voor
warme lucht vanuit
het zuiden waardoor
actieve storingen
kunnen ontstaan met
hevige buien.
De
winden zijn in de
Alpen in het
algemeen zwak.
Plaatselijk kan
echter
de lucht met grote
snelheid
over de
passen en door
gunstig gelegen
dalen stromen.
Een bekend voorbeeld
is de Tauernwind,
een koude
noordelijke wind ten
noorden van Lienz. |
|
Een opvallend
windverschijnsel is
de föhn, die als
warme valwind grote
snelheden kan
vertonen en in
het
algemeen een sterk
buiig
karakter
heeft. Er is een
noordelijke wind de
"Noordföhn" die in
het
zuidelijke deel
van de Alpendalen
voorkomt en een "zuidföhn"
die in
het noordelijk deel
van de
Alpendalen
waait. De Noordföhn
komt 70 dagen per
jaar voor en
de zuidföhn 30 tot
50 dagen.
Föhn komt
het meest in het
voorjaar voor.
Tijdens
föhnsituaties
ontwikkelen zich aan
de lijzijde
van de
bergruggen vaak de
zogenaamde lenticulariswolken,
die gewoonlijk
neerslag binnen 24
uur aankondigen. |
|
|
Alpengloed: |
Naam voor de felle
roodkleuring van
gletsjers en
sneeuwvelden. Het
verschijnsel
ontstaat doordat het
reeds rode licht van
de laagstaande zon
wordt teruggekaatst
door de sneeuwen
hierbij nog verder
wordt verstrooid en
zo in intensiteit
toeneemt. Dezelfde
felrode gloed is
overigens
ook te
zien als bewolking
wordt verlicht door
de laatste stralen
van de ondergaande
zon. |
|
Altimeter: |
Een andere naam voor
hoogtemeter. De
werking ervan berust
op het principe van
afnemende luchtdruk
met hoogte. Een
altimeter is in
feite niks
meer dan een
barometer waarvan de
schaalverdeling in
meter is
weergegeven. Hoe
hoger, hoe lager de
luchtdruk is.
Lees meer
over hoogtemeters |
|
Altocumulus: |
Behoort tot de
familie van de
middelbare
bewolking. Ze kunnen
worden verdeeld in 4
soorten:
Stratiformis,
Lenticularis,
Castellanus, Floccus. |
Witte of grijze
wolkenband of
wolkenlaag, in het
algemeen met
schaduwing,
bestaande uit
stroken,
min of meer
afgeplatte ballen,
rollen enz.,
die soms voor een
deel een vezelachtig
uiterlijk hebben of
geen
structuur
vertonen en die al
of niet gescheiden
zijn; de meeste
regelmatig
gerangschikte kleine
elementen hebben
gewoonlijk een
schijnbare afmeting
tussen één en vijf
graden. |
|
Middelhoge
bewolking (hoogte
4-7 km) in
de vorm van vlokken.
Komt dikwijls in
banken of straten
voor. In de bergen
is dikwijls het type
lenticularis te
zien. Voorbode van
onweer is dikwijls altocumulus
castellanus in de
vorm van torentjes
of kantelen.
Zie ook Wolkenatlas Altocumulus |
|
|
Altocumulus castelanus (foto: B. Mühr) |
|
|
|
Altostratus translucidus (foto: B. Mühr) |
|
|
Altostratus: |
Behoort tot de
familie van de
middelbare
bewolking.
Ze kunnen worden
verdeeld in 4
soorten:
Translucidus, Opacus,
Duplicatus,
Undulatus, Radiatus. |
|
Wolkenveld of
wolkenlaag met een
grauwe of
blauwachtige tint en
een streperig,
veelachtig of effen
uiterlijk,
geheel of
gedeeltelijk de
hemel bedekkend,
waarvan sommige
gedeelten dun genoeg
zijn om de zon er
vaag, als een
matglas, door te
kunnen zien. In Altostratus komen
geen
haloverschijnselen
voor. |
|
Middelhoge bewolking
(hoogte 4-7 km),
meestal de
aankondiging van een
warmtefront.
Doorheen altostratusbewolking
is nog een
verwaterde
zon te
zien. Wanneer de zon
helemaal niet meer
te bespeuren valt
gaat altostratus
over in nimbostratus
en valt er continue
neerslag
(in
tegenstelling tot
buiige neerslag in
een koufront).
Zie
ook Wolkenatlas
Altostratus |
|
Anafront: |
Het meest
voorkomende type
front. Het anafront
is doorgaans actief
met de
karakteristieke
eigenschappen van
een warmtefront of
koufront.
Het Griekse woord 'ana'
staat voor
'opwaarts'. De warme
lucht wordt in alle
gevallen opgetild.
Het
tegenovergestelde is
het katafront. |
|
Analogenmethode: |
Statistische
verwachtingsmethode
ten behoeve van het
opstellen van
weersverwachtingen.
Met behulp van
computers wordt het
meest
waarschijnlijke
weerbeeld berekend
aan de hand van
vergelijking met een
groot aantal eerdere
overeenkomende
weersituaties. |
|
Anemograaf: |
Een Anemograaf is
een
zelfregistrerende
windmeter die de
windkracht en
-richting grafisch
op een kaart
tekent. |
|
Anemometer: |
Een anemometer of
windmeter is een
meetinstrument dat
de windsnelheid kan
meten. Dit
instrument werd in
1846 geïntroduceerd
door de
Ierse
astronoom Thomas Romney Robinson
(1792-1882). Meest
bekend is de
cup-anemometer. Deze
bestaat uit drie
(soms vier) half
open bolletjes die
elk 120° uit elkaar
zijn opgesteld.
|
|
|
Anemometer |
|
|
Doordat de kracht
uitgeoefend aan de
holle zijde groter
is dan deze aan de
bolle zijden gaat
het systeem beginnen
draaien. Naarmate de
windsnelheid
groter
wordt, neemt de
snelheid ervan toe.
|
|
Kenmerken voor een
goede cup-anemometer
zijn een lage
startwaarde voor de
windsnelheid en een
goede
lineariteit.
De beweging van de
draaiende bollen
wordt via de as
omgezet naar een
elektrisch signaal.
De grootte
van dit
signaal is een maat
voor de
windsnelheid. |
|
Tegenwoordig worden
ook steeds meer
ultrasoon
anemometers
gebruikt. De werking
van dit laatste type
berust
op het feit
dat de
voortplantingssnelheid
van het geluid
schijnbaar verandert
met de windsnelheid.
Met dit ultrasoonprincipe is
meteen ook de
windrichting af te
leiden. Lees meer over anemometers |
|
Anemoscoop:
(windwijzer) |
Instrument voor het
aanduiden van de
windrichting. De
bekendste en
eenvoudigste is de
windvaan (windhaan).
In de meteorologie
gebruikt men
instrumenten waarmee
de windrichting op
een schaal kan
worden afgelezen of
continu op een
voortbewegende
papierstrook wordt
geregistreerd. |
|
|
Aneroïde barometer: |
Barometer die werkt op het principe van in serie geschakelde aneroïde (luchtledige)
doosjes of capsules (de zgn. doosjes van Vidi). Deze doosjes zijn meestal vervaardigd uit fosfor-brons of beryllium-koper. Bij stijgende luchtdruk wordt het doosje meer ingedrukt,
bij lage luchtdruk minder. Via een hefboomsysteem worden deze veranderingen overgebracht naar een naald die over een schaalverdeling beweegt.
Lees meer over barometers |
|
Aneroïde barometer volgens
Fuess: |
Een aneroïde barometer met analoge aflezing,
waarvan het meetelement bestaat uit
een
aantal gekoppelde, boven op elkaar
bevestigde, luchtledige platte dozen (doos
van
Vidi) van berylliumkoper. De verandering
van de luchtdruk wordt, door middel van een
hefboomstelsel vergroot, door een wijzer
aangegeven. De schaal loopt van 920 tot 1080
hectoPascal en is onderverdeeld in eenheden
van 1 hectoPascal, een eenheid die voor wat
betreft de getalswaarde overeenkomt met de
ouderwetse millibar (mbar). |
|
Aneroïde barometer volgens
Negretti en Zambra: |
Precisie aneroïde barometer met digitale
aanwijzing. Het instrument bestaat uit een
pakket van dozen van Vidi. Het verschil met
de aneroïde barometer volgens Fuess is dat
de vervormingen
van de dozen van Vidi in dit geval niet door
middel van een complex
overbrengingsmechanisme vergroot op een
schaal worden weergegeven.
Met behulp van
een stift wordt direct de indrukking van de Vidi-dozen via een stift en een hefboom
overgebracht op een
schaalverdeling. Deze barometer reageert
daardoor soepel en is bovendien minder
gevoelig voor onnauwkeurigheden door
verlopen van het instrument. |
|
|
|
Aneroïde barometer |
|
|
Luchtstroming rond hoge- en lagedrukgebiede |
|
|
Anticyclonaal: |
Het stromingsproces bij hogedrukgebieden op
het noordelijk halfrond: cirkelvorming met
de wijzers van de klok mee. |
|
Anticyclonaal zadelgebied: |
Bij de anticyclonale zadel is de kromming van de anticyclonale isobaren groter dan die
van de cyclonaal gekromde. Dit zadel heeft eigenschappen die vergelijkbaar zijn met
een rug van hoge luchtdruk. De invloed van de aanliggende hogedrukgebieden domineert
bij dit type, waardoor de invloed van een eventueel front hier gering is. Het weer is erg
rustig en wordt vooral bepaald door de luchtmassa-eigenschappen. In warme massa komt
er vooral in de winter en tijdens zomernachten veel mist en stratus voor, terwijl het overdag in de zomer meestal zonnig is. In koude massa komen overdag vooral stapelwolken voor. |
|
Anticyclonale kromming: |
Afbuiging van de isobaren naar rechts,
gezien in de richting van de wind (op het
noordelijk halfrond). Een rug van hoge
luchtdruk is een voorbeeld van een
isobarenpatroon met anticyclonale kromming.
De bijbehorende verticale luchtbewegingen
komen overeen met
de anticyclonale
luchtbeweging. |
|
|
Antipassaat: |
Windsysteem in de bovenlucht, dat samenhangt
met de passaatwinden. Vanuit de subtropische
hogedrukgordels tussen ongeveer 25 en 30° NB
en ZB stroomt langs het aardoppervlak
de
lucht naar de intertropische
convergentiezone. Daar stijgt, mede onder
invloed van de grotere
zonnewarmte aldaar, de lucht op. Vervolgens
stroomt op grote hoogte de lucht weer in de
richting van de polen: de antipassaat.
In de
subtropische hogedrukgordels daalt de lucht
dan weer, zodat een circulatie ontstaat. Ten
gevolge van de aardrotatie buigt de
poolwaarts gerichte hoogtestroming op het
noordelijk halfrond af naar rechts, dus
oostwaarts, en in het zuiden naar links,
eveneens oostwaarts.
De antipassaat is daardoor ook
ongeveer
tegengesteld gericht aan de
overeenkomende passaatwinden. |
|
Aphelium: |
Het aphelium (uitgesproken:
ap-helium) is het punt van de
ellipsvormige baan van de aarde,
planeet, planteoïde of komeet dat
het verst van de zon is verwijderd.
In de zomer, op 4 juli, is de
afstand van de aarde tot de zon het
grootst. In het perihelium staat de
aarde het dichtst bij de zon.
(152
miljoen km). |
|
Het overeenkomstige punt voor een baan om de aarde wordt apogeum genoemd. Het algemene woord dat niet van het centrale hemellichaam afhangt is apoapsis of apofocus. |
|
Apogeum: |
Het apogeum is het punt in een baan rond de Aarde dat het verst van het zwaartepunt van de Aarde
ligt. Op deze plaats beweegt een object (komeet, planetoïde, satelliet) in die baan zich het traagst.
Het tegengestelde punt heet perigeum. |
|
|
|
|
Acrtische lucht: |
Maritiem arctische lucht (mAl) heeft zijn
oorsprong boven de Noordelijke IJszee Met
uitzondering van de zomer, kan deze
luchtsoort onze
omgeving het hele jaar
bereiken. mAl volgt een lange weg over zee
en stroomt onze omgeving binnen
langs de Noorse kust. De lucht is
tot
op grote hoogte relatief koud en
krijgt op haar weg naar het zuiden
sterk de eigenschappen van koude
massa.
Het binnenvallen van mAl gaat
vaak, vooral in het voorjaar,
gepaard met harde tot stormachtige
noordwestenwinden en een grote
daling van de temperatuur. |
|
De typische
voorjaarsbuien zijn meestal kenmerkend voor
de aanwezigheid van mAl. Behalve in buien is
het zicht zeer goed en de hemel
diepblauw
van kleur. Continentaal arctische lucht (cAl)
komt uit het noorden van Scandinavië.
Evenals mAl, komt cAl in de zomermaanden in
onze omgeving niet voor. In cAl kan de
temperatuur gedurende de lange winternachten
tot zeer lage waarden dalen. Door de lage
vochtigheid
komt er in deze luchtsoort in
het algemeen niet veel bewolking voor. Soms
kan er echter door de voortdurende afkoeling stratus-bewolking
ontstaan. cAl is altijd
koude massa. Het zicht is zeer goed. |
|
Arctische zeerook: (soort advectieve mist) |
Soort van mist die vooral voorkomt ten
oosten van Labrador en Newfoundland, dáár
waar de koude lucht die tussen Groenland en
Canada
wordt aangevoerd over de koude Labrador-stroming, in aanraking komt met het
warme water van een van de uitlopers van de
zgn. warme Golfstroom.
De arctische zeerook komt dikwijls voor bij
flinke windsnelheden en kan gevaarlijk zijn
voor met
name de kleine scheepvaart. |
|
Aride klimaten: |
Een droog klimaat of
aride klimaat is een
klimaat waar zo
weinig neerslag
valt, dat boomgroei
niet mogelijk is en
waar permanente
rivieren
niet hun oorsprong
kunnen hebben.
Volgens de
klimaatclassificatie
van Köppen is dit
een B-klimaat. De
classificatie wordt
bepaald door middel
van de droogte-index
die uitgaat van de
jaarlijkse
verdamping. Deze
index bepaalt ook de
grens tussen het
zeer droge
woestijnklimaat en
het
minder droge
steppeklimaat. Het
droge klimaat komt
meestal voor rond de
Kreeftskeerkring ten
noorden van de
evenaar en de
Steenboks-
keerkring ten zuiden
van de evenaar.
Afhankelijk van
bijvoorbeeld de
invloed van bergen
en oceanen, kan de
locatie afwijken.
Deze wijkt vooral
af in Centraal-Azië,
waar de Himalaya en
andere bergketens,
ervoor zorgt dat de
droge gebieden
verder noordelijk
liggen, de Gobi, een
koude woestijn (BWk-klimaat)
is hier een
voorbeeld van. Lees
meer over B-klimaten |
|
Arifi: |
Lokale wind in Bar Debib aan de Algerijnse
kust. De naam is afgeleid van het Berberse
aref, hetgeen uitdrogen betekent. Het is een
sirocco-achtige zuidenwind, die hete
continentaal tropische lucht (cTL) vanuit de
Sahara aanvoert. De wind wordt ook wel chom
genoemd. |
|
Astronomische schemering: |
De astronomische schemering begint als de
zon op 12 graden beneden de horizon is
gezakt. Voor het gevoel is het dan al
behoorlijk donker.
Pas als de zon 18 graden of meer onder de
horizon is gezakt is het officieel nacht. |
|
Atmosfeer: |
De atmosfeer is het gasvormige omhulsel van
de aarde en is door de zwaartekracht aan de
aarde gebonden. Zonder atmosfeer zou er op
aarde
geen leven mogelijk zijn. De atmosfeer
tempert het zonlicht tempert tegen
schadelijke ultraviolette
straling en houd de energiebalans van de
aarde in stand, zodat de aarde niet te warm
of te koud wordt. |
|
Verticale indeling atmosfeer Bron: Kees floor |
|
|
De atmosfeer kan op basis van
temperatuurverandering met de hoogte
onderverdeeld worden in verschillende lagen: |
|
Thermosfeer, Mesopauze,
Mesosfeer, Stratopauze, Stratosfeer, |
Tropopauze, Tropsfeer. |
|
De troposfeer is de laag tussen het
aardoppervlak en heeft een gemiddelde hoogte
van
13 km. Boven de polen
is de troposfeer
ongeveer 8Km dik, dit komt door de lagere
temperaturen. Boven de tropen is door hogere
temperaturen de troposfeer 16Km hoog.
De
troposfeer is voor het leven op aarde
belangrijk omdat al het weer
hier plaats vindt.
De temperatuur neemt in de troposfeer 0,65°C
af per 100 meter stijging in hoogte.
Ook
bevindt zich hier al het water die in de
atmosfeer aanwezig is. Het water komt voor
in vaste toestand in de vorm van sneeuw en
ijs, in vloeibare vorm als wolkendruppels,
regen, mist én in de vorm als gas zoals
waterdamp. |
|
Het onderste gedeelte van de troposfeer heet
de atmosferische grenslaag. 's Nachts is
deze enkele tientallen of hooguit enkele
honderden meters dik; overdag bedraagt de
grenslaaghoogte enkele km. De hoogte van de
grenslaag hangt
nauw samen met stabiliteit
en windsnelheid. |
|
De tropopauze ligt aan de bovenzijde van de
troposfeer op het niveau waar de temperatuur
niet langer afneemt met de hoogte. De
temperatuur bedraagt er ongeveer -56 graden
C
en verandert daar niet of nauwelijks meer
met de hoogte. Een luchtlaag waarin de
temperatuur niet of nauwelijks verandert met
de hoogte heet een isotherme laag.
Boven
de troposfeer bevindt zich de stratosfeer.
Daarin is de invloed van het weer nog
merkbaar als de toppen van grote
buiencomplexen door de tropopauze heen
schieten. |
|
|
Boven de isotherme laag van circa
5 km dikte neemt de temperatuur geleidelijk
toe tot 0 graden C. Deze toename van de
temperatuur is het
gevolg van het vrijkomen
van warmte bij de omzetting van zuurstof in
ozon. In de stratosfeer wordt voortdurend
ozon aangemaakt en
afgebroken onder invloed
van de ultraviolette zonnestraling. Op een
hoogte van 25 tot 35 km is de verhouding
tussen de intensiteit van de zonnestraling
en het aantal zuurstofmoleculen optimaal;
daar treedt dan ook de maximale
ozonconcentratie op. Op grotere hoogte is de
zuurstof
al verdwenen en omgezet in ozon; op
lagere hoogte is de zonnestraling al te veel
verzwakt om het proces van ozonvorming nog
effectief te
laten verlopen. |
|
De aardatmosfeer op zeeniveau bestaat uit de
volgende gassen: |
|
-
N2 (stikstof) 78,084% (78,1 %) |
-
O2 (zuurstof) 20,946% (20,9 %) |
-
Ar (Argon) 0.934% (0.9 %) |
-
CO2 (kooldioxide) 0.032% (0,03%) |
-
H2O (waterdamp) (wisselende hoeveelheden) |
|
Het gehalte aan waterdamp in het
bovenstaande lijstje is sterk wisselend; de
overige percentages hebben betrekking op
droge lucht. Toen de aarde pas was ontstaan
was het aandeel kooldioxide in de atmosfeer
veel hoger dan nu. Alle processen die
samenhangen met het weer vinden plaats in de
atmosfeer.
Bovendien zorgt het broeikaseffect ervoor
dat warmte goed wordt vastgehouden. Vandaag
de dag wordt het zuurstofgehalte in stand
gehouden door groene planten en algen in de
oceanen. Beide hebben daarin
een ongeveer
even groot aandeel. |
|
|
|
Gassen in de atmosfeer (Kees floor) |
|
|
Atlantic Multidecadal Oscillation:
(AMO) |
Hiermee wordt een schommeling bedoeld van de
temperatuur van het oceaan water. Deze
variatie, met een periode van 60 to 80 jaar,
is een
aantal jaren geleden goed onderkend.
De mate van variatie wordt aangegeven door
de zgn. AMO-index |
|
Atmosferische straalbreking: |
Straalbreking die het zonlicht ondervindt in
de atmosfeer. Het principe daarvan is gelijk
aan de lichtbreking in een bak met water.
Wanneer men
schuin in het water kijkt,
bevindt een voorwerp op de bodem zich
schijnbaar op een ander plaats. Doordat de
dichtheid van de lucht naar beneden
toe steeds groter wordt, worden de
lichtstralen, eveneens naar beneden toe,
steeds sterker in neerwaartse richting gebroken.Dit houdt in dat de lichtstralen de
aarde bereiken langs een neerwaarts gebogen
lijn. Licht dat ons bereikt langs een weg
die dicht boven
de horizon loopt, moet de
langste weg afleggenen heeft daardoor de
grootste straalbreking. Deze breking
bedraagt onder normale omstandigheden
maximaal 0,5°.
Dat betekend dat als
de zon
op de horizon staat, zij in werkelijkheid
reeds is ondergegaan of nog moet opkomen. |
|
Automatische metingen: |
Het KNMI heeft het meteorologische
meetnetvolledig geautomatiseerd. De
automatische meetpunten worden ook wel
AVW-stations genoemd: Automatisch
gegenereerde Visuele Waarneming. Essentieel
op de stations is de Present Weather Sensor
(PWS), die ter plaatse het zicht bepaald.
Bovendien geeft de PWS aan waardoor het
zicht wordt belemmerd:
stof in de lucht,
mist of neerslag. Ook meet de PWS de
neerslagintensiteit,
dus hoe hard het regent
of sneeuwt en of deze neerslag met
tussenpozen valt of continu. |
|
Aurassos: |
Lokale wind in het zuiden van Frankrijk aan
de zuidkant van het Centraal Massief. Het is
een sterke noordnoordwestenwind met de
mistralkenmerken. |
|
Austru: |
Lokale wind in Roemenië. Het is een warme
valwind met föhneigenschappen. De naam is
afgeleid van het Latijnse auster, hetgeen
zuidenwind betekent. De austru is een
zuidwestenwind,
die in het noordoosten van
Roemenië waait vanuit de Karpaten. De austru
levert doorgaans helder
en droog weer op. |
|
|
Windstromingen |
|
|
Autan: |
Is een warme wind
die zijn oorsprong
heeft aan de
Middellandse Zee.
Hij blaast uit de
ZO-sector
tussen
Montpellier
en Perpignan.
De
gemiddelde
windsnelheid ervan
bedraagt rond de 50
km/h,
met windstoten die
kunnen oplopen tot
70 à 80 km/h. Er bestaan twee types autan: |
|
Autan blanc:
|
Is het meest
voorkomende type.
Deze is krachtig en
droog en kan gerust
een week lang
waaien.
Hij ontstaat wanneer
er zich boven Centraal-Europa een
anticycloon bevindt
waarvan de
zuidelijke
grens zich aan de
Golf
van Lyon
uitstrekt. De lucht
wordt door de
Middellandse Zee
vochtig en geeft
aanleiding tot
vorming van regen
en
mist boven het Languedoc en de
Roussillon. Ten
westen van de
Cévennes en de
Montagne Noir is hij droog
en warm. |
|
|
Autan noir:
|
Deze is zwakker maar duurzamer dan het
andere type. Deze ontstaat wanneer er zich
boven de golf van Biskaje een laag bevindt
waarvan
de noordoost-kant boven het Langueoc
uitsteekt waar de hemel betrokken en
regenachtig is. Ten westen van de Cévennes
wordt het weer
beter en neemt de temperatuur
toe. |
|
Avondrood: |
De fraaie kleuren bij schemering houden
verband met de lange weg die het zonlicht
van de laagstaande avondzon door de
aardatmosfeer aflegt.
Het zonlicht wordt
tijdens deze lange route verstrooid door
minuscule stofdeeltjes of waterdamp.
Daardoor wordt het witte zonlicht ontleed in
verschillende kleuren die we zien in de
ochtend- of avondschemering. Het rode licht
komt vooral uit de richting van de zon omdat
die
golflengte het minst wordt verstrooid, dit
heet het Tyndall-effect. |
|
Avondrood ontstaat voornamelijk bij
verstrooiing van zonlicht door stof. Op
mooie warme dagen gaat er in de regel
vervuiling in de lucht omhoog. In het licht
van de laagstaande avondzon leidt dit stof
tot roodkleuring.
Dan hangt het dus vaak
samen met verontreiniging en fraai weer. 's Ochtends zweeft er meestal nog niet zoveel stof in de lucht.
Is de lucht dan rood dan wijst dat in de
regel op waterdamp en een
hoge luchtvochtigheid. Morgenrood hangt
samen met uiterst kleine waterdruppeltjes en
een grotere neerslagkans. Dat laatste blijkt
echter niet uit statistieken. Een
roodkleuring van de atmosfeer kan ook
veroorzaakt worden door vulkaanstof. Bij een
explosieve uitbarsting komt het stof soms
tot tientallen kilometers hoogte. |
|
Op die hoogte valt geen regen zodat het
vulkaanstof zich daar verzamelt; het kan
jaren duren voordat het weer goeddeels is
verdwenen.
Met de sterke winden die op grote hoogte
waaien, wordt het stof wereldwijd verspreid.
De rode gloed door vulkaanstof is alleen te
zien bij stabiel
weer en door de grote hoogte waarop het zich
bevindt zo'n half uur na zonsondergang.
Opmerkelijke rode schemeringskleuren in
Nederland kunnen dus
veroorzaakt worden door
vulkaanuitbarstingen uit verre landen, zoals
de Filipijnen of Indonesië. |
|
|
|
Avondrood Foto: J.Bakker |
|
|
Azimut: |
Term in gebruik bij de presentatie van
ontvangen echo's van een weerradar. Het is
de windrichting waarin een radardoel wordt
waargenomen. |
|
Azoren-hoog: |
Het hogedrukgebied in de buurt van de Azoren,
een Portugese eilandengroep in het midden
van de Atlantische Oceaan. Het behoort tot
de subtropische gordel van hoge luchtdruk op
het noordelijk halfrond. Het Azorenhoog
vormt dikwijls het centrale gebied voor mooi
weer situaties
in Midden-Europa, maar het
kan ook in samenwerking met het
Ijsland-lagedrukgebied een westcirculatie
tot stand brengen. |
|
|
|
|
|